De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 298]
| |
No 187. Den 10. Augustus 1733. De Hollandsche Spectator.
Pars minima est ipsa puella sui.Ga naar voetnoot1
ovid.
DAar is reeds veel in dit werkje gesprooken wegens de geringe vrucht, die de ondervinding belooven kan aan de zedelessen van een eerlyk, en deugdlievend Spectator. 't Geen aldermeest hem in dat opzigt, van een goeden uitslag moet doen wanhopen, is dat alle de Zedemeesters van zyn soort vergeefsche moeite tot nog toe aangewend hebben, om de uiterlyke onbetaamelykheid en wanvoeglykheid der kleederen van mans, en voornamentlyk van vrouwen eenigzins te reformeeren. Hoe kan hy zig vleyen dat het hem lukken zal de menschen door 't aantoonen van hun waare en grootste belangen te overreeden tot ernstige dog moejelyke poogingen, om door deugd en kennis 't onsterflyk weezen dat hun gansche luister, en verheevenheid uitmaakt, te vercieren, en te verheerlyken? Daar hy duidelyk ziet, dat het interest dat ieder zo natuurlyk moet neemen in zyne lighamelyke bevalligheden, en 't welk hy zo baarblykelyk aan allen oogen denkt opengelegt te hebben, niets op de gemoederen vermag, en hun te vergeefs de geringste moeite afvergt, om de wanschapen[50]heid, onder de welke een vyandlyke mode de aangebore aanlokkelykheden bedekt, uit te schudden, en de schoonheid in haare rechtschape gestalte voor den dag te doen koomen. Wat vrugtelooze pogingen heeft myn ieverige en deftige voorzaat de Britsche Spectator niet aangewend om de hoepelrokken in naauwer palen te besluiten, en eenige proportie dewelke tog de grondslag van alle weezentlyke fraayheid is, de beminnelyke sexe aan te preeken tusschen de | |
[pagina 299]
| |
bovenste, en onderste helft van haar lighaam? Heeft die opgeblaze kleeding in 't minste voor zyne bestraffingen gewigt? Is ze wel een duim breed geslonken, en ingekrompen? Verre daar van daan; Ze is te vergelyken by den palmboom dien de onderdrukking een weeliger wasdom geeft; ze is tegens 't gewigt van de berispingen aangegroeit, en hoe feller hy haar door lessen, en bespottingen heeft aangetast, hoe meer ze reefGa naar voetnoot1 op reef uitgebonden heeft, en voller zeil aan den wind heeft overgegeeven. Ik beken, dat lang na zyn dood in zyn Vaderland, de hoepelrok heel en al aan een kant is geworpen, niet uit een beginsel van reedelykheid, want die vliegt nooit van 't een uiterste tot het ander, maar door eene nieuwe grilligheid, die de britsche Dames de kleeren als aan het lighaam plakt, en haar voor den dag doet komen, als of ze zig uit zeekere Ga naar voetnoot* Chineesche theekopjes hadden weeten te ontsteelen. Ik wil graag bekennen dat eene matige hoepelrok die zig naar onderen allengskens eenigzins uitzet, my voorkomt als niet kwalyk uitgevonden; Dezelve doet een fraaye taille niet alleen op het voordeeligst te voorschyn koomen, maar hy gunt ook de Vrouwen een rustige en onbelemmerde gang, die niet onder de minsten haarer bevalligheden gereekend moet worden. Dog 't is niet mogelyk te blyven in den omtrek van 't waare sieraad; de mode moet haar gang gaan, al zou ze den opschik oogenschynlyk verergeren, in plaats van te verbeeteren. Niet tegenstaande veele onzer Nederlandsche Dames den Engelschen Zedemeester met vermaak geleezen hebben, hebben ze liever, dan zyne lessen, 't voorbeeld van veragtelyke Fransche konkels willen volgen. De Hoepelrokken hebben plaats moe[51]ten maaken voor de paniers die van boven tot onder zig in 't rond uitstrekte, en afkomelingen scheenen van de Vertugadins, die ten tyde van Hendrik de vierde de Vrouwlyke figuur opposten, en deezen vinden zig wederom, zeedert korten tyd, als versmoort onder de Gueridons, de wandrogtigste kleedy, waar onder ooit de beminnelyke Sexe haare welgemaaktheid begraaven heeft. De eerste reize dat ik met verbaastheid die fraaye uitvinding beschouwt heb, was in 't beroemde Haagsche voorhout. Vermids ik, gelyk een doorgeleert Astrologist wonder wel uit de sterren geleezen heeft, de beste oogen nergens naar en heb, wist ik van verre niet wat ik van een' zeekere figuur, die zig voor myne oogen op | |
