De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 131]
| |
No. 207. Den 19. October 1733. De Hollandsche Spectator.
Tecum habita, et noris quam sit tibi curta supellex.Ga naar voetnoot1
pers.
Heer Spectator,
IK geloof niet dat 'er een lastiger volk in de weereld is dan de Halfgeleerden, die zich verbeelden dat ze van alle markten weergekomen zyn, en die over ieder stuk van deeze of geene Studie met zulk een' meesterachtigen toon durven redeneeren, dat men, zo men eenigen wil van hun begeert te hebben, hunne uitspraak voor een orakel dient aan te neemen. De zucht om overal uit te blinken, en de zwakheid van een professie te willen omhelzen tot dewelke men niet geschikt is, heeft hedendaags zulke diepe wortelen geschooten, dat men in de menschelyke samenleeving naauwlyks iemand ontmoet, die niet eenigzins met die kwaal besmet zy. Dit heeft my lang doen wenschen dat gy de pen eens op mogt vatten om deeze stoffe, volgens uwe gewoonte, met naauwkeurigheid te verhandelen, schoon gy in verscheiden uwer Vertoogen de zelve reeds in het voorby gaan hebt aangeroerd. Doch dewyl gy het gemeen noch veel schuldig zyt, en wy hartelyk verlangen nu en dan eens iets van uwe beloften afgedaan te zien, heb ik my ondertus[210]schen verstout u het volgend character toe te zenden: geevende u de vryheid, om daar mede naar uwen zin te handelen, het zy gy goedvind of deezen brief in het geheel onder uwe verstandige schriften een plaats te vergunnen, of daar uit te kiezen wat u best behaage. Zoïlus is een jongeling die meer geest, dan oordeel bezit; maar in zyn | |
[pagina 132]
| |
jeugd tot den koophandel geschikt, heeft hy geen gelegentheid gehad om die gaaf der natuur door een nutte en aangenaame studie te beschaaven. Zyn ouders vroeg gestorven zynde, lieten hun eenigen zoon meester van deftige middelen, die nu zyn eigen voogd geworden, de negotie den zak gaf, en zyn lentejaaren in laffe ledigheid doorbragt, besteedende den tyd des morgens in het koffyhuis, en des avonds of in het salet, of aan het verkeerbord.Ga naar voetnoot1 Nu en dan bevondt hy zich in het gezelschap van Geleerden, daar hy altoos voor stom speelde; want dewyl het geen 'er verhandeld wierd voor hem zo vreemd was, als of men Hebreeuwsch sprak, was hy voorzichtig genoeg om zich niet in de conversatie te mengen. Gelukkig, ware die voorzichtigheid hem altoos bygebleeven! Doch by geval kreeg hy gemeenzaame kennis aan Philarithmus, groot liefhebber van de Wiskunst, maar noch grooter vleyer. Deeze wierd, na een kleyne verkeering met Zoïlus, deszelfs zwak gewaar, en merkte dat hem niets aangenaamer was dan zich, wegens zyn natuurlyke gaaven, zyn sneedig begrip, en verdere hoedanigheden, ten hemel toe te hooren verheffen. 't Is jammer, riep die doorslepen gast dikwils uit, 't is jammer dat zulk een bekwaam jongeling geen' smaak in de geleerdheid heeft, daar hy in staat is om den hoogsten top van alle weetenschappen te kunnen bereiken! Ja, ik maak my sterk, myn Heer, [211] om u zo ver in de Wiskunst te brengen als ik zelf ben, zo gy slechts alle dagen eenige uuren daaraan wil te kost hangen. Deeze honigzoete woorden kreegen allengs ingang, en Zoïlus liet zich bepraaten om somtyds een boek in de hand te neemen, dat in zyn moedertaal over die weetenschap geschreeven was. Een genoegzaame kennis van het Latyn, hier toe niet ondienstig, ontbrak hem, maar wat zwaarigheid! Philarithmus boezemde den nieuwen student in, dat het weinige, 't welk hy in de drie eerste schoolen, half met tegenzin geleerd hadt, genoeg was om zich zelf verder te oeffenen. De Grammatica van Vossius kwam ten dien einde weder voor den dag, en Zoïlus, door zyn' waarden vriend te recht geholpen, en door zyn' eigen waan versterkt, raakte binnen eenige maanden in staat, ten minsten zo hy voorgaf, om, met behulp van Pitiscus, een gemaklyk Autheur redelyk wel te kunnen expliceeren. Hoe meer hy scheen te vorderen, hoe grooter lust hy kreeg om alle de Filosofen van deeze, ja zelfs van de voorgaande eeuw, de loef af te steeken. Het leedt geen jaar, of hy ver- | |
