De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 91]
| |
No. 202. Den 2. October 1733. De Hollandsche Spectator.
Barbarus his ego sum, quia non intelligor ulli.Ga naar voetnoot1
ovid.
Myn Heer Spectator,
DEwyl iemand die uwe werken leest my verassereertGa naar voetnoot2 heeft, dat je de vieste niet en zyt omtrent vreemde woorden met het duits gemengt, kan ik my aan niemand beter als aan u adderseeren om myn revensGa naar voetnoot3 te krygen over eenige gravekeuren en afgronten, die myn onlangs om die reden zyn aangedaan. Je moet weten, dat ik, hoewel een ongestedeerd parsoon, een aartsliefhebber ben van hoffelyke espressien, en zo abendantGa naar voetnoot4 'er mee voor den dag koom, dat de buuren, als ik met 'er in conversacie raak, my met neus en mond aankyken, en niet Ga naar margenoot(a) constipeeren kunnen waar ik het vandaan mag halen; Ja ze zeggen dat, ik zo Ga naar margenoot(b) allokwent ben als Cicero zelf. 't Is ook geen wonder; want voor eerst heb ik twee Champagnes gedaan, onder de Cavellery, en je weet dat den oorlog veul goeje instrueringen Ga naar margenoot(c) suppelteert. Ten tweede heb ik zeuven jaar gedient als koetsier by een Avekaat, die meer percessen | |
[pagina 92]
| |
en consolatienGa naar voetnoot1 had, en compritienGa naar voetnoot2 bywoonde als zeuven anderen van de alderbefaamsten, en die na 't zeggen van al zyne goeje vrienden, een AmbessendeurGa naar voetnoot3 of een PlenepotarisGa naar voetnoot4 in welsprekendheid zou beschaamt hebben. [170] Nou dewyl ik hem ook aan tafel oppaste, daar hy altyd praatte, zonder nochtans een beet daar door te verliezen, en ik zyn cossersering,Ga naar voetnoot5 hoewel ik 'er, weinig van Ga naar margenoot(a) importeerde, groote zin had, is 't me niet duffecielGa naar voetnoot6 geweest, hem een groote Ga naar margenoot(b) proportie van zyne zwierige Ga naar margenoot(c) termenatien af te horen, en door de spiriencie, ben ik 'er zo in Ga naar margenoot(d) gerenverseert geworden, dat ze me van zelfs de keel uitvliegen, en dit is het dat me by buuren en goede vrinden in zo eene ammerable rippetacieGa naar voetnoot8 gebrogt heeft, dat ik als een Ga naar margenoot(e) merakel van 'er word aangehoort. Dog zedert eenige tyd loop ik prykelGa naar voetnoot9 om van een gedeelte van die fameusheid Ga naar margenoot(f) geprivelezeert te worden, door de Ga naar margenoot(g) melitie van een krengetje van een Doctertje, daar ik onlangs wel een uur lang mee gedispeteert heb toen de buurt teerde.Ga naar voetnoot11 Terwyl ik Ga naar margenoot(h) veraveseerd was dat hy veul geleerdheid possendeerde, had ik 'er me op geprippereert, om hem te doen rimmerkeren,Ga naar voetnoot12 dat hier ook klein bier te tappen was. Ik had myn pruke de katreurenGa naar voetnoot13 opgezet, want dat men 'er fesoendelyk uitkomt, dat is een groot Ga naar margenoot(i) purgatifGa naar voetnoot14 voor 't | |
[pagina 93]
| |
verstant. Ik kwam dan op de baan met myn pervisieGa naar voetnoot1 van zwierige woorden, die zo dicht als hagel op malkander volgden, en zo vloeiden, als of ze van een leie dakje rolleerden. Het hondje lachte, dat hy schaterde, en hoe meer ik conteneweerde, hoe meer zyn lachen verdubbeleerd wierd, zo dat ik dikwils vreesde dat hy 'er van Ga naar margenoot(k) graveeren zou. In 't eerst dee het my aan men hart goed, dat ik hem door men perpoostenGa naar voetnoot3 in zo een goed gemeurGa naar voetnoot4 brocht, daar hy