De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 232]
| |
No 178. Den 10. July 1733. De Hollandsche Spectator.
Plerosque ego parentes vidi quibus amor nimius, ne amarent, causa extitit.Ga naar voetnoot1
plaut.
Heer Spectator.
DAar gy in uw nutte en vermakelyke schriften zo veele misbruiken en kwaade gewoontens met reden berispt en ten toon gesteld hebt, heeft het my verwonderd dat gy tot noch toe, ten minsten naar my voorstaat, uw gedachten niet hebt laaten gaan over een gebrek, 't welk hedendaags zo algemeen is, dat het schier onmoogelyk schynt hoe het uwe oplettenheid heeft kunnen ontslippen. Ik wil spreeken van het zwak, dat verscheiden onzer getrouwde vrouwen aankleeft, van altyd en in alle gevallen, het komt te pas of niet, haar kinderen te doen strekken genoegsaam tot het eenig onderwerp der conversatie. Onlangs heb ik my juist in het gezelschap van diergelyke malle moedertjes gevonden, en de verhandeling van deeze verdrietige stoffe wierdt 'er zodanig uitgerekt, en verveelde my dermaaten, dat ik t'huis gekomen zynde, aanstonds besloot het getal uwer correspondenten te vermeerderen, en u een kleine schets van dat deftig onderhoud toe te zenden: op hoop dat de zelve zal kunnen dienen tot een' spiegel voor al de geenen die met dit evel besmet zyn. De byeenkomst was vry groot, en bestondt uit mans en vrouwen, die des middags op een kopje thee, en des avonds op een kreeftje genodigd | |
[pagina 233]
| |
waren. Men sprak in het eerst van het dagelyksche nieuws, en andere onverschillige zaaken; waar in ik, die korts in den Haag was geweest, overvloedig myn beurt kon krygen. Maar eindelyk stoorde een zwierige dame deezen gemeenzaamen praat, met [226=218] aan haar' man te vraagen of haar dochter wel zoet was, toen hy uitging. Na dat hy hier op geantwoord hadt, vervolgde zy, zich keerende tot de vrouw van den huize: Je zoudt je leven niet gelooven, Nicht, hoe onze Betje begint te groeyen. 't Wordt een alderliefst dingetje, en sedert dat zy een sakje gedraagen heeft is 'er een heel Fransch air ingekomen. Trouwens de Mademoiselle getuigt ook dat zy de geestigste van haar schoolmakkertjes is. Alles wat haar voor gedaan wordt, doet zy na, en zy heeft een memorie als yzer en staal. Gisteren zei ze voor my een Sonnet van Drelincourt zonder haperen op, met zulk een nette pronunciatie, dat ik het niet zou kunnen verbeeteren, schoon ik my durf vleyen de Fransche taal volkomen meester te zyn. Als ze zo voortgaat, zalze toekomende winter een rol hebben in de Tragedie van PolieucteGa naar voetnoot1, die de juffertjes onder malkander zullen speelen. Zy is bezig met een tas van koninginnen-steek te naayen, en ik heb 'er expres een blad van by me gestoken, om de vrienden haar handwerk eens te laaten zien. Kyk, zou je wel zo veel van dat kleuter verwachten? O 't is zulk een vernuftige meid! Ze zit nooit leeg, en ze heeft een pop, die ze met hulp van onze Tryntje heelendal zal kleeden. Ja zie daar, ik wil garen bekennen dat ik 'er recht mal meê ben: en vader mag hem zo wat houden, hy speelt ook niet slim by.Ga naar voetnoot2 't Is ons eenigste kind, gelykje weet, en naar alle apparentie zal het 'er wel by blyven: zo dat men zich niet hoeft te verwonderen dat wy 'er zo veel werks van maaken. Maar hoe vaart jou Jantje toch? zal die zoete schelm niet eens binnen komen? Ik denk immers dat hy al uit school is. Hier op wierdt haar geantwoord: Och Nicht, hy is niet gekleed, en speelt met zyn broertje en zusje op de kinderkamer. Hy avanceert wakker, en begint al fraai De Spreuken Salomons te leezen. Maar 't is jammer dat het bloedje zo zwak is, en de minste kou niet verdraagen kan, waardoor wy genoodzaakt zyn hem dikwils t'huis te houden. Doch het schaap is noch jong, en zal zyn schâ wel weer inhaalen. Wat wil men ook veel van een jongen van zes jaar hebben? Ik ken 'er wel, die in zulk een ouderdom naauwlyks een A van een B wisten te onderscheiden, en die echter be- | |
[pagina 234]
| |
