De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 152]
| |
No. 210. Den 30. October 1733. De Hollandsche Spectator.
Ubi eadem est ratio, idem est jus.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator, ONlangs schoot ik in de verdediging Uwer Vertogen jammerlyk te kort, en vinde my daarom genoodzaakt, uwe hulp en oplossing in een stuk van zeer groot gewigt te verzoeken. De zaak is kortelyk deze: gy hebt u menigmaal verklaart Ga naar voetnoot(a) over het werk der Fraje Geesten van onzen tyd, die men Poëten noemt, en die men van de Rymers, Vaarsemakers, Rymkramers, Broodpoëten, enz. behoorlyk onderscheiden moet. By die gelegenheid hebt gy, zoo door de vrugtbaarheid van uwen eigen geest, als door de vriendelyke ontdekking van uwen Correspondent, dien rykelyk voorzienen Rymverkoper, die ons den Inventaris van zynen en zyn Zoons en Broeders Rymfabryk zoo vriendelyk mededeelde, eene optelling en beschryving gedaan van allerhande zoort van Vaarsen, als daar zyn Lyk- en Huwelyk-Digten, Vaarsen op iemands verjaring, Minneliederen, Schimp- en Hekel-Digten, ja zelfs Straat- en Galg-Liedjens. Ga naar voetnoot(b) Dit alles is wel, Heer Spectator: ik heb 'er niet een spaans woord tegen: deze Vaarsen moeten 'er zyn: de waereld kan zonder dezelve onmogelyk bestaan: en die ze niet maken kan, moet ze kopen, al zoo wel als iemand het brood, de klederen, den huisraad, en andere dingen, die hy zelve niet [234] maken kan, en egter nodig heeft, noodzakelyk kopen moet. Wy zyn daarom aan U en uwen | |
[pagina 153]
| |
zoo ryk voorzienen Correspondent, voor deszelfs gulhartige aanbieding, veel verpligt. Maar waar vindt men de Markt van de Vaersen op inaugurale Disputen? Van deze is nog in uwe lyst, nog in den Inventaris van uwes Correspondents Winkelwaren een eenig staaltjen, ja zelfs geen een naam te vinden. Hier over ben ik onlangs aangedaan, en de yver, waer mede een fraay jong Heer my naar dezelve vroeg, toonde my, dat hy wel een pistool,Ga naar voetnoot1 en mogelyk wel twee, voor een fraay vaers op het DispuutGa naar voetnoot2 van een syner vrienden, waar onder hy zynen eigen naam zetten mogt, zoude gegeven hebben. Hadt ik gekent, ik hadt het stuivertjen gaerne verdient: maar Apol is my zoo gunstig niet, en ik zoude, als ik het nodig hadt, zelve eenen Fabrikeur moeten opzoeken. Hadt ge de verlegenheid van den jongen Heer gezien, gy zoudt medelyden met hem gehad hebben. 't Is een van de Eerste Geesten van onsen tyd: hy kapt zig, binnen de derde half uur, dat het een lust is, hem te zien: hy draait het hoofd zo lugtig, dat men in elken groet de keurlyke gesp van zyne stropdas driemaal, en dat zondere eenige affectatie, ziet: Niemand kan den hoed beter onder den arm houden, als hy: geen eene tred doet hy in de Societeit en tot de Dames, die niet op de maat is: hy spreekt het salet-frans in de perfectie: het kunsjen, om den schonen ring, dien hy draagt, op eene bevallige en ongezogte wys, door het praesenteeren en accepteeren van een snuifjen, door het rieken aan een blommetjen, door het fatzoeneren van zyne krullen, door het caresseeren van zyne pragtige kante lobben, als anderzints, te laten zien, verstaat hy by uitstek; en zyne stem is die der teerste Juffers zoo volmaakt gelyk, dat men, om de charme uit te tekenen, geen ander beeld, dan het zyne nodig heeft. Hy is aangenaam by alle Juffers, en de zedigste van haar allen kan niet verbergen, dat hy by haar gansch niet onverschillig is. Uit dit alles zal het u vreemd voorkomen, hoe die Heer, om zulk een vaers zo zeer verlegen was. Maar gy moet weeten, dat hy een Oom heeft, die schatryk [235] is, en wiens goed hy alleen erven moet. Niets is 'er, dat Oom niet voor hem over heeft, mits dat hy braaf studeere. In dit begrip kan hy Oom, die met weinig menschen omgaat, en zelfs geen Man van | |
