De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 313]
| |
No 189. Den 17. Augusty 1733. De Hollandsche Spectator.
Fata viam invenient.Ga naar voetnoot1
virg.
INdien ooit de weegen, die de Goddelyke voorzienigheid inslaat om den toestant der Godsdienst haar oogmerk te doen beantwoorden, de ernstigste aandagt hebben verdiend, en geschikt zyn geweest om oplettende gemoederen met verwondering te vervullen, durf ik zeggen, zonder vreeze van my te bedriegen, dat zulks plaats moet hebben in de verwarde en ingewikkelde tyden, welke wy tegenwoordig beleeven. Zedert veele eeuwen kitteld, en koestert zig de ongelovigheid met de behandelingen des hemels, omtrent de Religie, dewelken aan haar doelwit als den rug schynen te keeren, in de vervulling der klaarste, en duidelykste Godspraken te vertragen, en hoe langs hoe min waarschynelyk te maken. Zeker is het, dat, zo de volheid der Heidenen moet ingaan, en gansch Israel zalig worden, alle Natien t' eeniger tyd tot de zelfde Godsdienst, als tot een middelpunt zullen t'zamenvloeien, en de zelfde leerstukken, ten minste, wat het weezentlyke aangaat, met eene waare overtuiging aanneemen. Tot zo eene heerlyke verandering scheen alles zig in de waereld te bereiden, en te vleien, weinige eeuwen, na de kruisdood van on[66]zen Heiland, wanneer zyne leere, als een geweldige vloed voortrollende, de vreeselykste hinderpaalen, door haar eige kragt uit de weg ruimde, en alle de bekende deelen der aarde, van de eene Landstreek tot de ander, overstroomde, en zig voor altyd scheen eigen te willen maaken. Dog tegens alle schynbare vermoedens aan, wierd die heuchelyke voortgang niet alleen op 't onvoorzienst gestuit. Maar die stroom tot stilstand gekoomen wierd in zyn' eigen boe- | |
[pagina 314]
| |
zem hoe langs hoe meer bedorven en vervuilt, en de zuiverste wateren zag men meer en meer in onheilzame slikken verandert. By dit inwendig verderf, voegde zig wel haast de dwinglandy van de Mahometaansche Godsdienst, die door gewelt van wapenen als door een stormwind t'allen zyden voortgedreeven, landstreeken, magtige ryken, ja gansche gedeeltens des aardryks het Christen geloof ontrukte, en 't zelve in magt en uitgestrektheid zo niet te boven wies, wel haast evenaarde. Het droevig overschot verbasterde ondertusschen hoe langs hoe meer, en zyn handtastelyk verval van zyne zuivere, en heerlyke beginselen, gaf aanleiding tot eene hervorming, die de eerste bronaderen bykans door menschelyke inzettingen gedempt, weder opende, en de hoop van eene algemeene omhelzing der waarheid op nieuws kragtdadiglyk verlevendigde. Dog hier meede gong het weder in veele opzigten op de zelfde onverwagte wyze. De streelende voorspoed der reformatie, die zig de overwinning en het bestendig gebied der geheele Christen waereld, met grond scheen te kunnen belooven, wierd niet alleen allengskens vertraagt, maar ook te rug gedreeven, voornamentlyk door aardsche belangen, die zwaarer op het hart van Vorsten en Koningen, als geestelyken weegende, de zelven van het gedrag hunner [67] deftige voorvaderen deeden ontaarden, en, met hun, gansche volken, weder onder 't jok van het Pausselyk gezag sleepten. In voegen men gedwongen is als eene droevige waarheid te erkennen dat de hervormde Godsdienst zig meer en meer in bekrompe paalen beslooten vind. Wel is waar dat zedert eenigen tyd, uit de grond zelf van dat gedeelte der Kerke, 't welk zig de algemeene noemt, ons een versche straal van eene heuchelyke verwachting toegeflikkert, en aangelagt heeft, door een wyde, en naar alle schyn, ongeneeslyke scheuring, die door de gewaande onfeilbaarheid niet heeft kunnen verhoed worden, en daar door zelf, aan onpartydige oordeelaars, met de uiterste