anders zeer mankelykGa naar voetnoot5 is, en ik begon me te immaseneeren,Ga naar voetnoot6 dat ik wel eens zo adretGa naar voetnoot7 van geest was, als ik ooit van te voren gepresemeertGa naar voetnoot8 had, en parcepantGa naar voetnoot9 van grooter gaven moest zyn als ik zelf wel wist. Dit Ga naar margenoot(l) curagierde me zo, dat ik 'er nog al meer met de breede byl inhakte, [171] en mids we al wat Ga naar margenoot(m) gebokkelizeert hadden, en er een glaasje in begon te komen, kwamen me woorden in de harssenen, die ik zelf niet wist oit te hebben horen pronessieeren.Ga naar voetnoot10 Maar toe maakte 't mantje het zo grof met lacchen, dat ik duidelyk zag dat het enkele foppage was, en wyl ik, zedert de Ga naar margenoot(n) Kalanlangie in myn winkel toeneemt, en ik 'er warmpje in begin te zitten, zo wel op myn Ga naar margenoot(o) bontille sta, als de beste, voornamentlyk als ik in myn bontifikaal ben opgeschikt, vroeg ik hem met een grote Ga naar margenoot(p) kuleere of hy dogt dat ik voor zyn gek zat, en om hem met lacchen zyn eeten wat te doen Ga naar margenoot(q) diverteeren, en ik verzogt hem met een groote Ga naar margenoot(r) serositeit, dat hy hem daar omtrent wilde minnezeeren, en Ga naar margenoot(s) obsteneeren. Hier | |
[pagina 94]
| |
op, zo dra hy zig van zyn geschater had meester gemaakt, stak hy my, althans met een uiterlyke Ga naar margenoot(a) apprehensie van vriendelykheid, de hand toe; Ik verzeeker u, myn goede buurman, sprak hy, dat ik de minste gedachten noit en heb, om u te beleedigen, maar ik verklaar u, dat ik noit in een Comedie heb geweest, daar ik zo veel vermaak heb gehad, als in ons gesprek. Neemt dog niet kwalyk dat ik 'er om lach; 't Is my onmooglyk my daar van te onthouden, en indien je verstond wat je zegt, je zoud je zelf slap moeten lacchen, over het koddig gebruik, dat je van een party vreemde woorden maakt. Zo denk jy dan, Myn Heer den Doctor, dat ik niet weet wat ik zeg, was myn Ga naar margenoot(b) rippelecatie, dat weet ik zo wel als gy, al heb ik juist geen klegies van de Perfissers gefrikkenteert,Ga naar voetnoot2 dat jouwenthalve niet zeer sterk en blykt, by jouw platte duits, daar ik tog myn leven geen Ga naar voetnoot*rispect voor heb gehad, nog hebben zal, maar men kan daar wel aan zien, dat je met de kor[172]tezaans van 't hof niet veul hebt omgegaan. Kortom onze argementeering duurde een geruimen tyd, en hoe vast het Doctertje hier op bleef staan, dat men geen woorden gebruiken moest, die nog van ons, nog van anderen verstaan wierden, ik bleef sustenteeren en verdiffendeeren,Ga naar voetnoot3 dat myn taal de zwierigste was, en ik zou 'er niet van Ga naar margenoot(c) geresisteert hebben, al had er myn leven van Ga naar margenoot(d) geappendeert. Ook overschreeuwde ik het Mantje zo, dat hy op 't lest van schorrigheid geen woord meer kon prokklemeeren, | |
[pagina 95]
| |
en zyn mond moest toehouwen, zo dat ik, gelyk die groote prakkezyn myn meester zig plag te Ga naar margenoot(a) renontieeren, de zaak cum ispensisGa naar voetnoot2 won. Ik moet nochtans consisseren,Ga naar voetnoot3 dat, zedert dat dispuyt myne actien by de buurt zeer Ga naar margenoot(b) gebaizeert zyn, 't geen ik aan hem alleen, dien ik een rechte eerdief mag Ga naar margenoot(c) nommereeren, te Ga naar margenoot(d) contribueeren heb, zo dat ik het ventje als de pest haat, hoewel hy my, zo dikwils wy malkander Ga naar margenoot(e) riscontreeren, malkander