[pagina 154]
| |
studie is, gemakkelyk brengen: en vooral, om dat Oom in eene andere Stad woondt, en van Neef een gansch voordeelig gevoelen heeft, alzoo Neef op verre na geen jaar op de Academie geweest was, toen hy utriusque Juris CandidatusGa naar voetnoot1 verklaart wierdt. Maar nu heeft Oom (de oude lieden zyn dog misselyk) een krul in het hoofd gekregen. Daar is een Burgers Soon in de buurt, een regte lompert, die geen Juffer met fatsoen groeten kan, wiens hair nooit gefrizeert, of in een beursGa naar voetnoot2 gestoken geweest is: kort om een olyke broodrotGa naar voetnoot3 en een lastige Pedant,Ga naar voetnoot4 die al zynen tyd by de boeken besteedt; en die, naar allen schyn, een Boere-Domine worden zal. Deze heeft onlangs een Vaers op eens anders Dispuut gemaakt, waar van de Lieden van studie, en, op derzelver voetspoor, ook andere Menschen zeggen, dat het zeer fraay is. Dit is Oom, die op de stoep wel een buurpraatjen houdt, ter oore gekomen, en het verwondert hem zeer, dat Buurvryer Joost, wiens studie zoo weinig geld kost, zoo schielyk zulk een' lof behaalt, daar Keesjen (zoo hiet ons bevallig Heertjen) zoo veel geld verleert, zonder dat men, na zyn Candidaatschap, dat nu al derdehalf jaar voorleeden is, eenige vrugten van zynen geest, in het publiek verschynen ziet: Oom maakt dan, dat hy een Dispuut, met zulk een Vaers, van Gerrit Buurs Joost magtig wordt, voornemens zynde daar over met Keesjen, in de eerstkomende Vacantie, te spreken, en hem zyne verwondering te ontdekken. Zoo gezeid, zoo gedaan: Neef komt t'huis, en maakt goeds tyds zyn compliment aan Oom, die, na weinig morgenspraak, zyn zwanger hart ontlasten, en het opgewonden uurwerk zyner welsprekende tonge aan den gang helpen moest. Hy vertoonde Neef het vaers, en verhaalde wat alle Menschen, en wel inzonderheid de Buuren daar van zeiden. Keesjen nam het zelve, en las het, in praesentie van Oom, die by geluk geen Latyn verstaat, vrymoediglyk, voor den vuist, met een aangenaam minuët-stemmetjen, dat Oom het [236] hart verdaagde, en Keesjen zeide aanstonds, na gedane lecture, voor zoo ver; het vaers is niet kwaad: maar om 'er zoo van te crieeren........ Maar Keesjen, zeide Oom, of je | |
[pagina 155]
| |
dat al in het Latyn leest; kind, ik kan wel horen, dat het al heel mooi gaat, maar zie, ik wouw wel, dat je 't me eens in het duits voorlas: dan konde ik 'er ook eens met Gerrit Buur en de andere vrienden van praten. Want zie, je zoude niet geloven hoe vuel dat z'er me ophebben: Nou, ze zeggen, dat de Dominees het ook pryzen. Neef ondernam dit ook, om dat hy by Oom tusschen vier oogen was: Maar toen Oom dat hoorde, zeide hy: ik kan niet zien, dat dat zoo mooi is: ik heb wel beter vaerzen van Lodestyn en KamphuizenGa naar voetnoot1 gelezen: daar by, zoo rymt het niet met al: en me dunkt het is ook al wat misselykGa naar voetnoot2 van styl: immers je hadt nog al vry wat moeite om het uit te brengen. Keesjen, hier op moed scheppende, zeide, ik zoude op zo een sujet wel een ander vaers maken, dat kan ik je wel assureeren. Dat geloof ik ook, zeide Oom, me dunkt, Keesjen, dat moest je eens aanpassen, dan zoude ik ook wat te zeggen hebben. Keesjen, wetende dat men voor geld alles krygen kan, neemt het op zig, zeggende: veertien dagen na de vacantie wordt myn vriend N.N. gepromoveert: dan zal ik eens tonen, wat ik kan. Geen mensch