[pagina 300]
| |
deed, maaken zou. Indien ik niet geweeten had, dat geene paarden binnen de balien van die wandelplaats geleden wierden, zou myne eerste gedagte zyn geweest, dat het een menschelyke gestalte was die zig op een klein paard tusschen twee keeteltrommen met tot de grond toe afhangende kleederen verhefte. Dog die harssenschim verdween, en, naar maate ik naderde, bespeurde ik duidelyk dat het een vrouw was, dog die zo schrikkelyk belaaden scheen, dat ze niet als voetje voor voetje voort kon gaan. Haar rok die zig niet in 't rond, of in een ovaal uitspreidde, was aan beide de kanten van onderen voor 't minst een voet of vier van haare beenen verwydert, en 't geen ik naar boven voor herpokenGa naar voetnoot1 aangezien had, waaren steevige uitsteeksels, die haare elbogen te gemoet kwamen en dezelven een leunstoeltje aanboden. Verders was gemelte rok in zyn gansche omtrek van zo een gruwelyke breedte, dat 'er een talryk huisgezin van kleine kinderen gemakkelyk onder zou hebben kunnen schuilen. Deze uitsteeksels die voor verborge pakken, zonder de schynbaarheid te kort te doen, konden genomen worden, bevestigde my in 't gevoelen dat haar traage en waggelende gang my in 't begin had ingeboezemd; Dog ik vernam wel haast, dat ik weder in een dwaling verwert was; want zo dra zy zig had omgekeert, spoede ze voort als een vogel, 't geen my deed bevroeden, dat de wind, die eerst vlak van voo[52]ren in 't zeil had geslaagen, nu van agteren koomende de eenigste oorzaak van die verscheidendheid moest geschat worden. 't Waarschynlykst, dat ik in 't hoofd kon krygen was, dat het, schoon de tyd tot zulks de minste aanleiding niet gaf, een maskarade moest weezen, waar in ik bevestigd wierd door 't schielyk opdagen van drie of vier andere maakzels, die met een aangenaam verschiet van kleuren de zelfde opschik ten toon stelden; 't Viel voor myne onverduldige nieuwsgierigheid gelukkig voor, dat ik een kennis aantrof zynde een inwoonder van die lustige Hofplaats, en dienvolgens in staat van my uit den dut te helpen. Hy lagte om myne onnozelheid, wanneer ik hem vroeg, of 't geen ik beschouwde voortsproot uit een weddenschap, en my beter onderrigtende, zeide hy my dat dit de allernieuwste Fransche mode was binnen weinige weeken kars vars uit Parys overgebragt, door deze Dames, die gehuurt waaren, om leden te zyn van een' heerlyke opera, die wel haast stond opgerecht te worden. Ik had eenige moeite om geloof aan zyn zeggen te slaan, vermids de verwonderenswaardige zeedigheid van de gansche klee- | |
[pagina 301]
| |
ding my als weinig overeenkomstig met het Character van dat soort van lugtige Dametjes, voorkwam. Wanneer hy my te gemoet had gevoert, dat hy niet kon merken waar die zeedigheid uithong, antwoordde ik hem, dat, volgens 't gemeen oordeel, de kleeding voor modest gehouden word naar maate het lighaam naauwkeuriglyk onder de zelve bedekt is; Nu is 't immers zeker, vervolgde ik, dat deze reegel, zo ergens, hier plaats moet hebben. Na lang op die Vrouwspersonen gesteroogt te hebben, bemerk ik, zo klaar als den dag, dat haar hair met een pruikje is bedekt, haar aanzigt met een dun masker van wit, en vermillioen, haar hals met dat zwierig manteltje, dat met twee punten agter op haar rug is gebonden en vastgemaakt; haare mouwen strekken zig uit tot op de handen, en onder haare wyde zak schuilt haar gansche lighaam zo naauwkeuriglyk, dat