De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 240]
| |
No 179. Den 13. July 1733. De Hollandsche Spectator.
εκας εκας εστε βεβηλοι.Ga naar voetnoot1
AAn myne Lezers die alleen in den Spectator tydkorting en verlustiging zoeken, die zo weinig achting voor hunne reeden, in welke hunne weezentlyke heerlykheid alleen bestaat, gevoelen, dat ze de minste smaak niet hebben voor de waare wysheid, en niet de minste lust om een gemeenzamer en grondiger kennis met zig zelf te maaken, wil ik geraden hebben aanstonds dit Vertoog maar aan een kant te werpen, vermids het zelve niets staat te behelsen, dat hunne bedorve, en schandelyke neigingen in 't minst streelen kan; Ze zullen te meer naar het volgen van deezen raad moeten overhellen, wanneer ze weeten zullen, dat myne bespiegelingen alhier de vernedering des menschs beoogen zullen, die de meesten hoop zo hatelyk voorkomt, hoewel ze de vaste, ja eenige grondslag zy van onze waare grootheid en uitmuntendheid. Zonder verder voorbereiding zal ik terstond de hand aan 't werk slaan. Wanneer de Goddelyke openbaring, die de nedrigheid als de regte bronader van alle Christelyke deugden aanziet, en zonder dewelke de waare deugd eene weezentlyke contradictie is, ons voorschryft, dat ieder uit een beginsel van die hoofd[234=226]deugd zyn' naasten hooger moet agten als zig zelve, is het zeeker dat die generale uitdrukkingen, door 't natuurlyk oordeel, 't welk de heilige Schrift altyd in ons ondersteld, eenigzins gematigt, en tot haar waar oogmerk moeten bepaald worden. De opperste wysheid, die de deugden t'zamen geschakeld, en onderling onder- | |
[pagina 241]
| |
geschikt heeft, wil niet dat d'eene als op de puinhoopen des anderen gegrond zy, en dat ze den anderen als den oorlog verklaren. Ze leert ons niet, nog kan ons leeren, dat wy van ons zelven kleingevoelig moeten zyn ten koste van de regtvaardigheid, die de band van alle andere deugden is, en welkers oefening wy aan ons, zo wel als aan onzen evenmensch verschuldigt zyn; 't Is derhalven onwederspreekelyk, dat zy ons nergens oplegt 't onderzoek van ons hart, hoe onpartydig ook, dermate te mistrouwen, dat elk in 't byzonder zig tragte wys te maaken, dat hy de veragtelykste van 't gansche menschelyke geslagt is; Onmogelyk is het dat zy iemand, die in zig zelf bevind een' neiging, om God en zyn naasten lief te hebben, en die bewust is dat hy ernstige en standvastige poogingen aanwend, om door zyn gansche gedrag die heugelyke geschiktheid te beantwoorden, beveelen kan in zig niet eenige verdienste te erkennen, boven een doordravend booswigt, die in den boezem van 't kwaad zelf, genoegzame beweegreeden tot het pleegen van 't kwaad schynende te vinden, zyne ongeregelde driften den lossen toom vierd, over de hinderpalen van de eer en van de wetten onbesonnen heen vliegt, en zig als spoedt tot de omverwerping van de burgerlyke t'zamenleeving. Deze gewigtige grondreegel is ons maar gegeven tot een heilzaam rigtsnoer, wanneer het onderscheid der zeeden tusschen ons en anderen min zigtbaar is, en [235=227] wy gevaar loopen, van door een roekeloos oordeel, op eenige dikwils bedriegelyke uiterlykheden gevestigt, onze innige waardy boven die van onzen evenmensch te schatten. De regtmatige uitpluizing van onze eige zielsgestalte, hoewel ten hoogste moejelyk, is egter niet buiten het bereik der mogelykheid. Wy kunnen, zo wy 't maar met ernst willen, de tegenworstelingen van onze driften opweegen, tegens de moejelykheid onzer poogingen, waar door wy dezelven eenigermaten aan 't gebied van eene verligte reeden onderworpen hebben; Dog die vergelyking, waar van de gansche deugd afhangt, in eens anders boezem te maken is boven de kragt van schepzels, die geen' harten, en nieren weten te doorgronden, en dienvolgens is het een noodwendig gewrogt van eene werkzame liefde, die wy voor denzelven gevoelen, geneigt te zyn liever van den zelven het beste, als 't ergste te denken, en te vermoeden, dat schoon zyne uiterlyke deugd by de onze te kort schiet, zyne inwendige verdienste de onze mogelyk verre overtreft. Het kan gebeuren, en het gebeurt buiten twyfel niet zelden, dat de een, met eene matige portie van kragt des geest, zwakke hartstogten overwind, en onder zyn bedwang houdt, terwyl een ander veel | |
