De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 264]
| |
No 182. Den 24. July 1733. De Hollandsche Spectator.
Ambigitur quoties uter utro sit prior?Ga naar voetnoot1
hor.
ONlangs had ik 't ongeluk van een van die luiden te ontmoeten, die hun grootste vermaak vinden, in zig met eens anders zaken te bemoeyen, en die 'er van spreeken, als of ze de Druif in den mond hadden.Ga naar voetnoot2 Na de gewoone complimenten, zei hy my, dat hy my daags te vooren voorby zyn huis had zien gaan met Monsieur N.N. en dat hy zeer verwondert was geweest, dat zo een Ventje zig, met een man als ik, zulke airs dorst geeven. Wat airs tog, myn goede Heer antwoordde ik, ik heb hem reeds twintig jaar gekend, en hem altyd voor een braaf en eerlyk man, en zelfs voor beleefd en neederig versleeten, en ik weet niet ooit de minste reeden gehad te hebben van my over zyne airs te beklaagen. Myn Heer weet nogtans, hervatte hy, dat dit Monsieurtje niets minder is als een man van fatsoen, en maar van een burger amptje leeft, dat geen rang ter waereld kan geeven, en egter heb ik met verwondering gezien, dat hy de regterhand van Myn Heer heeft durven neemen. Ei, ei, was myn antwoord, hebje dat zeker gezien, dat 's al aardig ook; ik kan u nogtans verklaren, dat ik et niet eens gevoelt heb. Gemerkt wil je buiten twyfel zeggen, voegde hy my hier op toe. Neen hernam [10] ik, ik heb juist gezeid, 't geen ik heb willen zeggen. De gewaande onbeleeftheid van dien goeden man heeft my de minste onpasselykheid, de minste ongesteldheid des lighaams niet veroorzaakt, de minste dampen niet naar de herssenen doen stygen, zo dat ik geen onderscheid ter waereld heb kunnen voelen, of ik aan zyne regter, of | |
[pagina 265]
| |
linkerhand gong. Die zaak is my zo onverschillig, dat ik uit grond van myn hart de rang bereid ben te geeven aan de geringste mensch van ons heele Gemeene best. Daar heb je wel zo veel ongelyk niet in, zo je wild, kreeg ik tot bescheid, maar als men evenwel ziet dat 'er de menschen zo op staan, gelyk ik 'er niet weinige ken .... Als ik zie dat 'er de menschen op staan, dan vind ik reedelyk haar des te liever die dwaze eer te gunnen, en hun 't genot van een vermaak te geeven, dat my niets kost, en nergens in deert. Van nu af aan, by voorbeelt, myn goede Heer geef ik u volstrekte vryheid, van de hooger handGa naar voetnoot1 van me te neemen, waar wy ons ook mogen ontmoeten, en ge kunt u zonder de minste ceremonie t'allen tyden van dat voorrecht bedienen. Ik weet niet of 'er kinderagtigers kan bedagt worden als de dwaaze rangzugt, die nogtans in ons vaderland zo zeer als ergens heerscht, hoewel ze in een gemeene best, daar op eene zekere wyze alle de ingezeetenen als egaal kunnen geschat worden, belachelyker zy, als in staaten, waar in alle de onderdaanen, als by onderscheide trappen van afhankelykheid, aan elkander ondergeschikt zyn. 't Geen nog het aanmerkenswaardigst is, is dat die malle trotsheid met de hevigste iever voor den dag komt in onze steeden, daar de waare hoflykheid het minste bekend is. In onze hofplaats onder de grootste Heeren, voornamentlyk zo [11] vreemden, als inboorlingen word in de borgerlyke t'zamenleeving de minste aandagt aan die laffe beuzelingen niet geleend; Men gaat met malkander over straat, zo als 't geval 't gezelschap geschikt heeft, en 't zou voor een plompe gemaaktheid doorgaan daar in eenige verandering te willen maaken. Deze rangziekte openbaart zig op tweederlei wyze. Zommigen, dog die 't minste getal