De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 270]
| |
No 183. Den 27. July 1733. De Hollandsche Spectator.
Inde fit, ut qui se non vult committere honestae,
Vilis in amplexus inferioris eat.Ga naar voetnoot1
ovid.
Myn Heer,
NA dat de Heer Geldlof uit myn huis vertrok, bleef ik langer dan een maand, eer ik taal of teken van hem gehoord of gezien heb, doch daags voor eergisteren kwam my op den Vygendam iemand tegen, die my wel eenigzins aan het oog hing, maar dien ik niet wist t'huis te brengen voor dat hy my aansprak, toen erkende ik hem straks voor Joost, die vry zinlyk en burgerlyk uitgedoscht was. Ik vraagde hem aanstonds, hoe het bykwam, dat hy geen leverei droeg; waarop my tot antwoord gegeeven werdt, Om dat ik buiten dienst ben, Myn Heer, en te Amsterdam een huur koom zoeken Dit wekte myne nieuwsgierigheid op, en om in vryheid met hem te moogen spreeken, besloot ik (vermits myn huis vry ver van daar is, en ik geen knecht in een Koffyhuis wilde brengen) met hem te gaan naar een plaats, daar ik gansch niet bekend ben, en bragt hem in een der Bierhuizen agter de Beurs. Daar gekoomen zynde voegden wy ons naast elkander aan een tafel, die, wyl het op verre naa noch de drukste tyd niet was, door geen mensch was ingenomen. Ik commandeerde voor my zelven welstaanshalven een glaasje Serbster, en Joost, die my zeide, dat hy liefst Deventersch dronk, verzocht ik naar zyn genoegen daar van te eischen. | |
[pagina 271]
| |
Schoon ik zeer verwonderd ben, zeide ik, om hem aan de praat te helpen, hoe gy uit uw huur geraakt zyt, nochthans zult gy my verplichten met omstandig te verhaalen, hoe in zo korten tyd als uw Heer in myn huis geweest is, zulk een [18] klucht, als tusschen hem en Heilke gespeeld is, kan ontworpen zyn. Ik hoop dat gy de waarheid zult verklaaren, en niet (gelyk de meeste dienstbooden, die met onmin van hunne Meesters scheiden, gewoonlyk doen) een Heer, wiens brood gy zo lang gegeeten hebt, in het minste beliegen. De Heer Geldlof hadt Heilke nooit te vooren gezien; ze zyn maar een uur t'zamen geweest, en hy is verliefd, en gelyk my uit zyn briefje bleek, aan haar verloofd. Ik stel vast, dat hy geen groote moeite gehad heeft om haar toestemming te verwerven; maar hoe kan een man van fatsoen zo ligt vuur vatten? hoe kan hy aanstonds besluiten zich aan een gering vrouwmensch te verbinden? of liever hoe is het moogelyk, dat hem geene anderen, die bevalliger zyn, het net al lang te vooren over 't hoofd gehaald hebben? Gy zult het ligt begrypen, antwoordde Joost, als ik u zeg, dat hy drie dagen voor onze komst tot Amsterdam zyn afscheid gekregen hadt van een zeer fatsoenlyke Juffer in zyn eigen geboorteplaats. Hy hadt haar al eenigen tyd opgepast, doch hoe meer zy hem zag, hoe meer hy haar van zyn persoon afkeerig maakte; tot dat ze hem eindelyk ronduit verklaarde, dat hy vergeefsche moeite deedt, en zy hem niet weer te woord zou staan. Hy was zo onverstandig boos over dit (door hem zo genaamd) affront, dat hy zwoer, haar wel te zullen toonen, hoe een man als hy niet langer behoefde te vryen als 't hem gevoel; en myn ongelukkige val heeft hem gelegenheid verschaft om in 't kort zyn zeggen waar te maaken. Men zou, hervatte ik, met recht moogen stellen, dat hy zyne boosheid spoedig op zich zelf gewroken heeft, want de Juffer kan 'er geen schande van hebben. In het tegendeel zal haar ieder te meerder achten, wyl ze harts genoeg heeft om een Rykaard af te slaan, die buiten zyn geld niets bezit, dat hem de genegenheid van een edelmoedig mensch in het allerminste waardig maakt. Maar misschien heeft ze goeds genoeg, om zonder de schatten van uw geweezen Heer ruim en breed te kunnen leeven. Neen Myn Heer, was het bescheid dat ik kreeg, schoon ze een eenig kind is, heeft ze echter van haaren Vader, een eerlyk en deugdzaam man, | |
[pagina 272]
| |
