De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 320]
| |
No 190. Den 21. Augustus 1733. De Hollandsche Spectator.
Studeamus placere bonis, quam plurimis, & minime multos laedere.Ga naar voetnoot1
terent.
IK heb in een voorig Vertoog beweert, dat een snaak in folioGa naar voetnoot2 zelfs van de eerste reputatie, doorgaans onder de verstandige luiden geen plaats verdiend, en geen byzondere geest van noode heeft, om zyn professie voorspoediglyk, en met eene algemeene toejuiching waar te neemen; Ik weet maar al te wel, dat 'er verstandige luiden gevonden worden, die de grote gaaven hun aanbevolen om zig nut en behaaglyk aan hun evenmensch zo wel als aan zig zelven te maaken, schandelyk misbruiken, en om hunne opgeblaze trotsheid te voeden, die geenen, die in dat soort van verdienste beneeden hen zyn, onder 't gewigt van hunne talenten doen zugten, en gewoon zyn, der zelver gebreeken, en onkunde met t'effens geestige, en bittere schertzingen te ontdekken, en aan de bespottinge van anderen ten prooi te geven. Dog dusdanige weezentlyke fraaye geesten worden door de natuurlyke geschiktheid van hun verstand aangezet, om aan het zelve beezigheden, met deszelfs aard overeenkomende, te verschaffen, en hebben doorgaans te veel hoogagting voor hun merite om zig te vernederen tot de [74] veragtelyke professie van snaak generaal, en om zig geheel aan de zelve over te geven. Ik heb ook ondersteld, dat de oprechte, en by uitstek zo genoemde snakery, met beschimping en bespotting gemeenlyk vermengt is, schoon ik in de beschryving van een soort van een | |
[pagina 321]
| |
ondersnaak, wiens gezelschap my ten hoogste, in onze eerste byeenkomsten, vermaakt hadt, erkent heb, dat zyne koddigheden, nog scherp nog bitter waren. Maar 't is licht te merken, dat luiden, gelyk deze, die maar snakeryen uit de tweede hand debiteren,Ga naar voetnoot1 al zo weinig den tytel van waare snaken of snaken in folio verdienen, als kramertjes, die met een marsje loopen den naam van koopluiden. Wat de eigentlyke snaken betreft, die in veele gevallen werkmeesters van hunne eige koddigheden moeten zyn, en die in 't gros handelen, 't is baarblykelyk dat dezen het onmogelyk zouden kunnen goed maken, zonder overal den een of den ander voor 't lapje te houden, en wel voornamentlyk die genen, die minst in staat schynen van eenige tegenstand te bieden. Zulks zweemt zeer sterk naar onedelmoedigheid, en kwaadaardigheid, want wat is anders een' onnozelen te beschimpen, als een' ongewapenden met geweer aan te tasten, en een vrouw of kind met voeten te treeden. Dog schoon by veelen van onze liefhebbers een' wreede en lage inborst de bron van zo een' hatelyk gedrag zy, moet ik egter, om niemand te verongelyken, erkennen dat by anderen die tyrannische behandelingen niet spruiten uit een' geest van onderdrukking, of uit een' voorbedagte overlegging, om in eens anders verdriet zig te vermaken; maar alleenlyk uit een loutere iever om hun eerzugt te voldoen, en hunne reputatie, aan dewelke zy alle andere consideratien opofferden, te schragen. Ik kan [75] met waarheid verklaren, eenigen van die bende gekend te hebben, die schoon ze luiden, voor welke zy een oprechte agting hadden, en hunne beste vrienden, indien z'er de minste koddigheid by verlooren zouden hebben, niet zouden hebben gespaart, in alle andere gevallen niemand in goedaardigheid, en trouwe gedienstigheid behoefden te wyken. Dog 't getal der zulken is vry wat bepaald, en 't is eenigzins te hoopen, dat het zelve door goede onderrichting, en door 't ontdekken van de rechtschape natuur hunner belachelyke aardigheden zou kunnen te recht geholpen worden. Om zulks te bezoeken zal ik den Lezer te binnen brengen, 't geen hy zekerlyk, zo hy maar eenigzins de waereld heeft gezien, zelf moet opgemerkt hebben. In ieder Koffyhuis of Collegie vind men doorgaans een snaak by uitstek, en een doelwit van d'algemeene koddigheden, of, om zo te spreeken, een spreuw, en een uil; Men moet zig niet verbeelden, dat de laatste juist door een overwicht van zotheid die ongelukkige rol is te beurt gevallen, geenzins; zomtyds bezit hy meer weezent- | |