met de Ga naar margenoot(f) politykste civilletyten Ga naar margenoot(g) accumeleert. Onlangs Ga naar margenoot(h) opereerde hy my nog een pyp tabak, en een glas Bragogne wyn,Ga naar voetnoot7 maar ik revizeerdeGa naar voetnoot8 't, en hy heeft me meer als eens op een buitenplaatsje van hem Ga naar margenoot(i) geeviteert, maar ik meen er al zoo weinig men voeten te zetten, als of 'er Ga naar margenoot(k) Provintie corperaal tegens me lag. De reden nou, Heer Spiktater, waarom ik je Ga naar margenoot(l) koeverture, van de heele dispetatie, met de ap-en Ga naar margenoot(m) dippendenten van dien, gedaan heb, is, gelyk je ligt Ga naar margenoot(n) rimmerkeeren zult, dat ik van zins ben by u te stollesteeren, gelyk ik stollesteerende ben, by deze, dat het u behagen mag my in myn gerechtige zaak te Ga naar margenoot(o) manteleeren en te Ga naar margenoot(p) pieterceneeren; 't geen gy genoegzaam kunt doen met de pupplekatie van deze Messive, 't welk een suffessant teeken van uwe Ga naar margenoot(q) reprobatie zal wezen, waar mede gy ten hoogste zult veroblizeerenGa naar voetnoot9 hem die is &c. [173] Vermids myn hoffelyke Correspondent met de geeischte publikatie de welke ik niet twyfel of zal den Lezer nut en vermakelyk voorkomen, zig te vrede houd, zal ik my maar | |
[pagina 96]
| |
bedienen van de aanleiding, die zyn brief my geeft, om met eenige aanmerkingen rakende de taal, te beantwoorden den raad, van den Heer Philobelga, die my zo kragtig aanport, om met de uiterste hevigheid, op het spoor van myne Engelsche en Hoogduitsche voorgangers, onze taalmengers te keer te gaan. 't Geeft my wonder dat hy niet gemerkt heeft dat zulks reeds op verscheide plaatsen geschied is, en inzonderheid in den brief van den Docteur en droit waar in die gemaakte styl door een gevoelig staaltje, beter, myns oordeels, als het door redeneering zou kunnen geschieden, in zyne gansche bespottelykheid ten toon word gesteld. Indien de verstandige Patriot, zonder ophouden dit volkje op de hielen gezeeten heeft, daar in heeft hy gewis 't grootste gelyk gehad, dewyl in geen land, die wyze van zotte airs te geven, tot een hooger trap van impertinentie stygt, 't Is my zelfs aldaar meer als eens gebeurt, dat van iemand, die my daags te voren gezien had, begroetende met de volgende of diergelyke woorden; Ga naar voetnoot* Votre tres humble Serviteur, Monsieur, comment vous portez vous aujourdhui? ik in het Fransch antwoordde, dog het gesprek in de zelfde taal vervolgende, duidelyk aan eenige kwalyk geplaatste lagjes en knikjes met het hooft bespeurde, dat het voornoemde compliment al 't Fransch uitmaakte dat by de luiden in kas was. Wat de Engelsche Spectator aan gaat, het is moogelyk dat dezelve ergens Jonkertjes bespot, die met Fransche woorden, die de taal nog niet zyn ingelyft, hun styl oppronken, en derzelver nieuwigheid door geest en verstand trachten te verkoopen. Maar anderzins is het niet te begrypen, dat schryvers van zo veel oordeel de taalvermenging, ten opzigte van hunne landaard, als belachelyk, ten toon zouden gesteld hebben, vermids het by de geheele waereld bekend is, dat het Engelsch in zo een mengelmoes bestaat, dat het zelve 't schuim van alle taalen by andere volken genoemt word. Het staat de Britten nogtans vry, dat gevoelen niet te omhelsen, en aan 't geen by anderen voor schuim te boek staat, den [174] naam van room of bloem te geven; Hoe het ook zy, het is zeker dat, waar ze ook mogen vinden, eene uitdrukking, die een voorwerp bondiger, eigentlyker, en onderscheydentlyker, als de tot nog toe gebruikte, afschildert, zy zig de minste zwarigheid niet maken, van dezelve zig toe te eigenen, en zo als dezelve is, of wel met eene Britsche uitgang, hunne taal in te lassen. Hier vinden ze met recht de minste schandelykheid niet in, en ze leven met de nieuwe en oude | |