naar ik hoor, niet veel te wachten, en men heeft me wel gezegt, dat ze haar fatsoen meer op een goed overleg dan op rykelyke inkomsten houden. [19] Zo veel te meer lof verdient ze, riep ik uit, van haar ongemeene edelmoedigheid, en, schoon ze my onbekend is, wensch ik haar van harte toe, dat de genegenheid van een eerlyk, verstandig, en welgegoed man, haar in 't genot stelle van een onbekrompen en onverwenschelyk leven. Maar vertel me toch eens hoe het toeging na dat gy met uw Heer uit myn huis zyt geraakt. Geloof me vry, zei Joost, dat ik, toen we naar de Herberg reeden, van alles even zo weinig wist als gy, want ik ben niet van den raad geweest, voor dat wy in ons nieuw logement gekoomen waaren. Toen zag ik eerst wat 'er gaans was, wyl Myn Heer me ordonneerde Heilke, als ze daar zou koomen, Juffrouw te noemen, en haar met alle respect te bejegenen. Ik rook lont, en myn nieuwsgierigheid was zo groot, dat ik, niet tegenstaande het beter voor my geweest was naar bed te gaan, besloot in Myn Heers kamer te blyven zitten, om het spel uit te zien. Toen zy kwam, was het eerste woord, 't geen hy tegen haar sprak; Wel nu alderliefste, waar hebje voor u gehuurd, ter tyd toe, dat je naar myn staat uitgedoscht met me naar huis zult vertrekken? Het vierde huis van den hoek, was haar antwoord, by een Kleermaaker met wiens vrouw ik over twee jaar in een huis heb gewoont. Voort wierdt 'er een kruier ontboden, en de Heer Geldlof schreef een briefje bynaar van dien inhoud, als gy 'er een ontfangen hebt: Maar let eens op de loosheid van die feeks, ze wou wat meer als woordelyke beloften hebben, en dierhalven om die niet te moeten verzoeken, gebruikte ze deeze streek; ze nam het briefje, las het in myn presentie hard op, stak het by haar, en ging kwansuis om een noodzakelyke boodschap eens naar beneden; toen de kruier kwam, wist zy 't onmogelyk te vinden, ze hadt het noch zo even in haar tas gehad, en kon niet begrypen hoe ze 't kwyt geraakt was; ze wilde overal gaan zoeken, maar Myn Heer, die niet verder ziet, als zyn neus lang is, zei aanstonds, doe geen moeite, Heilke lief, ik zal wel een ander schryven, en 't zal wel gevonden worden, als men 'er minst om denkt; Hy schreef ook aanstonds het briefje, dat gy ontfangen hebt, en stondt niet weinig verbaasd toen de kruier haar goed benevens het geld van haar huur bragt, en uwe boodschap meldde. De tien dagen, [20] die we noch te Amsterdam gebleven zyn, wierden besteed met alles te | |
[pagina 273]
| |
koopen, en te laaten maaken, 't geen men noodig oordeelde om haar in een Juffer te doen vervellen. Hy besteedde ruim vyf duizend guldens, aan Juweelen, kanten, linnen, en kleederen, en betaalde ze uit het geld van eenige obligatien, die kort te vooren afgelost waaren; hy ontboodt het van een Makelaar in onze stad, onder wien hy 't had gelaaten, om het by de eerste gelegenheid weêr voor hem te beleggen. Maar, vraagde ik, gaat alles zo effen onder hen toe, dat 'er geen ontydige huwlyks vruchten te wachten zyn? Hy, viel Joost hier op in, hadt graag willen snoepen, maar zy houdt de kat van de kaas, en is zo politiek, dat ze by hem voor de eerbaarste Jonge Dochter gehouden wordt, die de aardbodem betreedt; ook heeft ze niet met ons willen vertrekken, of by Myn Heer logeeren, ten zy de Dochter van de Hospes mede ging om haar gezelschap te houden, en haar byslaap te weezen, tot dat ze getrouwd zou zyn. Onderwyl raakte ik op de been, en wy trokken naar huis, maar ik kon langer geen genoegen aan den Heer Geldlof geeven, en kreeg het zo spaansch door de heerschzucht van dat inpertinente vrouwmensch, dat (niet tegenstaande ik het bruidstuk graag had afgewacht, en dierhalven alles verdroeg) haar Vryer twee dagen eer hunne geboden aangetekend zyn, my op een stel en een sprong myn geld en myn afscheid gaf. Nu heb ik gehoord, dat ze aanstaande zondag op een Dorp