uitmaken, stellen zig recht voor de vuist, en zonder omwegen, in 't bezit van de rang, die ze denken hun toe te koomen, op de zelfde wyze, als iemant naar zig neemt iets, aan 't welk hy eene onbetwistbare eigendom meent te hebben. Aldus ziet men niet weinige mans, en nog veel meer vrouwen, die geduurig in eene ongeruste oplettendheid zig beezighouden, om anderen een kans af te zien, om de hoger hand te nemen, en de eerste uit of in te gaan, die zig op het bitterste beklagen, wanneer zulks hun mislukt, en een onverzoenlyken haat voeden tegens luiden van 't zelfde Character, die door behendigheid of stoutheid hen de pas hebben geweeten af te snyden, en in dit hun gewaand recht aldus hebben | |
[pagina 266]
| |
te kort gedaan. Ik weet een zeer aanmerkenswaardig staaltje van dat slag van onbewimpelde rangzugt, dat my medegedeeld is, door een geloofwaardig, en fatsoenlyk man, die zelf een van de Acteurs van die klugt was geweest. Deezen Heer door oplettend reizen aan de beschaaftste hooven, 't waarnemen van malle en ongemakkelyke ceremonien hebbende ontwend, gebeurde het met een Vriend een wandelingetje te doen; Hy had zig zonder 't minste opzet aan deszelfs rechterhand geplaatst, dog naauwlyks waren ze eene der stads poorten genaderd, wanneer de ander die tot dusverre eenigzins onvergenoegt en [12] geemelyk had gescheenen, schielyk van plaats veranderde, en de hooger hand nam met deze woorden: Met verlof, Myn Heer, dewyl gy my, daar ik regeerend Scheepen van de stad ben, den rang van zelfs niet geeft, zult gy my wel ten besten houden, dat ik ze zelf neem; 't Is niet dat ik 'er juist op staa, maar de borgers zouden denken, dat ik niet wist de eer die my toekomt. Myn vriend verschoonde zig zo wel als hy kon, en daar op ontwolkt zig het gelaat van zyn makker, en de conversatie word vrolyk, en levendig; Al pratende waren ze vyftig a sestig roedenGa naar voetnoot1 ver buiten de stad geraakt, en vermids het district van de zelve zeer naauw bepaalt is, bevonden zy zig in eene nabygelege jurisdictie, in de welke myn Vriend een van de leden der Scheepensbank uitmaakte. Zo draa deze dit gemerkt had, trad hy zagtjes agter den ander om, en met het gesprek voortgaande, als of het de natuurlykste zaak der waereld was, nam hy de plaats die hy verlaaten had weder in. De ander hier door ten hoogste verbaast zynde vroeg met een ontsteld weezen, wat zulks mogte beduiden? Dat is immers ligt te begrypen, was het antwoord, ik volg maar de reegel, en 't voorbeeld dat Myn Heer my gegeven heeft; Ik heb u in uwe jurisdictie de eer gegeven, die u onbetwistbaar toekwam, en gy zyt te billyk om kwalyk te neemen, dat ik in de myne den rang die my niet betwist kan worden my toeeigen, en de verbygangers, dien daar, buiten twyfel, ten hoogste aangelegen legt, toon, dat het geen my toekomt my zo wel als aan iemand, wie het ook zy, bekend is. Myn Heer de regeerende Stadsscheepen stond in 't begin eenigzins verzet over zo een onverwagt compliment, en wist niet wel of hy 't zelve als ernst of als boertery moest aannemen; Dog dewyl hy anderzins een man van oordeel was, en te doen had met iemant, die hem [13] ver in geboorte overtrof, en door 't gezag van magtige vrienden eerlangs ook in waardigheid stond te boven te gaan, | |
[pagina 267]
| |