het eveneens is, of 'er een Vrouw, of een stroobosch onder is verhoolen. Zo dat, van 't hooft tot de voeten, het meest doordringend [53] gezigt geen stip van haar gansche lighaam kan te zien koomen. Dog dit denkbeeld van haare zeedigheid verflaauwde wel haast, wanneer ik die Dames eenigen tyd navolgende, terwyl zy in gesprek waaren met eenige kakelbonte Messieurs, die van de zelfde bende scheenen, bemerkte dat zy niets deeden, als hard op lacchen en babbelen, zonder zig te ontzien haare praat door een goed getal nieuwmodische vloekjes vloeiend en sierlyk te maaken. 't Is wel waar dat de wyduitgezette barriere van haare gueridons, terwyl ze wandelen, tusschen haar en 't manvolk een' aanzienlyke tusschenruimte maakt. Maar hoe schikt zig de zaak tog, dagt ik, wanneer een Galant iets aan zo een Vrouw, zonder van anderen gehoort te worden, wil zeggen? Van ter zyden is zy onnaakbaar; Van agteren, hoewel haar rok haar aan die kant gansch niet ontoegankelyk maakt, schynt strydig te zyn met de wellevendheid; zo dat 'er niets overblyft als vlak van vooren, en aanzigt tegens aanzigt haar aan te spreeken. Deze aanmerking deed in myn gemoed opkomen eene zeer natuurlyke en net gepaste vergelyking, myns bedunkens, tusschen een' dus uitgedoste Dame, en een' kwalyk gesterkte vesting, die, ter plaatze daar ze van zelfs genoegzaam gefortificeert is, met onwinbare buitenwerken is voorzien, en ter plaatze daar ze 't meest te vreezen heeft naauwlyks tegens eene onvoorziene overvalling gedekt is. Terwyl ik met diergelyke bespiegelingen beezig was, zag ik verscheide andere Dames, door 't aangenaam weder uitgelokt, die, hoewel ze door eene zeediger houding, door de natuurlyke kleur van haar vel, en door de innige kostelykheid van haare kleeding my | |
[pagina 302]
| |
aanstonds deeden besluiten, dat ze van de eersten gansch onderscheiden waaren, in haare uiterlyke optooying, en voornamentlyk in de langwerpige uitgebreidheid van haare rokken, de anderen geen haair breed behoefden te wyken. Ik kon my niet onthouden op dit gezigt, van my met verontwaardiging te verwonderen, dat eerbare en deftige Dames konden besluiten zulke veragtelyke schepsels tot voorbeelden te neemen en inzonderheid in een opschik, aan haare aangeboore bekoorlykheden zo schadelyk. 't [54] Is waarlyk iets zeldzaams, dat Vrouwen van de groote waereld zo weinig vertrouwen hebben op haare natuurlyke aanlokkelykheden, dat ze naauwlyks begrypen kunnen de mogelykheid van te behagen, indien ze verwaarloozen 't zeil van de buitensporigste modes in top te haalen. Indien ze de Mans, uitgezondert eenige laffe hofpoppen, die in die betrekking met haar van de zelfde Sexe zyn, hooft, voor hooft, deswegens hun oordeel afvraagden, ze zouden wel haast bevroeden, dat ze zig deerlyk bedriegen; Ze schynen volkomen overtuigt te zyn, dat we 't zoetste bakkesje van de waereld geen bezienswaardig agten, als 't mutsje wat scheef staat, en eenige hairtjes aan de eene kant wat meer uitsteeken als aan de andere, en nogtans kunnen ze staat maaken, dat we zelden onze aandagt daar aan leenen, en zomtyds in zo eene geringe onordentlykheid iets lugtigs, en behaaglyks vinden. Veele vrouwen, van de eerste zwier voornamentlyk, zyn hier in de kinderen gelyk, dat ze zig schynen te verbeelden dat de opschik de schoonheid niet opheldert, maar weezentlyk geeft; By een onnozel wigt is iemand mooi die een blinkend kleed aan heeft, eveneens als of het deszelfs aangeboore opperhuid was; zo is het ook met dat slag van Dames, niet alleen aangaande haar zelven, maar ook ten opzigte van de Mans. Een jonkertje, al had hy een apen trony, is een aangenaam, een charmant Heer, als hy maar zwierig gekapt is, en zyne onbeschofte leeden met een kleed van een' goede smaak, daar