[pagina 242]
| |
sterker poogingen, aangemoedigt door een' veel groter liefde voor 't Goede, standvastiglyk aanwend, dog veel heviger passien te bestryden hebbende, schoon hy honderdmaal de overhand behoud, nogtans dikmaals oogenschynlyk overweldigt word en de nederlaag krygt. In wie van beiden nogtans moet het overwigt van deugd hier erkend worden? Is een overwinnaar, die met gedugte heirlegers een vyand nauwlyks in staat om hem het hoofd te bieden overmandt, en onder 't juk van slaverny brengt, agt [236=228]baarer, en luisterryker, als een held, die zyne geringe magt, met onvermoeide inspanningen onderschraagt, en een' sterken, en nooit afgematten tegenstreever zonder ophouden bespringende tusschen overwinningen en nederlagen geduurig zukkeldt, en nooit den moed laat zakken? By ongeluk zyn in de uiterlyke oorloogen de zeege en de nederlaag even baarblykelyk, daar in de worsteling met ons eige gemoed de overwinning dikwils verhoolen blyft, en 't verlies van 't gevegt meesten tyd door uitwendige blyken word aangekondigt. Ik heb by voorbeeld een man gekend, wiens Godvrugt my altyd ongeveinst was voorgekomen, dog die overrompelt door een ongetemde drift voor de vrouwen, een misdaad begong, die hem met recht een schandelyke doodstraf op den hals haalde. Zyn' droevige nederlaag, van zo eene verfoejelyke daad gevolgt, was waereldkundig, dog wie kan weten, hoe dikwils, en met wat uitspanning van kragten hy zo eene geweldige hartstogt had vermeesterd, en voor een tyd t'ondergebragt? Een tweede aanmerking, die elk billyk mensch aandringen moet, om zig niet ligtvaardiglyk, zelfs uit kracht van een waarschynlyk oordeel, boven anderen te verheffen, betreft de onbetwistbare ondervinding, die ons leert, dat wy onze deugd veel min aan onze eige inspanning van aandagt, en waakzaamheid, als aan de Goddelyke voorzienigheid verschuldigt zyn, en dat dikmaals van eene eenige omstandigheid in een onverdeelbare tydstip ons geheele goed of kwaad gedrag, door onze gansche levensloop kan afhangen; 't geen ons als de kragtigste dringreeden moet aanzetten, om zonder ophouden den hemel af te smeeken, dat we in geene verzoeking moogen geleid worden. Ik ken verscheide luiden, die over zig zelven wonderlyk [237=229] voldaan zyn, en zig grooten dank weten, dat ze geen huisbreekers, geen struikrovers, geen moordenaars zyn. Dog eene gelukkige opvoeding heeft hun de boosheit met de eerste melk niet doen inzuigen; zy hebben van kindsbeen af overvloed van alles gehad, en indien ze aan diergelyke verfoejelykheden zig hadden overgegeven, zouden ze uit de lyst der menschen uitgeschrapt, en in die der ge- | |
[pagina 243]
| |
vleeschte booze geesten moeten overgebragt worden. Wat weten ze hoe hunne kragt des gemoeds de tegengestelde omstandigheden zou ontworsteld hebben? Zy hebben weinig regt op diergelyke vergenoeging wegens hun eerlyk gedrag; Dog dezelve komt als in eigendom toe, aan kinderen van booswigten, die geen ander handwerk als 't bedryven van schelmstukken geleerd hebben, en aan ongelukkigen, welkers deugd door oefening, en ouderdom nog geen genoegzame bestendigheid gekreegen hebbende, zou hebben kunnen bezwyken onder het drukkende gebrek van kleederen, en voedzel, en die zig egter heldhaftig uit die gevaarlyke toestand, onder Gods behulpzame hand, gered hebben. Dat zomtyds het gansch levensbedryf van een ondeelbaar oogenblik afhangt kan aan niemand verhoolen zyn, die met opmerking alle de omstandigheden, in welken hy zig; voornamentlyk in zyne onvoorzigtige en driftige jeugd heeft ingewikkeld gevonden, zig wil herinneren; In deze overweeging zal hy duidelyk bespeuren, dat hy meer aan de Goddelyke bescherming zyne behoudenis als