[pagina 97]
| |
woorden als met de nieuwen en ouden Adel, die by hen, naar de verdienste en daar uit spruitende verheevenheid van rang, en niet naar de langdurigheid van desselfs bestaan geschat wort. Ik heb eens een aardig geschil gehoort, hier te lande, tusschen een geestig Engelsman en een Hoogduitscher, die zyne moederspraak boven de Britsche waardeerde, niet alleen wegens haare oudheid, maar ook wegens haare zuiverheid, en oorspronkelyke rykdom, die zonder de minste uitheemsche hulp op haar zelve bestaan kon. De Brit, zig gelatende, als of hy afgetrokken van gedagten was geweest, en schielyk uit dien slaap ontwaakte, hield zig als of hy in de kleeding van zyn vriend groot behaagen schiep, en vroeg hem stuk voor stuk, van dewelke fabryk yder mogt wezen. De kanten wierden bevonden uit Braband te zyn, de koussen uit Engeland, 't laken van Berlyn de zilvere Galons uit Vrankryk, en de hoed uit Groot Brittanje. Ik beken graag, wierd den Duitscher daar op toegevoegt, dat alles even keurlyk is en met een goede smaak t'zamen gevoegt; Dog het is jammer dat het zelve door een zeer weezentlyk gebrek zyn grootste luister verliest, vermids desselfs meeste dele hunne oorsprong niet uit Duitschland zelfs hebben. Dit met de grootste schyn van ernst uitgesprooken deed den Duitscher grimlachen, en antwoorden, dat hem die berisping zeer grillig voorkwam, en dat hy niet kon zien, wat 'er aan gelegen mogt zyn, of in zyn kleeding 't vreemde met het vaderlandsche was vereenigt, indien dezelve maar gevoeglyk, aardig, en evenmatig zig vertoonde, en de beoogde uitwerking voortbracht, Men kan niet reedelyker spreeken, myn lieve Vriend, kreeg hy tot bescheid, maar ik bid u, laat ons uw zeggen eens op de waare natuur der talen toepassen. Wy Britten vinden dat Characters en klanken in zig zelven van de uiterste onverschilligheid zyn, en 't scheelt ons weinig, waar ze van daan komen, als ze ons maar dienen kunnen, om t' zamen in een behoorlyk verbant ge[l75]bragt, onze gedagten, met kragt, met overvloed, vermyding van alle dubbelzinnigheid, en met een nette evenmatigheid ten opzigt van allerlei onderwerpen in eens anders ziel als over te gieten, in een woord als ze 't gansche oogmerk, dat door een taal bedoelt word, redelyk beantwoorden. Die inval die de waare grondsmaak van 't Engelsch verstand heeft is niet min oordeelkundig als geestig, en yder die in staat is om met onpartydigheid het Britsch met alle de andere talen te vergelyken, zal moeten bekennen, dat het zelve wel behandeld zynde, zyns gelyk niet heeft, om alle voorwerpen kort, bondig, kragtig, met overvloedige verscheidenheid, en gepastheid naar hun aard af te beelden; zodat het boven alle andere met | |
[pagina 98]
| |