baarblyklykheid, moet doen begrypen, dat dusdanige onfeilbaarheid, zo lang men twist waar dezelve geplaatst is, nergens nut toe kan zyn, en niet anders dan als eene ydele herssenschim kan beschouwt worden. Niets kwam 'er natuurlyker voor, als de verwagting, dat de onderleggende party aan de eene kant onderdrukt, verkettert, uit de Kerk verjaagd, en aan de ander, met ons overeenstemmende omtrent de zuiverheid der geopenbaarde zedekunde, de versmading der Pausselyke Godspraaken, en de noodzaakelykheid van 't onderzoek der waarheden, in de heilige geschriften, hoe langs hoe meer de oogen openen, de nevel der vooroordeelen verdryven, tot onze Kerk haar' toevlugt neemen, en van ons | |
[pagina 315]
| |
de aangeboode hand van broederschap met liefde zoude aannemen. Dog hier in heeft de schraale, en stikziendeGa naar voetnoot1 menschelyke wysheid zig weder misleid gevonden. Die verschovelingenGa naar voetnoot2 hebben met kragt en gewelt leeden willen blyven van een gemeente, die de zelven hardnekkig bleef verschoppen. Ze hebben goedgevonden alle de vermogens van geest, verstant, en geleerd[68]heid 't uiterste af te vergen, om te bewyzen dat ze weezentlyke leeden bleeven van de Kerk, die hen verjoeg, en welkers hoofd zy, uit kragt van onmydelyke gevolgen hunner grondstellingen, als den grootsten der ketteren moeten aanzien, en om zig te wasschen van de gewaande schandvlek van het met ons in de weezentlykste leerstukken eens te zyn, hebben zy zig een eer en pligt gemaakt, van zig als onze bitterste en onverzoenlykste vyanden te vertoonen. Aldus is het ondoenlyk te ontkennen, dat de gezuiverde, en tot haare eerste oorspronk herbrogte Christelyk Religie, in plaats van langs eene effe en welgebaande weg tot eene algemeene eenigheid des geloofs te spoeden, te rug gedreeven, en van een aanzienlyk gedeelte van haare eerste glans en luister is berooft en dagelyks oogenschynlyk afneemt. Terwyl de Godsdienst zelfs in 't midden der genen, die dezelfde, 't zy uit eene geredeneerde overtuiging, 't zy uit enkel vooroordeel, aankleven, in zo een zwakke toestand kwynt, word ze, gelyk ik wydlopig betoogt heb, by gansche volken, die in waereldsche wysheid boven anderen uitmunten, baldadiglyk bespot, haare navolgers tot smaad aangereekend, en voor een kenteeken van een' kinderagtig en kruipend verstand uitgekreeten. By andere Natien, alwaar de Godsdienstigheid nog tot geen oneer strekt, word ze door heimelyke lagen aangegreepen, en onder voorwending van inniger heiligheid alle scheidspalen van zedelyk goed en kwaad om ver gerukt zynde, in de onnozele gemoederen ondermynt, zo dat volgens de regulen van 't menschelyk vooruitgezigt, zy met een verhaaste en algemeene ondergang gedreigt word. Dog in 't midden van zo eene naare bedugtheid, schynt aan eene andere kant een liefelyke [69] dageraad by trappen te ryzen, en belooft, door een vertroostend licht, de dikste en zwartste wolken te breeken, en te doen verstuiven. Een eenvoudig en ongeleert volk, tot nog toe naauwlyks op 't aardryk bekend; Een volk, dat door gene ongeruste levendigheid van geest, van de aandagt, die alleen de hand is, | |
[pagina 316]
| |
