De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||
No. 204. Den 9. October 1733. De Hollandsche Spectator.
Pol me occidistis, amici,
Non servastis, ait, cui sic extorta voluptas,
Et demtus, per vim, mentis gratissimus error.Ga naar voetnoot1
EEn myner Correspondenten, die, schoon hy my niet anders, als in de hoedanigheid van Spectator kend, met my in een soort van vriendschap is getreeden en van dewelke ik een groot aantal brieven, zo het gemeen, als my in het byzonder toegeschikt, heb ontfangen, heeft goedgevonden my onlangs een aangenaam teken van zyne agting te geven, met my een keurelyke pot zo smakelyke als gezonde Confituuren te vereeren. Dit vriendelyk present kon noit beter te pas komen, vermids eene niet min verveelende, als smartelyke maagpyn my zeder eenige tyd de lust, tot het schryven, en het gewoon vermaak, in 't zelve, zonder 't welk men niets goeds voor den dag brengt, ten grooten deele benomen had, en my gedwongen, wilde ik myn werk niet afbreeken, terwyl het op verre na nog niet afgemaakt is, ieder dag eenige gelukkige oogenblikken by 't hair te vatten en my van dezelven by tusschenpozingen te bedienen; 't welk nochtans noit zo een goede uitwerking voortbrengt, dan wanneer men in een geduurende goede luim de schakeling zyner gedagten vervolgen kan. Indien derhalven dit liefelyk hulpmiddel zyn bedoelt oog[186]merk bereikt, zal myn beleefde Correspondent niet alleen my, maar ook het gemeen, dat een nieuw leven in myne schriften vinden zal, ten diersten verpligt hebben. Ik heb voorgenomen dien agtbaren vriend myne wezentlyke erkente- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||
nisse wegens zo eene liefelyke en verkwikkende geste, op een wonderlyke en ongehoorde wyze te betoonen, dewyl ik van te voren ten vollen overtuigt ben, dat dit ongewoon teken van dankbaarheid hem spyt en droefheid zal aandoen; ja zelfs een gevoelig en hartrakend verlies veroorzaken. Uit dit myn gedrag zal bespeurt worden, dat dikwils de wezentlykste dankbaarheid bestaan kan in de edelmoedige stoutheid van ondankbaar te durven schynen, en dat de grootste en innigste vriendschap in de uitwendige blyken van de hardste onvriendelykheid kan gevonden worden. Om tot de zaak te komen, zal ik myn Correspondent volmondig uit, en zonder de minste bewimpeling zeggen, dat door verscheide stukken in prosa van zyn maakzel, hy by my, en by het gemeen, de lof heeft weggehaalt van een gezond, en deftig oordeel, en een meer als gemeene doordringendheid van verstand te bezitten; Dog dat van zyne gedigten my toegezonden het onmooglyk is voor luiden, die in de natuur van de kunst ingedrongen zyn, 't zelfde voordeelig vonnis te vellen. Hy verzekert my, 't is waar, dat hy van de bloem zyner tederste jeugt af, vermaak gevonden heeft om vaerzen te lezen, en op te stellen, en dat 'er verscheide van zyne werkjes de eer hebben van in boekzalen enz. het licht te zien. Ik beken met hem dat de natuurlyke lust en neiging dikwils de bekwaamheid als met den vinger aanwyzen, en als uitwaassemingen van wezentlyke gaven kunnen aangemerkt worden; Dog dit zoort van teken is geenzins onfeilbaar, [187] en de vermaarde Boileau zegt met de grootste gegrondheid:
Ne preu pas pour gente une ardeur de rimer
Neen voor geen digtgeest aan een vierige lust tot rymen.