[pagina 133]
| |
beeldde zich dien hoek te boven te zyn, en hy kwam nergens, of ieder moest van zyn grondige kennis onderricht worden. Dit maakte hem eindelyk tot een' last; want als hy gewaar werdt dat men of uit bescheidenheid (want wie heeft lust om altoos te hairklooven?) of uit onkunde, zich niet tegen zyne stellingen wilde verzetten, sloeg hy door, en begon zelfs te spreeken van dingen, die zyn begrip verre te boven gingen. Trof hy by on geluk iemand aan die zich wat beter onderleid waande, den zelven gunde hy geen oogenblik tyds om zyne gedachten te uiten, maar sloot hem den mond, met hem geduurig toe te byten: Maar Myn Heer, ik weet waarlyk niet hoe je zo kunt praaten ... [212] Dat lykt immers nergens na... Dat moet je my niet wys maaken.... Dat moet dus of zo verstaan worden.... Wou je my dat leeren? .. Zo je wel en voorzichtig woudt doen, moest ge u niet bemoeyen met zaaken daar gy u noit op toegelegd hebt... Zo dit Filosofy mag heeten, zo moet het de Filosofy van de spinrokke zyn.Ga naar voetnoot1 Newton, zo je hem ooit geleezen hadt, zou je dit wel anders beduit hebben, enz. De eenvoudigen, die Zoïlus op zulk een wys hooren doordraaven, worden in verwondering weggerukt, en approbeeren zyn zeggen, eer hy schier de lippen opent, maar ik ben wel verzekerd, zo een oprecht kenner zich eens wilde verwaardigen om hem te vraagen of hy zelf de werken van dien beroemde Wysgeer, waar op hy zich zo stout durft beroepen, wel ooit hadt ingezien, dat hy wel haast een uitvlugt zoeken, en het discours op een' anderen boeg wenden zou. Zoïlus echter streelt zich met den lieven waan van in alles uit te munten. De spotters vullen hem de kap,Ga naar voetnoot2 hoewel ze hem ten hoogsten voor een halfgeleerden Pedant houden, en hunne onverdiende loftuitingen maaken hem langs hoe meer opgeblaazen. Philarithmus verzuimt ook niet om 'er zyn voordeel mede te doen; want deeze, een arme hals zynde, en van zyne professie moetende leeven, dringt zich zo diep in de gunst van zyn opkweekeling, dat hy aan deszelfs tafel altoos een bord voor hem gedekt vindt, en hem nimmer te onpas komt bezoeken. Zy scheiden zelden van malkander voor dat het reeds laat in den nacht is: dewyl Zoïlus, die van trap tot trap geleerder word, de saletten nu ver beneden zyne waarde rekent, en alle gezelschappen van jonge lui afgesneden | |
[pagina 134]
| |
heeft, om zich enkel met zyn' trouwen Mentor, dien yverigen Leidsman, in edeler bezigheden te verlustigen. Het blyft by de Wiskunst niet. De [213] Theologie moet ook op de baan komen, en schynt hem dadelyk als met de pap ingegeeven. Hier heeft hy een open veld, om ruimschoots uit te weiden. Ja hy stygt zo hoog, en vordert dermaaten in die deftige oeffening, dat hy weinig ter kerke gaat, om dat de begaafste Leeraar niet in staat is hem te kunnen voldoen. Over de zwaarste verschilpunten vermeet hy zich te disputeeren: De moeilykste texten kan hy uitleggen: daar ondertusschen ieder, die hem van naby kent, volkomen bewust is, dat hy naauwlyks in de eenvoudigste grondwaarheden is onderweezen, zynde de Bybel een boek, 't welk hy slechts by hooi en gras, gelyk men spreekt, eens opslaat. De Predikaatsien van den doorluchtigen Aartsbisschop van Kantelberg, ter goeder uur in het Nederduitsch uitgegeeven, schoon ze van al de werreld geprezen worden, behaagen hem niet, het moet al iets anders weezen dat zyn aandacht kan verdienen, en ik geloof, hoewel hy zulks niet opentlyk zou durven staande houden, dat hy ruim zo veel genoegen vindt in de harssenlooze voortbrengselen van den eenen of anderen hedendaagschen vrygeest. Immers heeft hy geen schaamte nu en dan te beweeren dat men die onschuldige menschen te hard handelt: dat men hunne gronden niet wel begrypt, en dat hy zich verbeeldt met veel minder moeite den waaren zin van hunne duistere stellingen