nam hy met een lachend weezen den hoed af, en onder een diepe strykade,Ga naar voetnoot1 betuigde hy myn vriend, dat hy op een' anderen tyd de jurisdictien beter zou leeren onderscheiden, en wanneer zyn makker, zo dra hy weder onder het district der stad was, zig op nieuws aan de lage hand wilde plaatsen, wierd hy daar in belet door een vriendelyk grimlagje verzelt, met een' belofte van in het toekomende omtrent dusdanige beuzelingen minder viesheidGa naar voetnoot2 te toonen. Het tweede soort van rangzugtige overleggen hunne zaaken veel fyner, en zig waanende ten hoogste afgerigt in de hoffelykste wellevendheid vinden ze goed de roejers na te bootsen, die den rug keeren naar de plaats, daar ze naar toe willen, en ze tragten door de weg van een uiterlyke nederigheid het oogmerk van hunne inwendige trotsheid te bereiken. 't Zy ze te doen hebben met huns gelyk, 't zy met hun minder, ze nemen nooit de rang eenvoudig en zonder tegenstreven, schoon dezelve hun aangebooden, of gegeven word; In tegendeel, ze schynen standvastiglyk, en zelfs met hardnekkigheid beslooten te hebben, zig in't bezit van de laage hand te stellen, en die post te verdeedigen, en na het zo lang uitgehouden te hebben, als het doenlyk was, geven ze 't gewonnen, met een misnoegt gelaat, en met de ernstigste betuigingen, dat ze tegens wil en dank tot onbeleeftheid gedwongen worden; Dog van binnen is het gansch anders gestelt, en hunne trotsheid baait zig in de wellust voortvloeyende uit hunne nederlaag, die de waare overwinning is, dewelke zy bedoelt hebben. Hunne innigste vergenoeging steunt op twee reedenen; ze hebben alle mogely[14]ke pogingen aangewend, om de omstanders te overtuigen van hunne beschaaftheid, en kleingevoelendheid van zig zelfs, en ze houden zig verzekert, dat niemand twyfelt of die hoedanigheden bevinden zig weezentlyk in hunnen boezem, en aan d'andere kant kittelen ze zig met de gedagten, dat de rang aan hunne waardigheid, en misschien ook wel aan hunne verdienste, met de uiterste onwederspreekelykheid toe moet koomen, vermids dezelve hun, niet tegenstaande de hevigste en halssterrigste tegenspartelingen, is opgedrongen. Daar is een zekere manier om die ongemakkelyke ceremonie-makers over hunne zotte verwaantheid te straffen, dewelke ik dikwils met een goed gevolg in 't werk heb gestelt. Zo draa ik merk dat ik met iemand van | |
[pagina 268]
| |
dat volkje ben opgescheept, mis ik nooit hun de rang te geven, dog na een of ten hoogste twee plaatsverwisselingen, laat ik my kwanswys koeltjes gezeggen, onder eene onverschillige protestatie, dat ik volkomen bewust ben wegens 't geen hem toekomt, en dat ik my zyne wil uit bloote gehoorzaamheid onderwerp. Wanneer de valsche nederigheid van die luiden dusdanigen kwaden uitslag heeft, en haar waare oogwit buiten verwagten mist, zo weten ze niet hoe ze het met hun zelven hebben, ze krygen kleur, op kleur, de spyt straalt door in alle de trekken van hun weezen; ze worden als gepynigt door hunne bedroge trotsheid, en in het toekomende wagten ze zig wel zorgvuldig, van weder een bataalje van ceremonien met my te waagen, en ze vermeinen op hun beurt my niet weinig te foppen met zig terstond en zonder de minste omwegen in 't bezit te stellen van de eer, die ze zig toeeigenen, en aldus ontlast ik my van de buitensporigste geschillen, die bedagt kunnen worden, terwyl ik aan [15] hunne trotsheid de moeite spaar van zig met het masker der geveinstheid te bedekken, en d'eene ondeugt by de anderen te voegen. Om niemand onrecht te doen, wil ik wel onderstellen, dat eenigen onder die misbakke hovelingen alleenlyk de wellevendheid beoogen, en 't minste ongenoegen niet gevoelen, wanneer verwinnaars in dusdanig gevegt, zy een