door welke de waarheid kan aangegreepen worden, word afgeleid, in een woord een volk in allen deelen overeenkomende met die geringen en verachten des aardbodems, die de eerste gunstelingen van onzen Heiland zyn geweest, en aan wien de zaligmakende waarheden 't eerst zyn toebetrouwt, openbaart zig onverhoeds, aan de verbaasde waereld, als verligte belyders, als onverschrokke, en standvastige getuigen der waare Godsdienst, welkers onwaardeerlyke verkryging zy gereed zyn, ten koste van al wat onder de menschen dierbaar geschat word, onveranderlyk te bewaaren. Men zal zonder moeite begrypen dat ik van de beroemde Emigranten spreek, van welken gansch Europa waagt en welkers geval in 't verband van alle zyne omstandigheden, met de grootste ernst verdient bespiegeld, en overwogen te worden. Niet zelden neemt men als een soort van bewys aan dat eenige menschen tot onze gevoelens overkomen, voornamentlyk wanneer het luiden zyn die door hun gaaven en deugd zig roemrugtig hebben gemaakt, en die met billykheid niet kunnen verdagt worden, eenige andere beweegreeden, dan de liefde der waarheid, en eene wezentlyke overtuiging opgevolgt te hebben. Dog de zwakheid van dat argument blykt hier in, dat het van allen kanten met de zelfde grond kan bygebragt worden, of dat het te algemeene diensten bewyst, om ergens nut toe te weezen. Dog hier ziet men een [70] gansch volk bestaande uit duizenden van menschen die eenslags hunne ingewortelde vooroordeelen als uit den boezem rukken, en in de zelve nieuwe gevoelens planten, en zulks op zo eene wonderbaare wyze, dat ik stoutelyk beweeren durf, dat van de zelve geen voorbeeld voor den dag kan gebragt worden. 't Is zeker dat in de voorspoedige verkondiging van het Evangelium Gods hand, met eene verbazende nadruk, zig heeft doen gevoelen door eene ontelbare meenigte van uitwendige wonderteekenen, dog het zyn die wonderteekenen zelf, die zo eene heuglyke bekeering begrypelyk kunnen maaken. Niets is 'er natuurlyker als de verzekerdheid, dat God zyn denkend schepsel nog direct kan bedriegen, nog een kragtdadige aanleiding kan geeven, om zig zelf, door 't opvolgen van zyne redelykheid, het eenig wettig rigtsnoer van zyne gevoelens, te bedriegen, en dat derhalven die geenen, die oogenschynlyk zig met zyne oppermagt gewapent toonen, van 's hemels weege spreeken, en niets als waarheid kunnen aankondigen. Dit bewys, in handtastelyke mirakelen opgeslooten, is van zo een algemeene, en onwederstaanbaare kragt, dat het alleen door de buitensporigste styfhoofdigheid te rug gestooten, of door eene valsche en | |
[pagina 317]
| |
bedriegelyke schranderheid ontdoken kan worden, en aldus in de reeden van de grootste menigte zo wel der oordeelkundigsten, als der eenvoudigsten, den weg noodwendiglyk moet baanen tot de greetigste aanneming van nader onderrigting. Ik beken dat uitwendige wonderwerken geen invloed gehad hebben op onze geloofshervorming, dog wy vinden in dezelve zo eene natuurlyke schikking van tweede oorzaaken, dat het geen ons het meest schynt te moeten verbaazen, is, dat de reformatie geen spoediger en algemeener ligt over het Christendom verspreid heeft. De Pausselyke dwinglandy was tot zo eene onbegrypelyke trap van sporeloosheid geklommen; De menschelyke inzettingen waaren tot zo eene handtastelyke ongerymtheid uitgespat, en de verfoejelyke ondeugden der Leeraaren, tot zo eene schaamteloze aanstotelykheid aangegroeid, dat ieder van dit alles de walg moest steeken en dat de slaafagtigste bygeloovigheid tegens zo eene t'zamenvloed van overreedende bewyzen het niet langer uit kon harden. Men voege hier by dat de Geestelyken in zo eene schandelyke onkun[71]de gedompelt lagen, dat ze onbekwaam waaren hunne dwaze leerstukken met de minste schyn van geloofbaarheid te vernissen, en zig tegens de redeneeringen van den onnozelste arbeidsman niet anders als met bedreigingen van galg en rad wisten te verdeedigen. 