te ontwarren, en zo ze, 't welk hy ontkent, al verkeerde gevoelens hebben, de zelven met veel beter wapens te keer te gaan. Voorts strekken hem de Historikunde, Aardryksbeschryving, Poëzy, en verdere beschaavende Letteroeffeningen tot genoegelyke uitspanningen. Vooral legt hem de geschiedenis van ons land het naast aan het hart, en om daarin onderricht te worden kiest hy schryvers die best met zyn' smaak overeenkomen. HOOFD noch de GROOT vinden plaats in zyn bibliotheek. Die is te hoogdravend, en deeze zou wel goed zyn; maar is te slecht vertaald. Behalven dit gaan zy niet zeer ver, en hem staan wel andere bronnen open. daar hy rykelyker uit scheppen kan Het Groot Algemeen Woordenboek heeft hy van blad tot blad doorsnuffeld. Dit houdt hem aan zyn tafel, ja zelfs des morgens voor dag en dauw op het bed gezelschap. | |
[pagina 135]
| |
Het loffelyk Penningwerk,Ga naar voetnoot1 dat ons door een bekwaame hand is medegedeeld, is alleen nut voor [214] liefhebbers van fraaye printjes, ook kan hy het wel ontbeeren; want hy heeft zelf, onder het opzigt van zynen Philarithmus, en wel meest tot diens gebruik, niet alleen een magtige meenigte van allerlei boeken, maar ook een heerlyke Muntkas verzameld: hoewel veelen uitstrooyen dat hy onbekwaam is om één eenig randschrift te kunnen ontcyferen; waar uit men kan opmaaken van welk een' dienst hem dit kostelyk huisraad zy. De Authores classici bezit hy allen, zoals ze voor den Dauphin gedrukt zyn, maar wat hy daar mede uitvoert kan men ligt gissen, als men hoort dat hy Virgilius voor een goed Puntdichter, en Martialis voor een braaf Historieschryver uitmaakt. Begeert men Zoïlus en zyne ervaarenheid noch nader te kennen, men breng hem slechts op het kapittel van de Hollandsche Dichtkunst. Dan raakt hy recht op zyn praatstoel. Dan zal men hem het echte kroost van vader Febus naauwkeurig zien onderscheiden van deszelfs basterdkinderen. Dan zal men gewaar worden, dat hy, op één hair na, weet hoe zwaar ieder weegt. Hy heeft Vondel nooit dan met verdriet kunnen doorbladeren. De eerste rymen van dien Fenix zyn slecht, en zyn laatste vaarzen, door al te groote naauwgezetheid, flaauw en duister. Rusting is geen ongelukkig navolger van Focquenbroch, en hy moet dikwils meer lagchen om de koddige invallen van den een dan van den ander. Aan Jan van Gysen ontbrak niets als een weinig beschaafdheid, en men vind in zyn werken somtyds gedachten, daar men zich over moet verwonderen. Krul is aangenamer dan Cats. Vooral zyn de Tooneelspelen van den eersten zeer bevallig. Het spyt hem dat de Heer * * * niet meer vaarzen heeft nagelaaten dan evenzo veel, om twee dunne Quartynen te vullen; want dat was een man, wiens weerga om de eeuw maar eens geboren wordt, gelyk hy zulks van een der grootste Verstanden deezer tyd, en die recht in staat was om over diergelyke dingen te vonnissen, heeft hooren zeggen. Alles is by hem even liefelyk en even vloeyend. Ook kan Zoïlus niet gelooven dat die Dichter | |
[pagina 136]
| |
maar een Duitsch Klerk was; want hy heeft immers een Lierzang of twee uit Horatius vertaald, die met het oirsprongkelyk om den lauwer stryden, en hem geheugt dat hy hem dikwils heeft [215] hooren spreeken van zeker Latynsch traktaatje, 't welk de vermaarde heer Rythmus heeft doen drukken onder den tytel van Ga naar voetnoot* De zang en krachten der Gedichten, en iemand, die dat kan verstaan moet al vergevorderd weezen. Komt 'er een nieuw werk in het licht, dadelyk schreeuwt hy: Al weer een breekebeen! Al weer een papierbederver! Dit is al zo origineel als het prulvaars. De Winter op den Helikon, 't welk ons de Spectator voorleden jaar heeft meêgedeeld; want behalven dat dat grol uit het Fransch vertaald is, heeft men 'er een halve regel in, die de rymer uit Poot gestolen heeft. Deeze zegt in zyn' Algemeenen Brief, bladz. 86. laatste vaars (want Zoïlus heeft ook een memoria localis) 'k Bewaer de stukken nogh, van rotten aangerant.