kwaame en verstandige mannen, ja pilaaren van de beurs zyn geworden. Hy zal in de aanstaande week met zyn oom eenige dagen naar [227=219] buiten gaan, om zich wat te verluchten, en als hy gezond weerom komt, gelyk ik hoop, geloof ik dat ik hem op een schryfschool zal doen, of by Monsieur Subremont in de halve kost besteden; want het zou my niet van myn hart mogen om hem buiten de stad te zenden, schoon zyn grootvader daar zeer op gesteld is. Die goede man wou 'er garen een Advokaat van maaken: maar daar hebben wy geen zin in. Je weet wel hoe het op de Academie toegaat. De jeugd is haast verleid, en onze knaap is van een meêgaand humeur. Hy zou ligt bedurven worden, en dat zou me eeuwig knaagen. Ook loopen 'er zo veel praktizynsGa naar voetnoot1 leeg, dat het zich zelven schaamt. Daar is niet beter, naar my dunkt, als hem by een deftig Koopman te bestellen, en zo hy maar half zo gelukkig in de negotie is als myn oudste broeder zaliger, dan zal hy wel door de wereld komen. Wat onze kleine Piet belangt, dat wordt een doortrapt guitje. Hy weet honderde van deuntjes den hals te breeken; en je zoudt je bederven van lagchen als hy de Mirliton zingt, die hy van Kaatje, de Min van onze Saar, geleerd heeft. Tegen kermis gaat hy in de broek, daar ik reeds naar verlang; want ik stel vast dat hy 'er grappig uit zal zien. Wy waren laatst eens met hem in de Comedie, en toen hy t'huis kwam wist hy niet weinig te vertellen. Ook zat hy zo stil als een muis. Ik heb hem eenig poppegoed gekocht, en onder anderen een heer en een juffer, die hy Cinna en Emilia noemt. Wel, viel hier een derde op in, hoe krygt hy het zo krom? en hoe is het mogelyk dat hy die vreemde naamen onthouden kan? O, was het antwoord, dat is noch niemendal. Ik zou je wel andere staaltjes van zyn gaauwheid kunnen verhaalen; maar je mogt denken dat ik je wat wysmaakte, en dat my de eigenliefde hem zo deedt pryzen. Hy is zeer oplettend, en wy hoeven niet veel onder malkander te spreeken daar wat aangelegen is, of hy zou het dadelyk aan de meiden overbrengen. Nu, dat is tot daar en toe. Hoe staat gy 'er meê Mevrouw * * * ? zal men u haast feliciteeren met de vermeerdering van uw geslacht? Ik heb gehoord dat je al een baker hebt aangenomen? Maar tusschen ons gezeid, ik weet niet hoe je aan dat vrouwmensch komt. Myn mans zuster heeft haar wech gejaagd, om dat het zulk een morsig zwyn is. Hadt gy u toch by haar geadresseert, zy zou je wel gewaarschouwd hebben. Ik heb niet beter op [228=220] myn slag kunnen | |
[pagina 235]
| |
raaken, zei Mevrouw * * *, en waarlyk ik geloof dat ze belogen wordt. Ten minsten heeft ze in de laatste kraam, die ze bediend heeft, zich vry wel gekweeten. En dat uw zuster niet zeer van haar voldaan is geweest, vind ik zo vreemd niet. De Kamenier is een ongemaklyk zeeschip, en kan met niemand accordeeren. De minste bagatelles brengt zy op het vuilste aan, en ik weet van naby dat ze eens groote en heevige woorden met baker gehad heeft, die zy zo wel in 't ongelyk wist te stellen, dat ze de deur uit moest. Hoe 't zy, ik denk het te waagen. Maar ik hoor slechte geruchten van myn Min, en wenschte wel dat ik een andere hadt. Men zegt dat zy een bedrogen vryster is, schoon ze my wysmaakt dat haar man vaart. Doch dit alles was noch over te stappen; maar men voegt 'er by, dat ze veel van de lik houdt,Ga naar voetnoot1 en dat is een slechte post. Ik zou me gelukkig reekenen indien uw Kaatje buiten dienst was. Nu moet ik zien hoe ik het stel. Maar à propos, Vrouwtje, ik hoop niet dat je kwalyk zult neemen, dat myn man, die noch iets te doen hadt, en my belooft heeft aanstonds te volgen, ons Kareltje medebrengt. Wy konden geen huis met hem houden, toen hy hoorde dat wy hier naar toe gingen; en wat wy ook deeden, hy wou niet naar school, of papa moest hem belooven zelf vroeg uit te haalen. Hy zal wel zoet weezen, want hy is heel gezeglyk, en kan met het minste woord geregeerd worden. Deeze lofspraak was naauw geeindigd en met een compliment