door een Proponent, die nu en dan by de Heer Geldlof een pypje komt rooken en een flesje drinken, getrouwd zullen worden. Zekerlyk heeft hy een huwelykse voorwaarde gemaakt, zei ik, waar door ze rykelyk begiftigd is. Dat weet ik niet, verklaarde Joost, maar wel, dat zy in stilte de Dochter van den Amsterdamschen Hospes eens by een Advokaat gezonden heeft, om te verneemen, wat het voordeeligst voor haar was, en dat die tot bescheid gebragt heeft, dat, zo haar aanstaande Bruidegom van geen voorwaarde sprak, zy zich wel wachten moest van hem daarom aan boord te koomen; en ik twyfel niet, of ze zullen zonder iets beschreven te hebben op zyn oud burgers trouwen. Ik kon me niet weerhouden van te zeggen: Wat onvergeeflyke dwaasheid is dit! al hadt hy haar honderd duizend gulden voor een DouarieGa naar voetnoot1 gemaakt, het zou in [21] te schikken zyn, maar nu loopt hy gevaar van de helft zyner middelen te verliezen by zyn levende lyf; | |
[pagina 274]
| |
want zo ze voor hem sterft, en hem haar goed by testament niet maaken wil, is hy, wyl ze gemeens boedels zitten, de helft kwyt van alles, dat hy in de waereld heeft, zo ras als ze getrouwt zyn, zyn ze even ryk, en hy moet haar zo wel vleien en vieren, als zy hem, indien hy dat gevaar tracht voor te koomen. Hier eindigde ons gesprek, ende bedankte Joost voor het bericht, dat hy my gegeeven hadt, vraagende of hy verder ergens van gediend wou zyn, en wyl het antwoord neen was, stond ik op, betaalde het gelach, en wy gingen t'zamen het Rokkin langs tot aan de Schaape-markt, daar we van malkander scheidden, want ik moest de Vyzelstraat door naar de Keizersgraft om iemand te gaan spreeken, en hy stapte de Doelesluis over om naar het Jooden kwartier te gaan, wyl hem een huur by een ryk Koopman van die Natie opgedaan was. Nu is het als gy ziet, Heer Spectator, tyd om my van de gedaane belofte te kwyten, daarom zende ik u het vaers, dat ik op dit buitenspoorig huwlyk heb gemaakt, zo goed en kwaad, als het de kortheid van tyd toegelaaten heeft, want ik wilde niet beginnen, eer ik zeker wist, dat het voort zou gaan, meenende, dat de oogen van den Heer Geldlof noch verlicht zouden worden, hy 'er uit scheyden, en zich voor een somme gelds zou vrykoopen van zyne ligtvaardige trouwbelofte. Verwondert u niet, dat ik het maateloos rym verkooren hebbe, deeze trant was naar myn gedachten de gevoeglykste voor de stof, die ik verhandelen moest; Want een huwelyk, waarin gansch geen regelmaatigheid bespeurd wordt, verdient niet anders gevierd te worden dan in den styl, waar in veele belachelyke kluchten geschreven zyn. [22] Ter bruilofte van den heere Nabal Geldlof, en Heilke Mems.
AL heeft de Heer Geldlof ons geen drop van de bruidstraanen gezonden,
Waardoor men vaak een Dichter, als met een stilzwygend verzoek, heeft verbonden
Om helder op te zingen ter eere van een nieuw gekoppeld paar,
Zo maaken wy niet te min onze lier, 'k wil zeggen onze pypzak, al klaar:
Een teken, dat we 't vrywillig doen, gelyk de aaloude loffelyke Redenrykers,
| |
[pagina 275]
| |
Die uit liefde tot de kunst speelen, en geen geld neemen van de Kykers.
Ja, schoon we 't niet zweeren, de Leezer zal ons wel gelooven op ons woord,
Dat we door beloften noch gaaven tot het maaken van dit huwlyks rym zyn bekoord,
Wyl het enkel gericht is om de jeugd, die zich dikwils te los laat verstrikken,
Van zulk een veragtlyken echt naar ons zwak vermoogen af te schrikken.
Maar, zal Heer NABAL moogelyk zeggen, wat steekt 'er toch schandlyks in,
Dat ik uit haat- noch uit staatzucht trouw, maar naar myn eigen zin?
Dan moest ik een wyf naar de oogen zien, nu moet ze my liefkoozen en streelen,
En immers kan ik by HEILKE zo wel als by eene andere kinderen teelen.
Heeft ze gediend, zo veel te bekwaamer is ze tot de heerschappy,
En zo veel te gemakkelyker raak ik van de lastige huiszorg vry.