En de ongenoemde beuzelaar (Holl. Spect. 4. Deel. bladz. 131. vs. 3) De schriften deezer maats, van rotten aengerand.
HAdt hy noch iets willen zeegen dat eenigen klem hadt; en hem voor een kenner van zyn moedertaal zou kunnen doen achten, hy hadt met groote welspreekendheid moeten betoonen, dat men ratten, en niet rotten, schryft, als men van de dieren spreekt die de Latynen glires noemen. Verwaardigt hy zich den Schouwburg eens te bezoeken, geen woord wordt 'er ordentlyk en volgens zyn eigen kracht gepronuncieerd. De houding, de gang, de gebaaren, ja zelfs de kleeding en de schermen, alles is zyn critiques onderworpen. De verdienstige Treurspeler, die onlangs, naar het oordeel van de verstandigste kenners, zo uitmuntend fraai de rol van Herodes heeft uitgevoerd, heeft hem alleen geen genoegen kunnen geeven. Op elke regel die hy uitsprak wist Zoïlus wat te bedillen. Verder gaat het 'er in het algemeen zo slecht en ordeloos toe, dat hy zich schaamt zyn kostelyke tyd met dier[216]gelyke malligheden te verkwisten. Vraagt men hem zyn' gedachten over een dier vernuften, die door de prysselyke | |
[pagina 137]
| |
vruchten hunnes geestes zich een' onsterfelyken naam bereiden, hy zal koeltjes antwoorden, met het ophaalen zyner Schouders: Wat zal ik zeggen? alle hout, is geen timmerhout, of, gelyk de Ouden zeiden, niet goed om 'er een Merkurius uit te maaken: altoos dit heeft noch veele kwasten. Ik zou zulke menschen raaden liever eenige tyd in hun kabinet te blyven, en daar met naarstigheid hunne toomen zo lang te beschaaven, tot ze wat zachter waren. Wat my belangt, ik ben bezig aan een Tooneelstuk, dat een eigen vinding is (want ik hou niet veel van al die opgewarmde hutspot, die men ons dagelyks opdischt) en schoon ik 'er alle weeken maar een uur of drie aan zit, zal het echter haast af zyn. Maar ik denk de les van Pels te volgen, die wil dat men eerst na de negen jaar zyn vaarzen doe drukken, en dit moest ieder doen.Ga naar voetnoot1 Doch, Heer Spectator, waar toe zal ik u langer verveelen met de verdere hoedaanigheden van den Halfgeleerden Zoïlus op te haalen? Het gezegde is genoeg om hem u te doen kennen, en tot een voorbeeld te stellen van zulken, die zich uitgeeven voor het geen ze inderdaad niet zyn. Maar gy, ongelukkige Philarithmus, wat bewoog u, een man, die by zyne vrienden noch in eenige achting was, dus tot een spot van de gansche werreld te maaken? waarom hem niet liever in het koffyhuis, op het collegie of in het salet gelaaten? Thans mydt men zyn byzyn, daar men voor deezen naar trachtte. Want wien moest het niet hinderen, het komt te pas of niet, geduurig te hooren beweeren dat de zon stil staat, en de werreld draait? wie heeft juist vermaak, in de felste koude, met hem in den tuin te gaan, om door een' Verrekyker, die hy zwetst zo goed te weezen, als de beste die de beroemde Hartzoeker nagelaaten heeft, de Satellites van Jupiter, of een zwaare Maaneclips te observeeren? Voor my, ik wil myn ooren liever aan Zoïlus leenen, wanneer SpadilleGa naar voetnoot2 of BastaGa naar voetnoot3 het onderwerp van zyn discours is, dan wanneer hy my van zyn Engelsch Microscopium, of van zyn nieuwe Luchtpomp aan het hooft leit. Want ik verbeeld my dat het eerste hem vry wat beter dan het laatste past. Ik blyve, enz. [217] |
|