ander tot het nemen van de rang gedwongen hebben. Dog de zulken begrypen niet dat ze 't minste denkbeeld van de waare beschaaftheid niet hebben; De waare beschaaftheid kan immers niet belacchelyk weezen, en niets is bespottelyker, en lykt beter naar apenspel, als die laffe ceremonien. Ik moet bekennen, dat 'er voor my geen koddiger klugt kan uitkomen, als een gezelschap van drie a vier personen op straat zig in orde te zien stellen; Het duurt zomtyds een kwartier uurs eer een einde van dat zwaarwigtig werk gemaakt is; Men ziet een' geduurige plaatsverandering; Die eerst in 't midden was, is nu op de regter, dan op de linker vleugel, dan weder in het midden, men dringt malkander van muur tot muur; Men houd elkander vast, men gebruikt bykans kracht en gewelt, en men maakt dat de onbeschaafde toezieners twyfelen of men zig onderling niet te lyf wil. Eindelyk na de hevigste stribbelingen, en de duurste betuigingen, raakt het gelit aan 't marcheeren, maar naauwlyks is men eenige schreeden voort gegaan, of de middelste zyn kans waarneemende maakt onverhoeds een sluipert, en steld zig aan de laager hand; Hier raakt het spulletje weer gaande, en niet zelden is het eerst na de darde of vierde herhaling van die wellevende narrepotsen, dat ieder zig in zyn rang gerust houd. | |
[pagina 269]
| |
Luiden die recht oordeel vormen over de wee[16]zentlyke beschaaftheid hebben verstandiglyk aangemerkt, dat 'er niet alleen een groot onderscheid is tusschen complimenten, en beleeftheid, maar ook dat 'er dikwils niets strydiger is met de beleeftheid, dan complimenten. Immers is de aard van de rechtschaape beleeftheid ieder, zo veel de reeden toelaat, vermaak en genoegen te geven. Dog geschied niet net het tegendeel, wanneer men een persoon van verdienste, in zyn tegenwoordigheid, zelfs met gegronde loftuitingen, overlaadt; Hier door moet hy zekerlyk in de uiterste verlegendheid gebragt worden; zal hy als een zot antwoorden, dat bliefje maar zo te zeggen? zal hy tegen zyn gemoed spreeken, en den complimenteur van vleiery beschuldigen, 't welk recht ingezien zeer van de beschaaftheid vervreemd is, of zal hy, zyn geweeten verkragtende den ander met valsche munt betaalen, en (gelyk de Franschen zig niet onaardig uitdrukken) hem op zyn beurt met het wierookvat voor de neus stooten? Even eens is het gelegen met de ceremonien, die dikwils onder de schors van wellevendheid een waare dorperheid bedekt houden. Men twist by voorbeelt, wie 't eerst in een huis binnen zal treeden? Dog terwyl men al de bedenkelyke reedenen op de welken men gewoon is 't recht van de voorrang te vestigen, van alle kanten by een sleept. 't Komt immers Myn Heer met recht toe, Myn Heer is in bediening, Myn Heer is Advocaat, Myn Heer is eenige jaaren ouder als ik, waarop ik een spotvogel eens heb hooren antwoorden, ik ben wel een kop kleiner als Myn Heer, in een woord terwyl men om 't geschil te slissen eindelyk met de oogen afmeet wie 't naast aan de deur is, vergeet men zomtyds, dat het overige gezelschap, in de koude, reegen, of wind, de uitslag van zo een' buitensporige twist, met reeden morrende af moet wachten. 't Geen geen minder plompheid is; ik heb meer als eens gezien, dat iemand zyns gelyk, in deszelfs eige huis, wilde dwingen de eerste in te stappen, 't welk niet min ongerymt is, als de wellevendheid van een' zekere Italiaan, die een Vriend t'zynent gelogeert 's ogtens vroeg expres wakker kwam maken, om den zelven te vraagen, of hy 's nagts wel gerust had. [17] |