[pagina 322]
| |
lyk oordeel, en groter bekwaamheid tot het waarneemen van nutte zaaken, als iemant van zyne bespotters. Maar hy ziet 'er wat onnozel uit, zyne phyzionomie is niet voordeelig, zyne spraak is wat belemmert, of hy word ondergehouden door al te weinig agting voor zig zelf te hebben, en zyne zeedigheid word hem voor malligheid toegerekendt; 't Is egter zeker, dat 'er onder de zo genaamde uilen, niet weinigen zyn, die harssenloos genoeg schynen om zig in hunne personage te vermaken, die zonder hunne beschimpers niet schynen te kunnen leven, en die zommige honden slagten, die 't liefst zyn, daar ze 't meest geplaagt worden. Om nu een recht denkbeeld van dusdanige gezelschappen te hebben, moet men weten, dat aan ieder der leeden, als door eene algemeene toestemming zyne portie van snakery is toegedeelt, waar by hy zig stiptelyk houd, zonder verder te willen gaan, als zyn gedeelte kan ryken. Hier door gebeurt het dat elk met het uiterste gedult zig laat foppen van den oppersnaak, en dat zelfs de vice-snaak zo weinig denkt om zig tegens den zelven te verweeren, als om met de kop tegens de muur te loopen. Dog in 't afweezen van den eerste, geniet deze op zyn beurt het zelfde voorrecht, en zulks daalt als een waterval neder, tot op den minsten der broederen, in voegen dat alle die tusschen den [76] hoogsten en den laagsten zyn beurt om beurt, als spreeuw en als uil ageeren, en, om zo te zeggen, stokslagen van hun meerder ontfangen, om dezelven aan hun minder weer uit te deelen. De onderspreeuwen voelen heel wel dat de personage van uil gansch niet plaizierig is, en wanneer de baas van 't spel, zo lang de uil by excellentie nog niet te voorschyn gekomen is, om zyne gaaf, by gebrek van oefening, niet te laten verroesten, dezelven ongenadig fopt, staan ze als op heete koolen, en rykhalsen naar hunnen verlosser. Zo draa treed hy niet binnen, of al de zwarigheid is van 't hart, en de gansche last van de snakery valt op de schouderen, die reeds van den zelven te dragen vereelt zyn. Terstond is ieder in de beste luim van de waereld, en aan alle kanten barst men uit in een gerust, en onbekommert geschater. Niemand der onderspreeuwtjes nogtans onderwind zig op zyne eige hand te raillieren. Zulks zou tegens 't ontzag verschuldigt aan den snaak en chef zyn, en als een misdaad van gekwetste hoogheid aangezien worden. De subalterne snaakjes vergenoegen zig met de stof te bereiden, en hun hooft op allerlei wyzen de behulpzame hand te bieden, ten naasten by op de zelfde manier als barbiers jongens een Anatomist of ontleeder secondeeren, en zyn werk gemakkelyk maken. | |
[pagina 323]
| |
Onder die onderspreeuwen vind men 'er, die maar in een eenig gezelschap hunne kunst oefenen, in anderen, daar de snakery op een' andere leest geschoeit is, niet voor den dag durven komen, en daarom dezelven ook zorgvuldig myden, om dat ze nergens te recht leven, als daar ze den baas speelen. Dog daar zyn 'er anderen van een verhevener geest, die op hunne kragten vertrouwende andere meesters onder de oogen durven zien; gelyk als prevoosten van een schermschool zig dikwils een plyzier maken, van zig op andere zalen te vertoonen, om te zien, of ze niet alleen gaauwe leerlingen, maar ook huns gelyk braaf kunnen afsmeeren. Deze luiden stellen ook een' grooten roem in hun stoutheid van mannen van eene erkende geest aan te randen, en 't is als of ze de druif in de mond hebben,Ga naar voetnoot1 als ze aan hun volkje verslag doen, hoe ze met dezen of genen, die al mêe verstandige luiden willen zyn, als de kat met de muis hebben omgesprongen; Om diergelyke zeege te behaalen, en een eerlyk man te slingeren, dat hy niet weet waar hy zig bergen zal, gebruiken ze middelen die onverhoeds aangewend, bykans [77] onmydelyk hunne gewenschte uitwerking doen. Onlangs by voorbeeld zag ik een snaak in een gezelschap komen, die, na eenigen luiden van zyn kennis een misterieux wenkje gegeeven te hebben, een gansche geschiedenis met een statige trony aan een man van een erkend verstand verhaalde, met eene t'zamenschakeling van