dikwils den sneider alleen de gansche eer van toekomt, bedekt zyn. Ik zal het dwaze vooroordeel wegens de kleederen daar laten en deze geleegendheid waarneemen om te zeggen dat ik duizendmaal verbaast ben geweest, over 't verschillend oordeel van Mannen en Vrouwen rakende de wederzydsche Sexen. Dagelyks hoor ik Dames, zelfs de schoonsten, en anderen die my van een onedele nydigheid niet kunnen verdagt zyn, niets beminnelyks erkennen, in Juffers, welkers bloot gezigt aanstonds de mannen aan 't hart gaat; Dagelyks ondervind ik dat by haar in 't gemeen Manspersoonen, als schoon worden opgevy[55]zelt, in welken ik, en ande- | |
[pagina 303]
| |
ren, de zelven van 't hooft tot de voeten beziende, zelfs de minste zweem van bevalligheid niet vinden. Ik twyfelde niet of wy vonnissen beiden wel, over de tegengestelde Sexe; De Mans zyn de competente regters over de bekoorlykheid der Vrouwen, gelyk zy over de bevalligheid van de Mans. Wanneer men wegens zyn eigen Sex een oordeel wil vellen, gebruikt men zyn verstand, om trek na trek, en leedemaat na leedemaat, als in een schaal te weegen. Anders is het met de zaak geleegen, wanneer de eene Sex van den ander oordeelt; Men heeft den tyd niet van te onderzoeken; 't verstand houd 'er zig buiten; 't hart strykt het vonnis, en eene natuurlyke neiging geeft ons een' onvervalschte smaak, om in de voorwerpen, die geschikt zyn om onze liefde tot zig te trekken, 't geen waarlyk beminnelyk is onfeilbaar te ontdekken. Wat aangaat deze wyze van te oordeelen, is 'er tusschen de Mans en Vrouwen, zo lang derzelver smaak door de dwinglandy der mode niet verdorven is, de naauwkeurigste overeenkomst de welke de rechte oorzaak is van hunne verschillende gevoelens. Dog ik wenschte wel eens een Vrouw te vinden, rondborstig genoeg, om my zonder de minste agterhouding te verklaaren, of in een' andere betrekking, 't hart van haare Sexe even eens gesteld is als 't onze. Wy zyn zo zeer niet gehegt aan de kostelyke kleeding, bevallige zwier, en aardige houding, van Vrouwen van fatsoen, of wy ontwikkelen dikwils in de eenvoudige opschik en ongesierde manieren van een boerinne of een borgermeisje eene op zig zelf bestaande aanlokkelykheid die ons op 't overige naauwlyks agt doet geeven. Aan d'ander kant, wanneer wy een huisman of werkgast zien, die hoewel schoon van gelaat, en welgesteld van leeden, kwalyk gekapt, en onaardig aangedaan is, kunnen wy ons niet in 't hooft krygen, dat zyne plompe beweegingen, ongeregelde gang, en slingerende armen, hem aan de geneigtheid van wel opgetrokke Vrouwen niet walgelyk maaken. Ik weet wel dat de oordeelkundige La Bruiere in zyne nooit volpreeze Characters zegt, dat voor een Dame, die zonder gezelschap op 't land leeft, een boer, een burger, [56] een edelman, alle mans zyn, daar in tegendeel voor een Vrouw van de groote waereld, een boer een boer is, een burger een burger, maar een welgemanierd Heer alleen een man. Ik kan my nogtans niet overreeden, dat hy daar in volkomen gelyk heeft, en ik kan niet begrypen dat in dat slag van Vrouwen een fraay huisman de zelfde aandoening niet zou verwekken, als in ons luiden van opvoeding een mooi boerinnetje. Zyn dwaling vermein ik te spruiten uit de zorg, die fatsoenlyke Dames draagen, om zulke laage neigingen te bedekken, terwyl de Mans | |
[pagina 304]
| |
'er dikwils mee pronken; Dog ik denk dat weezentlyk de zelfde gesteldheid des gemoeds, in beide de Sexen de zelfde uitwerking moet voortbrengen. Vermids een Spectator een vertrouweling is, die niemand verraden kan, durf ik hoopen, dat een' verstandige Juffer de goedheid wel zal willen hebben van my en 't gemeen des aangaande nader te onderrichten.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik; Franeker, Ennema. &c. [57] |