't Schynt enigzins meer te klemmen, dat Vrienden die by de Poetische waereld voor liefhebbers en kenners te boek staan, deze zyne rymwerken hunne goedkeuring waardig hebben geagt; Dog een van beiden moet noodwendig waar wezen, of die goedkeurers verdienen hunne verkregen naam in genen deele of wel, 't geen my het waarschynlykste voorkomt, die kwalyk genoemde vrienden zyn lafhartige pluimstrykers, 't geen my doet vermoeden, dat myn Correspondent een man van een meer dan gemeene agtbaarheid of vermogen moet zyn: eens aangename toestand, dog die maar al te dikwils ruim opgewogen word, door het bykans onmydelyk ongeluk van zig zelven, meer als anderen boven de waarde te schatten; waar toe de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||
vleijery wel de grootste aanleiding heeft. Indien myn deftige Correspondent onpartydiglyk met den besten zyner vrienden, met zyn eige oordeel, wegens zyne Poëtische verdienste, wil raadplegen; Hy herleeze met aandagt 't geen ik op verscheide plaatsen zo bondig en duidelyk, als het my mogelyk was, aangaande dat onderwerp op grondregulen, uit den boezem der reden gehaalt, heb getracht te vestigen, en hy onderzoeke niet alleen of hy met het waare digtvuur geboren zy, maar ook of hy het zelve, met alle de aangewonne bekwaamheden, die vereischt worden, om het zelve in zyn waare ligt en luister te doen uitblinken, verrykt heeft. Hy haale eens voor den dag een zyner werken, dat hem zelven 't meest behaagt, en by zyne gewaande vrien[188]den de grootste goedkeuring heeft gevonden, en hy neeme, vergetende, dat het zyn maakzel is, 't gemoed aan van een eerlyk en oprecht berisper die by zig zelven eens anders digt met eene langzame opmerking onderzoekt, en in zyn gansche t'zamenhang uitpluist. Hy vrage zig, naar mate hy in 't lezen voortgaat, of 'er in de zin zig iets opdoet, dat buitengemeen is, en een t'zamenvoeging van waarheid, en nieuwheid behelst, die eigentlyk het fraye uitmaakt; Hy onderzoeke verders, of, in de wyze van die zin uit te drukken, de dwang van maat en rym zig niet handtastelyk doet voelen, en of hy vry van die moeyelyke banden, zig niet korter, duidelyker en natuurlyker zou uitgedrukt hebben; Indien hy, om tegenwoordig maar niet verder te gaan, geen genoegzame reden vind, om des aangaande vergenoegt te zyn, zo kan hy zig verzekeren, dat hy geen digtgeest is, en een vast besluit nemen, alle verdere moeite te spaaren als volstrekt vrugteloos, om in de digtkunde, die tog geen middelmatigheid dulden kan, ooit boven anderen uit te blinken. Maar zal men zeggen, is het niet een zoort van wreedheid, en van kwaadaardigheid, een vriend van zulke streelende harssenschimmen te berooven, en uit zo eene betoverende, en zielroerende droom, die geen mindere vergenoeging baart, als de wezentlykheid zelf, op te wekken, om zyne oogen te vestigen op eene onaangename waarheid? te meer, vermids hy by zyne dwaling een vermaak vind, dat niemand anders schade toe kan brengen. Ik beken gaerne dat diergelyke onttovering ten uitersten hard moet vallen; Door deze behandeling berooft men iemands eigen liefde van een gedeelte van haar voedzel, en men dwingt hem zyne hooge agting voor zig zelf in nauwer palen te besluiten; Men be[189]neemt hem om zo te spreeken een gedeelte van zig zelf, en men is oorzaak dat hy zig verliest in zyne hoedanigheid van Poëet, zonder hoop van zig weder te vinden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||