aan zyne eige aangewende kragt heeft dank te weten, en hy zal zelfs bevroeden, dat de omstandigheden, uit welkers strikken hy verlost is geweest, in zig zelven dikwils van weinig gewigt schynen, en onbekwaam om een' groote invloed op zyn gansch gedrag te hebben. Neem eens een schooljongen, die wegens eene kinderlyke misdaad voor de strengheid van zyne ouders of meesters trilt, en om de gevreesde straf te ontgaan, zig de zelve meer en meer waardig maakt. Hy vervreemd zig van 't vaderlyk huis; Wel haast ontbeert hy het noodig voedzel, dog nog min voor deze ongewone behoeftigheid, als voor de verdiende kastyding vreezende, kleeft hy den eersten aan, die zig aanbied dit gebrek te vervullen. Hy raakt onder eene bende van landlopers, zyne goede inborst beeft van 't geen hy hun dagelyks ziet begaan, dog door de gewoonte word allengskens die heilzame indruk uitgewist, en zyne jonge herssenen [238=230] worden meer en meer als vereelt; Al heeft zyn goede aard kragts genoeg om hem eene geneigtheid in te boezemen, om zig van zo een verderfelyk gezelschap te ontslaan, hy vind zig aan 't zelve als vast gekluisterd. Wat zal hy beginnen? waar zal hy heen? zoekt hy te ontvlugten, en word hy agterhaalt? wat wreede pyningen zal hy van dat onbarmhertig volk niet moeten ondergaan. Door eene diergelyke vreeze word hy als genoodsaakt aan de grootste schelmstukken de behulpzame hand te bieden; Door 't gelukken van zyne eerste aanslagen word hy hoe langs hoe meer aangespoort, om op zo een gruwelyk tooneel met eene geduuriglyk | |
[pagina 244]
| |
aangroeiende vrywilligheid de hoofdrollen zelf te speelen. Word hy eindelyk betrapt, en door een schandelyke straf onteert, dan is het gansch met hem gedaan; Alle hoop van inkeer verdwynt, vermids alle schaamte uit zyn gemoed verbannen is; alle schaamte, zeg ik, dat kragtig steunzel van een' wankelbaare deugd, 't welk eens verbroken zynde nooit weer kan te regt geholpen worden. Niets derhalven komt my min wonderbaar voor, als dat iemand met treffelyke neigingen gebooren, en wiens goede aard door een heilzame opvoeding is aangekweekt, door naare omstandigheden van het spoor zyns pligts afgeleid, aan galg en rad zyn evenmensch tot een smadelyk schouwspel strekke; En om die zelfde reeden verbaast het my ook geenzins, dat in zo een deernis waardig geval, een' rampzaligen schielyk de oogen worden geopend, en in staat gebragt om zyne ysselyke zielsgestalte duidelyk en met eene heilzame schrik te aanschouwen, en dat door die zelfondekking het zaad der deugd in zyn boezem als verstikt, alle verhinderingen te boven komt, en zo spoedige als overvloedige vrugten voortbrengt. Hier uit kan onze menschlievendheid haar voordeel trekken, en zig verzekerd houden, dat al het berouw en alle de Godvrugt door zommige misdaadigers in de laatste daagen hunner leven standvastiglyk, en met de hevigste iever betoond, den hatelyken naam van Galg-berouw niet altyd verdient, en dat ze niet alleen uit vreeze van de dood en van eene eeuwige rampzaligheid kan spruiten, maar ook uit een' buitengewoone inspanning van eene lang verkragte deugd die den elendiglyk verlooren tyd met alle mogelyke pogingen tracht te vergoeden. Men ziet, myns oordeels, met de helderste klaarheid, dat in het beschreeve geval het gansch verband van des jongelings [239=231] kwaad gedrag afgehangen heeft van die eenige stip des tyds, op welke hy, door zyne ongegronde vreeze overheert, beslooten heeft de verdiende kastyding, door wat middelen het ook mogt zyn, te ontvlieden, en dat alle zyne andere afdwalende gangen, in zig zelven aangemerkt, zo aan een zyn verknogt geweest, dat de eene stap door een ander met een soort van noodwendigheid moest gevolgt worden. Het is waar dat de Godlyke voorzienigheid den draad van die droevige gevolgen had kunnen verbreeken, en dat, indien de ouders in 't begin van die dooling den jongeling vindende hem eer volgens zyn aard, als verdienste hadden behandeld, dezelve door die geweldige stroom van ondeugden, en rampzaligheden niet weggesleept, en aan zyn eige goede hoedanigheden ontrukt zou zyn geweest. Maar wy | |