Of myn Bloedvrienden kwaad zyn, kan me schaaden noch baaten, [23]
Ik geef 'er niet om, willen ze me niet meer zien, ze moogen het laaten,
Ik zal buiten hen wel gezelschap vinden, dat me vlytig oppast by dag en by nacht,
Of zou een fatsoenlyk man een slaaf moeten weezen van zyn geslacht?
Mag hy geen besluit neemen om zich in den echtenstaat te begeeven,
Als juist naar het goedvinden van Oomen en Moeien, van Nichten en Neeven?
Wech! wech met zulke viezevaazen! ik heb 'er altyd meê gespot,
En die het anders begrypt is myns bedunkens wel twee derden zot.
Wy begrypen het anders, en meenen daarom noch geen zotten te weezen.
't Is waar, die enkel uit baat- of staatzucht trouwt wordt niet geprezen:
Hy verdient het ook niet, want hy veinst een liefde, die hy niet gevoelt,
Gelyk zyn Vrouw wel gewaar wordt, zo ras hy 't oogmerk bereikt, dat hy heeft bedoeld.
Maar zou het daarom geen schande zyn ten spyt van edelmoedige Vrinden
Zich aan iemand, die ver beneden onzen rang is, lichtvaardig te verbinden?
Is het geen valsche waan, dat men dan meer zal worden geliefkoosd en gestreeld,
Wyl men meestentyd ziet, dat zulk een Wyf baldaadigst den meester speelt,
Het geen we door een menigte van voorbeelden zouden kunnen bewyzen?
Dierhalven moeten het vleiers en pannenlikkers zyn, die uw huwlykskeur pryzen.
Want Menschen, die weeten wat ieder aan zich, en aan zyn maagschap is verplicht,
Zien de zaak met andere oogen in, en stellen 't niet tiende part zo ligt,
Gy zelf, zo uw Vader eens opzag, zoudt u van schaamte voor hem versteeken;
Ja, uw Moeder, zo ze noch leefde, zou 'er niet van willen hooren spreeken, [24]
Schoon ze door haar dwaaze toegeeventheid misschien oorzaak is van uw spooreloos gedrag.
Dat men kinderen kan krygen, zelfs by vroului van het alleronhebbelykste slag,
Zien we meer dan te veel; maar trouwt men alleen om kinderen te winnen?
Of moet men zorgen om een goede plooi te geeven aan hunne buigzaame zinnen,
Dat gy immers van geen Vrouw kunt verwachten, die om geen andre reden met u trouwt,
Dan omdat ge ryk zyt, en zy het geld voor de grootste zegen houdt,
En dus nergens om zal denken, dan om haare lusten te boeten?
| |
[pagina 276]
| |
Stoort ge u daar niet aan? zo verbeeld u eens, dat haar Broêrs en Zusters u koomen begroeten.
Hoe zal u dat behaagen? zult ge uw huis verbieden aan de Bloedverwanten van uw Wyf?
Zo moet ge daaglyks een leven als een oordeel hebben door het gruwlyk gekyf;
Ja, ver van u te dienen en te vieren, zal ze telkens uwe rust koomen stooren,
Tot dat gy hen behandelt, als of ze van uw eige Ouders waaren gebooren.
Zullen dan de dienstbaare geesten, die gy korteling zo veracht hebt en versmaad,
U niet met recht moogen uitlachten, als ze uw Broêr hooren zeggen teegen hunnen kameraat?
Gy meent haar geheel en al met de huiszorg te laaten betyën,
Maar, zo ik me niet bedrieg, zal dat voorneemen zeer kwaalyk gedyen,
Want graauwt ze eens het volk, gelyk zulke Mevrouwen al veeltyds doen,
Ze zullen haar aanstonds toeduwen, 't Is niet lang geleden, of we waaren van egaal fatsoen,
En zo je herdacht, dat je ook dienstbaar geweest zyt voordeezen,
Je zoudt denken, dat we mee menschen zyn, en zo tyranniek niet op ons weezen.
Dus hoe ik het keer of wende, ik zie niet dan kwelling en verdriet,
Uit zulk een dwaas huwlyk te gemoed, maar wensch het u niet,
In het tegendeel zal 't me lief zyn, zo 't uitvalt tegen myne gedachten,
Zelf wensch ik dat uw Vrouw door een wys gedrag de spyt uwer vrienden zal verzachten;
Zo dat ze met u verzoenen moogen; maar dit wensch ik boven al,
Dat niemand zo een ergerlyk voorbeeld in 't huwen weêr navolgen zal.
M: W:
Lid van het Kunstgenootschap
Certatim.
[25] |