recht den naam van een Philosophische taal verdiend. Ik wil wel gelooven dat onze taal ryker van zig zelve zynde een minder aanwinning van noden heeft, en ik ben volstrekt van gedachten, dat, zo belacchelyk voor luiden van middelen zou zyn, Yrsche boter en Hoogduitsch lynwaat te gebruiken, het even zo ongerymt is bondige en krachtige uitdrukkingen van ons eige teelzel te verwisselen, tegens vreemde woorden van een groote omtrek, en minder uitwerking. Dog, vermids de taalkundige bewust zyn, dat in alle de spraaken uitdrukkingen worden gevonden, die zommige zaaken, met eene byzondere nadruk, en uitgestrektheid, beteekenen, en by andere volken, niet als met een gansche beschryving, in haar volle kragt kunnen worden uitgelegt, kan ik niet onredelyk vinden, dezelve, zo ze met den aart van het nederduitsche kunnen over een gebragt worden, het borgerrecht of te vergunnen, of te laten behouden; voornamentlyk wanneer ze de minste duisterheid over de taal niet verspreiden. Het woord impertinent by voorbeeld, is onduitsch, en kan niet beter, dat ik weet, vergoed worden, als door onbehoorlyk. Dog het verwekt een veel netter en onderscheidelyker denkbeeld. Indien iemand zonder recht en reden, en met eene onverzettelyke grilligheid met my te werk wil gaan, en zig vergenoegt met my te zeggen, dat hy het doen zal, en het my laten aanzien, en ik om dit zyn gedrag af te beelden, hem voor een onbehoorlyk Kaerel uitscheld, zal zulks op de gemoederen den zelfden indruk wel doen, als wanneer ik hem voor een impertinente vent uitmaak. Met het woord impertinentie is het even eens gelegen; en ik weet ook geen duitsch woord bekwaam, om volstrekt de plaats te bekle[176]den van ostentatie, 't welk beteekend eene onredelyke neiging, om door dwaze en ongegronde middelen zig te doen gelden, en boven anderen uit te munten, en daarom heb ik niet gedagt dat met die uitdrukking hier boven te gebruiken, ik, tegens de eer, aan de kragt en rykdom van myn moedertaal verschuldigt, in het minst zou zondigen. Dog 't gezegde belet geenzins, dat het eene dwaaze en laffe gemaaktheid zy, dat ieder een taal op zyn zelf spreekende, zo veel vreemde woorden, als hy by een sprokkelen kan, niet alleen zonder noodzakelykheid, maar ook zonder het minste nut en tegens het gezag van 't algemeen gebruik, als met een grove paknaalde aan 't ware duitsch ryge, en aldus de verstaanbaarheid, de grondregel aller talen, beleedige. 't Is wel waar dat men hier door de goedkeuring en verwondering steelt, van onnozele menschen, die zig verbeelden dat alles fray is naar maten het hun begrip overtreft, duisterheid voor diepzinnigheid nemen, en de moeyelyke klaarheid en dui- | |
[pagina 99]
| |
delykheid, als een teken van een gering en langs den grond kruipende verstand aanzien. Niets is zo gemeen als deze misvatting, en ik weet 'er een aanmerkelyk staaltje van, voorgevallen in zeker Vissers dorp, daar de Predikant gewoon was de oorspronkelyke zin van de Grieksche en Hebreeuwsche Grondtext, alleen na te vorschen, maar ook de uitdrukkingen zelfs de gemeente op te dissen; Dog door zyn eigen oordeel, of dat van goede vrienden gewaarschuwt wegens de onhebbelykheid van die gewoonte, vond hy goed van de zelve af te zien; Zulks mishaagde de toehoorders dermate, dat ze het als een veragting hielden, als of Domine hen zyne geleerdheid onwaardig agtte, en hem door den kerkenraad op 't ernstigste deden verzoeken zyne oude spreekwyze weer aan te nemen, en door een schootje Grieks en Hebreeuws weder smakelyk te maken; De eige woorden, die in die gelegendheid gebruikt wierden waren, naar myn onthoud, dezen: Ei, Domine, doed ons tog de vriendschap van wat Grieks en Hebreeuws op stoel te praten; we hooren het zo gaarn. [177] |
|