't Is nu heel anders met die Kerk geleegen, die door onze hervorming, wilde zy de zelve het hooft bieden, gedwongen is geweest zig zelve ten deele te hervormen, 't verstand op te scherpen, en de geleerdheid te handhaven, en die duizenden aanzienlyke mannen heeft voortgebragt, die al wat het menschelyk vernuft, en de fynste sneedigheid uitleeveren kan, hebben geweeten by een te raapen om door eene schynschone glimp haare grootste dwalingen te blanketten, en derzelver wanschapenheid voor 't kort gezigt der meenigte te verbergen; door hunne uitgekipte subtiliteiten, eerst hun eigen oordeel, en daar na dat van anderen misleidende. Door zo een wel gevormd momaanzigt is dit onnoozel volk nogtans magtig geweest heen te zien, en eene weezentlyke mismaaktheid te ontdekken, niet alleen zonder dat het minste wonderwerk het pad van overtuiging in hunne tot onderrichting onbereide gemoederen geopent heeft, maar ook zonder door de geringste zigtbare drang van tweede oorzaken, en beweegredenen, tot zo een buitengewoon onderzoek aangespoort te worden. Wanneer die merkwaardige zaak eerst onder de menschen een algemeen gerugt begon te maaken, verbeeldde ik my, met duizend, en duizend ande- | |
[pagina 318]
| |
ren, dat de Protestantsche Religie, onder die luiden, in stilligheid, van 't eene geslacht op het ander overgebracht, en onder de vreeze van vervolging bykans gesmoort, door eene ongemeene iever der belyders verhit en aan 't zieden geraakt, niet langer te wederhouden was geweest, en onverschrokke, met versmading aller gevaaren, ten schuilhoek was uitgeborsten; Dog zo het billik is aan dikwils herhaalde, en onpartydige berigten, des aangaande, geloof te slaan, moet men noodwendiglyk overtuigt zyn, dat de Protestantsche gevoelens nooit in voorige tyden, by de voorvaders van dit volk plaats gehad hebben, en derhalven niet heimelyk by 't zelve hebben kunnen aangekweekt, en opgekoestert worden, en dien volgens, dat dit wonderbaar werk, eene gansch nieuwe en op zig zelf bestaande hervorming is, zelfs zon[72]der het behulp van wyze, ervare en geleerde bedienaars van Gods woord door de bloote kracht der waarheid uitgewerkt, en dagelyks meer en meer verbreid. Het eenigste of ten minste het voornaamste middel, dat met zo een gewenschte uitslag aangewend is geweest, is het eenvoudig en ernstig leezen der heilige Schriften, 't geen, myns bedunkens, baarblykelyk aantoont, dat in die goddelyke bladeren, de Protestantsche gevoelens, voor die genen, die de zelve volgens de natuurlyke zin uit eene zuivere liefde tot de heilzaamste waarheden, doorzoeken, met de uiterste duidelykheid moeten vervat worden, vermids zo eene groote meenigte door de zelfde weegen het zelfde einde eenpariglyk heeft bereikt. De klaarheid van de Godlyke openbaring, in dit opzicht, vermindert hier geenzins het inwendig wonderwerk. Het geen ons als bovennatuurlyk hier moet voorkomen, is dat onder menschen aan den zwaarsten arbeid als gekeetent, en welkers verstand daar door als aan den roest was overgegeven, de lust tot onderzoek, met wegruiming van alle hinderpalen, op 't onverzienst zig als door een inwendig vermogen heeft wakker gemaakt, en wyd en zyd uitgestrekt; Niet min verbaazend is het gewrogt van zo een zonderling onderzoek. Want dat menschen onbedreeven in de kunst van redeneering, de eerste beginselen, en grondslaagen, van waarheid uit hunne eige reeden hebben te voorschyn gebragt, en verwerpende alle ingezoge vooroordeelen, die zo dikwils de verhevenste Wysgeeren, onder 't juk van hunne tyranny gedrukt houden, en in het stof doen kruipen, hun natuurlyk oordeel in een evenwigt hebben geplaatst, dat door de baarblyklykheid alleen aan 't overslaan kon gebracht worden, zulks komt my voor als een inwendig wonderteeken, dat alle uitwendige mirakelen verre te boven streeft, en ons tot de verwagting van nieuwe wonderen de natuurlykste aanleiding geeft. | |
[pagina 319]
| |
Zo iemand geneigt zy deze myne aanmerkingen met tegenwerpingen te keer te gaan, daar zal altyd een plaats in myn werk tot zyn dienst zyn. [73] |