omstandigheden, die mogelyk waren, schoon niet van de uiterste waarschynlykheid; Dog wanneer zyn aandagtige toehoorder op die vertelling eenige wyze aanmerkingen gemaakt had, kon de snaak, ondersteunt door eenige van zyn vrienden, zig niet langer onthouden, van in een lang geschater uit te barsten. Dit onverwagt voorval deed den braven Heer nu bleek dan rood worden, terwyl hy in zig zelven trad, om te onderzoeken, of hem iets bespottelyks of onbetamelyks mogt ontvallen zyn. Dog wel haast agter 't geheim gekomen zynde, zag hy den snaak met een' schamperen grimlag onder de oogen; en zo dra men tot bedaaren was gekomen, sprak hy den zelven, met eene bespottende vriendelykheid aanziende, aldus aan: Waarlyk ik moet bekennen, Myn Heer, dat je zo koddig, en zo slim zyt, als iemand, dien ik ooit heb ontmoet; Ik geef het u gewonnen met kosten en al, en ik ben gereed u een briefje van myn' hand te geven, dat ik nooit schoner gefopt ben geweest. Myn Heer kan zig nu met recht beroemen, dat hy iemand zot genoeg gevonden heeft, om aan zyne woorden geloof te slaan, | |
[pagina 324]
| |
dog hy kan 'er by voegen, dat het iemand was, die de eer niet had van hem te kennen. De Man had waarlyk groot gelyk, want wat aardigheid, wat geest steekt 'er in iemand aldus te betrekken, behalven 't vermogen om meester van zyn gelaat te zyn? waarin de grootste gek, door eene geringe oefening in korten tyd zig afrigten kan; en wat is het anders als een' schaamtelooze dwaasheid een verstandig man te bespotten, om dat hy voordeelige gedagten heeft van onze oprechtigheid? Dit is egter een loopje, dat zeer naar de mode is, en zelden, zonder eene algemeene toejuiching, om eerlyke luiden te verstrikken, word in 't werk gesteldt. Ik heb nog een ander middel met een goed succes zien gebruiken om de verstandigste en geestigste zelfs te verkloeken. Ik heb spreeuwen gekend, die hooger, als hunne vleugelen zulks hun toelieten, willende vliegen, zig in een zamenspraak over verheve stoffen dorsten inlaaten; [78] Dog, zo dra ze merkten dat ze de vereischte hoogte niet konden bereiken, zig behielpen met eene bestudeerde t'zamenschakeling van woorden zonder betekenis, verzeld door eene vaerdige en heftige uitdrukking, en door gebaarden, die gemaakt scheenen, om den ernst van den zin te ondersteunen en klem te geven. Wanneer nu een verstandige tegenpartyder, na alle aandagt te hebben aangewend om te zoeken, 't geen niet te vinden was, bekennen moest, dat hy niets in 't gezegde begreep, wierd 'er geantwoord, als met de grootste verwondering: Hoe is 't mogelyk, Myn Heer, dat een man van zo een schrander oordeel zulks niet begrypen kan, daar het nogtans zo klaar als den dag is. En daar op kwam een' tweede Ga naar voetnoot* GalimathiasGa naar voetnoot1 te voorschyn, dat met neus en mond aangehoord wierd en zo weinig als 't vorige gevat. 't Geen my in diergelyk geval zomtyds 't koddigste is voorgekomen, is dat de omstanders door den snaak, als om zig te regtvaardigen, gevraagt zynde, of het mogelyk was, dat ze zyn bygebragte bewys ook niet begreepen, volmondig uit betuigden, dat ze 't zelve niet alleen duidelyk hadden verstaan, maar ook van deszelfs bondigheid volkomen voldaan waaren. Wat een triumph voor zo een overvlieger, aldus twee | |
[pagina 325]
| |
vliegen met eenen lap geslagen te hebben, en zonder 't wagen van geest en oordeel zo een duble zeege te hebben behaalt! Daar zyn nog duizend andere kunsjes van de zelfde natuur, daar 't zelfde oogmerk door bereikt word, en ik kan verklaaren, meer gezien te hebben dat zotten wyze luiden door onrechtvaardige bespottingen in verwerring bragten, als dat een verstandig man in een gek, indien dezelve maar stout in den mond was, door de sneedigste streeken de minste verlegendheid heeft veroorzaakt. Dewyl ik nu my verbonden heb tot het aanwyzen van eenige middelen, om zig tegens zulke schaamteloze beschimpingen te verweeren, zal ik eerst agt geven op ongelukkige menschen die uilen, en een natuurlyk speeltuig der spreeuwen ter waereld gekomen zyn. De natuur die gewoon is haare gaaven te verdeelen, en 't geen in een zeker