kan zeggen, hoe aangenaam dit Oom in de ooren klonk: de goede Man wierdt jong: Keesjen kreeg een schoone welkom thuis, behalven de betaling van het groote geld, dat hy, zedert de laatste vacantie, verleert hadt.Ga naar voetnoot3 Oom vertelt zyns Neefs voorneemen onophoudelyk aan de Buuren; meldt den tyd, wanneer dit kind van Neefs harssenen zal geboren worden; en noemt ook den Student of Candidaat, wiens Dispuut die groote, en by niemand verwagte eer ontfangen zal. Nu loopt de Vacantie op haar einde; de tyd der Promotie schiet aan; het vaers moet 'er wezen; en onze goede jonge Heer, de bloem van onze Societeit, voor wien ik, om dat hy my uit meenig verlegen uurtjen redt, zoo veel agting heb, als voor iemand in de gansche waereld, weet men niet waar men zulke vaersen te koop krygen kan. [237] In het midden onzer onbeschryflyke verlegenheid (want ik behartig deze zaak waar op voor my wel eenig voordeel steken konde, zoo zeer als de myne) dagt ik hem te konnen redden. Ik nam den Spectator op, en zogt | |
[pagina 156]
| |
in uwe lyst, en uwes Correspondents Inventaris, waar men dat goed te koop kan krygen? Maar het was mis: daar wordt van dat alles niets gevonden. Met dit werk bezig zynde, kwamen twee Studenten, die van dit alles niets weten, en ook, om dat ze van onze Societeit niet zyn, maar altoos in de boeken snuffelen, niets weten moeten, in ons gezelschap, en vroegen, wat ik zoo ieverig in den Spectator zogt? Met eenige bewimpeling en verberging van ons oogmerk, zeide ik hun, wat ik zogt, hopende dat zy ons eenig ligt zouden konnen geven. Maar ook dit was te vergeefs. Want, in plaats van ons te helpen, voeren zy, om dit groot gebrek, heftig uit tegen den Spectator, die hen, in dit opzigt, zoo ze zeiden, ook hadt te loor gesteld. Hoe groot ook myne verlegenheid, om myns Vriends, ja ook om myns voordeels wille, te dezer uure was, ik mogt egter zoo veel ongenoegen, en zoo veel schelden op den Spectator niet horen. Schoon ik vele zyner Vertogen te hoogdravende, of te diepzinnig vinde, hy heeft my evenwel door de Burgermaaltyden, Ga naar voetnoot(c) de Burgervryagie, Ga naar voetnoot(d) de Harddravery, Ga naar voetnoot(e) de Quezelary, Ga naar voetnoot(f) de zaken van Mr. Reinier en Mr. Pontiaan, Ga naar voetnoot(g) met die van andere Advocaten, Ga naar voetnoot(h) en zulk slag van Vertogen, die hy wat meer moest uitleveren, zoo verkwikt, dat ik my gedrongen vondt, voor hem in den bogt te springen, Maar het bekwam my, als den hond de worst.Ga naar voetnoot1 Ik zeide, dat de Spectator dit slag van Vaersen zal vergeten hebben, omdat ze doorgaans, schoon men er wel eens om verlegen kan zyn, niet veel om het lyf hebben. Om het lyf hebben, zeide een van ons nieuw gezelschap, wat is 'er nodiger als deze vaerzen, waar door Studenten, die te voren zelfs by de Professoren en Boekverkopers onbekend waren, alomme, als geduurige Betreders, en thans ingeweide Priesters van ThemisGa naar voetnoot2 Tempel, gecelebreert worden; Wat is 'er nodiger, als den verlegen [238] Burger, de bedrukte Weduwe, den verlaten Wees, ja zelfs den bekommerden Regter aan te kondigen, dat iemand, wiens naam ze anders niet kennen zouden, ter hunner hulpe, overkomt? Wat is 'er dienstiger, als dat men een gansche Stad, met alle hare Beschermgoden, Zee-Rievier- en Land-Godin- | |
[pagina 157]
| |