Een merkwaardig geval, dat ik van zins ben hier te verhaalen, zal my aanleiding tot myne verdediging geven. De Graaf van Grammont, wiens leven en bedrijf op de aardigste en bevalligste manier in het Fransch is beschreeven, was een van de fraaiste geesten van het Hof van den Grooten Lodewyk. Uitgelokt door den lof die hy met eenige boertige digtwerkjes, op geringe onderwerpen, verkreegen had, had hy zig verstout zyn' roemrugtigen Meester zelf op te zingen. Dog eer hy zyne vaerzen door den druk gemeen maakte, vond hy goed dezelven het oordeel van den Graaf van Bussi, een van de grootste verstanden van die eeuw, te onderwerpen. Deze te voorschyn komende met eene welmeenende openhartigheid, zyne landaard niet zeer eigen, schreef zyn vriend rondborstig uit, dat zyn werk niet ontbloot van geest was, en het minste niet zou wezen der gener, die op het zelfde voorwerp stonden gemaakt te worden; Dog dat hy onbehoorlyk oordeelde, dat in diergelyke groote gelegentheden iets het ligt zou zien, dat niet uitmuntend, en met de heerlykheid van de stoffe overeenkomstig was. Hier over wierd hy van zyn geestryke vriend op het hartelykste bedankt, als wegens de grootste blyk van ware en oprechte vriendschap, die bedacht kon worden, en hy wierd door den zelven teffens vereert met een boertig gedigtje, 't welk door zyne ongedwonge vrolykheid duidelyk aantoonde dat de maker meester moest zyn van zyne eigeliefde. De zin van dit vaersje kwam hier op uit, dat zo een zeker kaerel roem had kunnen dragen, dat hy aangesprooken was geweest [190] door de Koning, die, toe het 'er al op uit kwam, hem niets anders had gezegt, als scheer je uit de weg vent, hy zig ook beroemen kan, dat de groote Bussi zig verwaardigt hadt zyne laffe vaarzen te leezen, en hem te doen zien, dat hy een slegt Poëet was. Hier op antwoord hem Bussi, dat hy altyd groote achting voor hem had gehad, maar dat dezelve door 's mans gedrag in zo eene neetelige zaak, die 't innigste gedeelte der Eigeliefde zo gevoelig treft, eene aanzienlyke aanwas met het uiterste recht had verkregen, en dat de zeldzaame kragt van geest, met dewelke zyn vriend de ontemmelykste driften met zo weinig moeite wist te beheerschen, deszelfs treflyk Character heerlyker luister byzette, als hy ooit zoude hebben kennen erlangen, door 't in 't licht geven van 't heerlykste meesterstuk, dat oit de Dichtkunde heeft voortgebracht. Myne gansche verdediging legt in dit verhaal opgeslooten; Myn Correspondent verliest zig in qualiteit van Digtgeest, dog zo hy groothartig genoeg is om na een nauwkeurig en oneenzydig onderzoek de oogen te openen, en zig zelf recht te doen, en krachts genoeg heeft my- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||
ne oprechte behandeling, als een wezentlyken dienst aan hem gedaan, aan te zien, zal hy zig met winst wederom vinden; 't Geen, waar van hy berooft word, is maar een bloote schaduw, en; 't geen waarmeede hy dit verlies zal boeten; de verzeekering van het bezit van een uitmuntend vermogen van redelykheid is de wezentlykste schat, waar van een ziel met het diepste en innigste genoegen kan meester zyn. Voeg hier by, dat hy op zal houden 't voorwerp der bespotting zyner gewaande Vrienden te zyn, want wat doen vleiers nog anders, dan met iemant inwendig de spot te dryven, naar mate zy hem met uitwendige teekenen van hoogagting overladen; en 't geen meer is, in plaats van zyne wezentlyke gaven zelf te bezwalken, en te verduisteren, met zig op een kunst te leggen, die met de gesteldheid van zyn geest niet overeenkomt, zal hy een goed gedeelte van zyn tyd kunnen uitwinnen, om dezelve te besteeden tot oeffening en vermeerdering van zyne waare bekwaamheden. Verders kan hy zig verzeekerd houden, dat ik de gelegendheid niet zal verwaarlozen van een Man, welken ik zo zeer geneigt ben, myne agting en eerbied waardig te oordeelen, nader te kennen. Ik zal by deze occasie ook eens aanspreeken een ander myner Correspondenten die zeer t'onvreden is, dat ik geen gewag van eene groote menigte zyner brieven tot nog toe [191] gemaakt heb. Ik zal hem voor eerst met dezelve rondborstigheid recht uit zeggen, dat derzelver stoffen, en behandeling, hoewel wezentlyk goed, my voorkomen als te gemeen, om de nieuwsgierigheid des verstandigen Lezers te voldoen; Hier in is het zeer mogelyk dat myn oordeel dwale; Het blyft nochtans zeker, dat natuurlyker wyze van my niet kan verwagt worden, dat ik, 't geen my zelven niet voldoet, het publyk durve aanbieden. Dog dit antwoord zal hem niet vergenoegen, vermids