opzigt gebrekkelyk is, in een ander weder goed te maken, geeft niet zelden aan doffe geesten kragt van zenuwen en spieren. Ik raade de zelven juist niet, dit hun voorregt tegens de snaken te doen gelden. Dog ik [79] kan niet zien wat dezen daar op te zeggen zouden hebben. Zy zyn immers de onrechtvaardige aanvallers, en ze bedienen zig om hun evenmensch te onderdrukken, van 't geweer 't geen ze het dienstigst oordeelen om de zeege te bevechten. Om wat reeden dog zouden ze kunnen afkeuren dat de besprongene zig van de wapenen bedienden waar mede zy tot hunne verdediging voorzien zyn? Is het een stier kwalyk te neemen, dat hy van een leeuw bevogten, geen klaauwen tegens klaauwen zet, maar zyn' steevigen hals en sterke hoornen gebruikt. Waarom zou men tegens eene levendige imaginatie, en voornamentlyk, tegens eenige potsige figuuren, een' onvermoeide keel, en een vaardige tong, op de zelfde wyze, zig met zwaarweegende vuisten, en groove schonken niet moogen verweeren? Ik ben bewust dat diergelyke wapenen honderdmaal de afgerigtste snaken de mond hebben doen snoeren, en dit diend de zelven tot een heilzame waarschuwing. Wat aangaat luiden van verstand waar onder de eenen vaardiger als d'anderen zyn, ik zou nooit kunnen goedkeuren dat ze zig met het zelfde geweer behielpen, waar mede zy worden aangetast. Zulks is zomtyds bezogt; Dog die verdeediging is te laag en te onedel, en maakt de verweering, al gelukt ze, even zo veragtelyk als den aanval. 't Is niet alleen loflyker, hun op eene andere wyze 't hooft te bieden, maar ook van eene gemakkelyker en kragtdadiger uitwerking. Men zou niet geloven hoe weinig moeite het dikwils kost dat volkje 't spoor byster te doen raken, voornamentlyk wanneer men zig maar in eene stille bedaartheid weet te houden. En zulks moet een ver- | |
[pagina 326]
| |
standig man ligt vallen, als hy in 't laf Character der snaakery ingedrongen zynde bespeurt, dat het zelve beneden zyne gramschap is, en niets anders waardig als eene koele versmading, die den geest, van eene omzigtige en bezadigde werkzaamheid, niet bekwaam is te beroven. Het bloot stilzwygen, zonder een eenig woord, hoe iemand ook gesart wierd, te uiten, is zomtyds kragtig genoeg om snaken van den eersten rang, bemerkende dat ze veragting ontfangen, daar ze eer meenden in te leggen, in desorde te brengen, en van spyt als te doen barsten. Ik heb nog een ander middel met een' goeden uitslag in 't werk zien stellen door luiden die meester van hunne bezadigtheid wisten te blyven. Ze gunden niet al[80]leen een' vryen loop aan de snakeryen van hunnen bespringer, maar ze moedigden hem ook aan om hoe langs hoe breeder uit te wyen, en wanneer hy zig zelv in zyne onbezonne koddigheden als in een strik verwert had, pakten ze hem onverhoeds aan, en deeden hem zo wel als de omstanderen duidelyk bevroeden, dat hy niemand als zig zelv' gefopt had. 't Is bykans onmooglyk of zo eene welaangelegde koelheid moet zegepraalen, over de levendigste geestigheid zelfs, die, wanneer zy aangespoort word, en met een' lossen toom voortrend, zelden mist d'een of d'ander belachelyke val te doen. Ik ken nog een man die schoon van een zeer vuurige geest, als het pas geeft, zig wonderlyk weet te bedwingen, en die een uitmuntende gaaf heeft, om die knaapen naar hunne verdienste te behandelen. Hy vind mede goed de zelven uit te laaten babbelen, zonder de minste verstooring, maar wanneer ze gedwongen zyn adem te scheppen, maakt hy zig meester van hunne aandagt, met derzelver geestigheid door uitgekipte loftuitingen te overlaaden, en den omstanderen aan te pryzen; en om te betoonen hoe gegrond zyne opvyzeling is herhaalt hy 't gezegde met de uiterste naauwkeurigheid, dog onder voorwendsel, van al wat 'er aardigs in steekt te ontvouwen en in 't helderste ligt te plaatsen, weet hy 'er met eene aangename verrassing uit te haalen, en handtastelyk te doen voelen, al wat 'er strydig, met de schaamte, met de betamelykheid, met een gezond oordeel, en met zig zelf, in opgeslooten legt; De uitwerking van zo eene onverwagte schertsing is niet moejelyk te raaden. [81] |
|