nen, opwekke, om het puik harer Jongelingen, wiens Ouders ergens in eenen onbekenden hoek wonen, (mogelyk uit zedigheid, alzoo uit zulke vaersen doorgaans blykt, dat zy aanzienlyke en vermaarde Stands-perzonen zyn) met aller haren stoet en pracht te konnen inhalen? Wat is 'er eindelyk billyker, als het alleradelykste Jufferschap tydig te waarschuwen, dat zy haere armen openen, en hare EgtkoetsenGa naar voetnoot1 spreiden, om deze toekomstigen Redders of Standhouders van Vaderland en Kerk daar in te ontvangen? Ik zogt dit alles te ontleggen, met te zeggen, dat zulke dingen in die Vaersen niet wel konnen voorkoomen. Maar zy vonden 'er op myne Kamer velen, die my van tyd tot tyd gebragt waren, in welke zy zeiden, dat zulke stellingen te vinden zyn, die zy ook uit dezelve voorlazen: maar dat ging zoo schielyk, dat wy het niet wel volgen konden. Maar dit wil ik wel zeggen, dat onder de Heeren, waar op die vaersen gemaakt zyn, al eenige waren, die niet veel meer; als ik, en onze verleege Jonker, op de Collegies geweest zyn, en van welke ik zulke grote gedagten te voren niet gehadt hebbe. Op het missen van dit eerste antwoord, schoot my iets anders in den zin, waar mede ik my, ter uwer verdediginge, dagt te redden. Maar zy waren te slim, en wisten het my wederom te ontdrajen. Onlangs hadt ik van iemand, die thans bezig is, een fraay Dispuut voor eenen myner Vrienden te maken, iets gehoort, waarvan ik my, als myn tyd daar is, ook trouwelyk meen te bedienen. Hy zeide, dat de nering der Dispuut-makerye slegt word, om dat de Studenten het kunsjen gevonden hebben, van oude Dispuuten te copieeren, en dezelve, als of ze nieuw waren, te doen drukken. Dit zogte ik in myn voordeel te arripieren.Ga naar voetnoot2 Ik zeide, dat de Spectator, wetende buiten twyfel, hoe gemakkelyk de Studen[239]ten; zonder recommendatie der Dispuutkramers, aan hunne Dispuuten komen, wel voorzien heeft, dat ze ook op dezelve wyze aan de Vaersen op de dispuuten komen konden, en dat hy daarom van zulke Vaersen niet geschreven hadt, en ook niet behoefde te schryven. Maar my wierd ten antwoorde gegeeven, die niet alleen deze, maar ook andere door den Spectator opgetelde Vaersen en Liederen op dezelve wyze gecopieert, en voor nieuwe uitgegeeven wierden; en dat daarom de Spectator de eene, zoo wel als de andere, hadt moeten recommandeeren, of dat hy die alle t'zamen hadt moeten | |
[pagina 158]
| |
verzwygen. Hier op hadde ik geen duplicq (zoo geloof ik heet het. Want zyn tweede zwarigheid of instantie was een replicq, zoo ik het wel heb. Dog hier op durf ik niet vastgaan. Duits kan ik beter schryven, en dat heeft mynen Vader, die een Liefhebber dier tale was, moeite genoeg gekost.) Nu bidde ik u, Heer Spectator, zyt zoo goed, van my dog eens te melden, wat ik hier op dupliceeren of tripliceeren moet. Want ik zoude uwe eer zoo gaerne staende houden, waar in ik thans zoo jammerlyk de nederlaag heb. Ik blyve
UEd. Dienstwillige Dienaar
Jocoserius.
[240]
P.S. Myn laatste antwoord is niet geheel vrugteloos geweest, Want myn verleege Vriend, die fraaie Jonge Heer, is eindelyk, ter behoudinge van Oompjens gunst, te rade geworden, zig van dat middel te bedienen, het vaers is al bepaalt. Wy zyn lustig bezig, om, door middel van Pitiscus Lexicon, te vernemen, of 'er ook iets in zy, dat op zyn onderwerp niet past. Wy zyn niet bekommert, dat Oom door Buurman Gerrits Joost, of iemand anders, hier zal agter komen, Want het Vaers is wel LXX Jaren oudt. Zoo het egter gebeuren mogt, heb ik mynen Vriend geraden, dat hy zig moet bedienen van het antwoord, dat eens een Proponent, op diergelyke snoeperye door Anna Maria Schuurmans betrapt, aan haar gegeven heeft, en dat hy eenvoudig moet zeggen: Oom, het kan wel zyn, dat het daar ook staat. Het onderwerp is het zelve, en Geleerde lieden hebben dikwyls dezelve gedagten. [1] |
|