[pagina 245]
| |
spreeken hier aan iemand aan zyne eige pogingen, in diergelyke dringende omstandigheden, als overgegeven. Men verbeelde zig hier egter niet dat ik van gevoelen ben, dat de omstandigheden de wil met zo een onwederstaanlyke magt overheeren, dat alle tegenstand vrugteloos zy, en aan dezelve van haar vryheid volstrekt berooft, de minste kracht niet overblyft. Geenzins, beweegredenen overreden eigentlyk, maar dwingen niet, en in wat dringende gevallen de wil zig mag bevinden, zy behoud het wezentlyk vermogen, van zig, werwaards het haar behaagt, te neigen. Iemand, die met een gelaade pistool op de borst, door een geweldenaar tot een schandelyke daad word gedrongen, behoud de keur van dit zyn zielsvermogen, aan wat zyde het hem goeddunkt, te doen overhellen, maar de moeyelykheid bestaat in 't wel oeffenen van dat vermogen in zo eene hachelyke gelegendheid. Hy blyft meester van de kracht om de beste party te kiezen; Zulks is hem niet absoluit onmooglyk, in zig zelfs aangemerkt, maar de uitvoering is zo beswaarlyk, dat ze zeer na komt aan de volstrekte onmooglykheid. Het is 'er meê gelegen, als met iemand, die met eene kans tegens honderdduizend ergens in slaagt, en aan eene onbesuisde buitensporigheid zig schuldig zou maken, zo hy ooit weder op diergelyken uitslag dorst hoopen. 't Is alleenlyk 't werk van een' eigentlyk zo gezegde heldendeugt, die van de uiterste zeldzaamheid is, dwars door alle hinderpalen heen te streeven, om de pligt, aan dewelke de geharde ziel, als aan haar eenige beweegreeden zig gewend heeft, onafscheidelyk zig te hech[240=232]ten, met eene onwankelbaare bestendigheid te volgen. Dog de hebbelykheid van zo eene verhevene kragt des gemoeds is niet als door eene langduurige en halsterrige worsteling met zig zelf, tusschen menigvuldig vallen, en opstaan, te verkrygen. Om de liefdelooze veroordelingen, omtrent onzen evenmensch nog meer te dwarsboomen, zal ik hier als een natuurlyk gevolg van 't gezegde aanmerken, dat men zig zeer bedriegt met zig te verbeelden, dat die geene, die de gemeene rust op het gevoeligst stooren door misdaden, dewelken door den waereldlyken regter met eene schandelyke en pynelyke dood gestraft worden, de onverbeterlykste booswigten zyn, die de algemeene verfoeijing zig waardig maaken. Men zal uit deze dwaling gered worden, zo dra men zal willen aanmerken dat voor de vierschaar van 't Opperweezen, en van onze eige reeden, de zulken de grootste booswigten moeten geschat worden, die de beweegreedenen tot het pleegen van kwaad 't | |
[pagina 246]
| |
meest uit den grond van hunne eigen boezem haalen, en niet uit verleidende omstandigheden. Volgens deze onbetwistbare reegel kan 'er eene min wezentlyke schelmagtigheid gevonden worden, in een Roover, en Huisbreeker, die niets anders geleerd heeft, om door de waereld te komen, als in een' onwaardig mensch, die zonder hoop van een aanzienlyk voordeel de geheimen van zyn vriend en weldoener hem toebetrouwd, kwaadaardiglyk verraad, in een ander die in de onderdrukking van alle die geenen, die hy in staat is 't juk van zyne geweldenary op te leggen, een onmenschelyk vermaak schept; Ja zelfs in een darden, die de nutte strengheid der weten misbruikende, om een' geringe somme, die hem verschuldigt is, en zonder dewelke hy bestaan kan, een ongelukkig Huisman tot het bed onder 't lighaam doed verkoopen, en met de naakte kinderen aan den dyk jaagt; In een woord, in alle die geenen die zig buiten het bereik der justitie houdende, zonder uitwendige dringreedenen, hunne aangeboore boosheid uit een beginzel van verlustiging, op allerlei wyze trachten te voldoen. De gemelte Rover kan dikwils vergeleken worden by een' verwilderde grond die door zorg en arbeid weder is te recht te helpen, daar de anderen een barre rots gelyk zyn, daar nooit goede vrugten van verwagt kunnen worden. [233] |
|