hy nederige gedagten genoeg heeft van 't medegedeelde, om niet te vorderen dat het zelve 't ligt zie, en om blotelyk te verzoeken, dat ik hem, en de verdere Lezers over de stoffen zelf trachte te verlichten. Zulks is eene onwederspreekelyke billykheid, en ik beloof hem zyne brieven, die ik egter wenschte, dat leesbarer geschreeven waren, met ernst over te lezen, en hem van tyd tot tyd de gewenschte voldoening te doen erlangen. Van de kant van Utrecht is een nieuw Correspondent opgedaagt, en ik heb twee brieven van den zelven ontfangen, die my groote gedagten van hem geven, en den Lezer een heilzaam vermaak, myns bedunkens, zullen doen smaken; Met het hoofd van den eersten zal ik 't overige van dit papier vervullen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||
Heer Spectator,
SChoon my uit veele tekenen, die ik hier niet op zal halen, ten volle kennelyk zy, dat in de meeste brieven, die in uwe vertoogen voorkomen, de Schryver en Uitgever al zo min van elkander verschillen, als in de door u zo fray ontleede Ga naar voetnoot* twintig brieven, die de Hollandsche waereld met vals genaamde Zweedschen InkGa naar voetnoot1 beschryven, zo meen ik egter, uit uwe veelvuldige en meermaal herhaalde betuigingen, reden te hebben, om te geloven, dat 'er voor dezen, en zommige andere brieven, die ik, zo de eerste met uwe goedkeuring vereert word, aan U Ed. van tyd tot tyd meen te schryven, wel eenige plaats, in uwen zo aangenamen deugd en zede-post, zyn zal; Vooral zo U Ed. zo goed zy van my te gelooven, in het gene ik ter ontdekking, niet van myn persoon, maar van myne betrekking op uw werk, eenvoudig en opregtelyk zeggen zal. Hoe zeer ik overtuigt ben, dat uwe schriften groot nut en voordeel doen, zo durf ik evenwel my verbeelden, en betuigen, dat 'er niemand zyn kan, die dezelven met meer opmerking, aandoening, genoe[192]gen en wezentlyk voordeel, leest, dan ik, en dat ze daarom van niemand met meer verlangen telkens worden tegemoet gezien. Ik lees ze niet met een vlugtig oog, gelyk men de Courant en Boekzael doorloopt; Neen; Ik bestudeer ze, niet alleen, om 'er anderen, maar wel voornamentlyk om 'er my zelven in te vinden, niet door ydele liefkozingen, en eigenwillige toepassingen van het geen loffelyk is, maar door ernstig onderzoek, verneederende ontdekking, en wenschelyke verbeetering van de daar in beschrevene gebreeken, die ik by my zelven, en by die genen, die my zyn toebetrouwt, aantreffe. En gelyk uit den overvloed des harten de mond spreekt, zo beweegt my ook deze innige hoogagting, die ik voor uwe Vertoogen heb, menigmaal, om van dezelven in de gezelschappen, in dewelken ik my dagelyks bevinde, melding en gebruik | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||
te maken; Maar gelyk niets van alle kanten gelukkig is, en gelyk de heidenen erkenden, dat zelfs Jupiter allen man niet behaagde, zo vind ook uw werk veel berispers, of liever bedillers, met welken ik dikwils, nu eens op eene meer, dan eens, op eene min ernstige wyze, naar dat elk schoenen voor zyn voeten nodig heeft, in het letterworstelperk treeden moet. Wat toorn en gramschap de SpinosistenGa naar voetnoot1 en HattomistenGa naar voetnoot2, van onzen tyd hebben opgevat, over den smaat, met welken gy airtjes, of deuntjes van de Opera behandelt hebt, die het innige van hunner gevoelens zo levendig uitdrukken, en in de jeugdige harten, aan welken de ydelheid gebonden is, zo gemakkelyk planten, zal ik thans niet melden; Dit word mogelyk voor een anderen brief bespaart. Dog ik moet U Ed. eens in het kort verhalen wat my onlangs in een talryk gezelschap van menschen, die men luiden van geboorte noemt, en onder welken veelen Parys, Romen en Londen gezien hadden, bejeegent is omtrent de Vertoogen, die gy tegens de vrypostige, en den egt schendende minneryen een en andermaal geschreeven hebt. Het vervolg in 't naastkomende Vertoog.
De Lezer wort verzocht de volgende Drukfouten in het Vertoog N. 200. te verbeteren.
|
|