beantwoord, of myn Heer tradt binnen, met zyn Zoon aan de hand. Dadelyk hadt men het leven gaande. Maar heden man, riep Mevrouw * * * met een barst uit, schaamt ge u dan niet, dat je den jongen de jurk niet eerst hebt laaten uitdoen? Ik heb immers zyn beste rokje beneden gebragt. Foei! Het is een schande dat je ook niet beter weet hoe het hoort. Zie hem die das eens zitten! Wel! Men mag je lui wel wat betrouwen! Indien my het gezelschap niet beter kende, zoude ik niet door jou toedoen voor het slordigste schepsel worden uitgekreeten dat de aarde betreedt? Ei Wyfje, sprak de goede hals, (die ruim zo gek met zyn Kareltje scheen als Madame) wat is 'er aan gelegen? Wy zyn hier onder familiare vrinden. Kom mannetje, voer hy voort, maak nu eens een mooye Dienaar van de Oomens en Tantes. Lustig als een vryer! Je moet [229=221] niet timide weezen. Het kind kweet zich zo goed als het kon, men zette het aan een klein tafeltje, en papa haalde straks eenige speelgoed uit den zak, op dat zyn | |
[pagina 236]
| |
Zoontje de tyd toch niet zou verveelen. Onderwylen hadt de Traktante belast dat men Jan en Pieter wat zou opschikken, en van boven doen komen, welk gebod gehoorzaamd zynde, namen deeze drie gastjes de gansche kamer in, en begonnen zulk een geweld onder malkander te maaken, dat men hooren noch zien kon. De grootste baldaadigheden wierden hen toegelaaten. Alles was aardig. Men schaterde van lagchen om hunne kuuren, en Pietje kreeg bevel van zyn Moeder dat hy eens zingen zou; waarop hy aan het schreeuwen tydeGa naar voetnoot1 als een mager varken, en een deuntje ophief, daar vry wat van Sint An onder liep. Dit wierdt gevolgt van een tweede, en het tweede van een derde, ieder om het stichtelykst. Maar niets scheen meerder te behaagen dan: Zet hem op een ton, keert hem om, enz. want dat wierdt t'elkens met een algemeen handgeklap toegejuicht: waardoor de jongen, die slim genoeg was om te merken dat Vader en Moeder zich zeer hiermede kittelden, zo groots wierdt dat hy geduurig van voren af begon. Na dat hy eindelyk een heesche keel van het lollen gekregen hadt, viel hy weer met zyn kameraadjes aan het ravotten. Vooral speelde het zoete Kareltje, op wiens gezeggelykheid zo hoog geroemd was, wakker den baas, zynde altoos haantje de voorste; en schoon papa hem al eens verboodt, het mogt niet helpen. Hy ging zyn wereldschen gang, tot de knecht met de sleê hem kwam haalen, waarna ook de twee andere raasbeerenGa naar voetnoot2 den aftogt moesten blaazen; en nu hoopte ik van dit rumoer een einde te zien, en gelegenheid te krygen tot een aangenaamer onderhoud. Doch ik reekende buiten den waard, en dit Blyspel moest noch een bedryf hebben eer het uit was. Kaatje, de Minne van het jongste kind, kwam met het zelve in de zaal, en zette het op de Moeders schoot, zeggende: Kom lievert, vat nou jou maatje eens in je boutjes, dan zelje naar bedje gaan. Dat is een zoet hartje. Och Mevrouw, ze is zo stil geweest. Wy hebben 'er niet eens hooren kikken. Heden ze het zo lief met 'er broêrtjes gespeult! Ik had de grootste moeite der wereld om my van misselyk worden te onthouden, toen Mevrouw haar aannam. 't Was niet als: Saartje! Saartje! [230=222] Saartje! wat de klok sloeg. Zy drukte en zoende het wigt, dat ik wel duizendmaal docht dat zy de aap zou slachtenGa naar voetnoot3, die uit een overmaat van te- | |
[pagina 237]
| |
dere genegenheid de jongen dood fooldeGa naar voetnoot1. En schoon het stoute ding, in plaats van kussen, haar Moeder met de handen in het aangezigt krabde, en alle weer deedt om los te raaken, en by Min te weezen, het wierdt voor suiker opgenomen: Ja zelfs hoorde ik die goede sloof op een zingenden toon zeggen: Het is myn jongste dochtertje, het is myn Saartje, en al wat myn Saartje doet is wel gedaan. Woorden, die zy ten minsten een reis of drie herhaalde. Voorts kreegen al de wyfjes hoofd voor hoofd, gelyk mede de mans, waar onder ik ook begrepen was, dat Saartje in den arm. De een prees de netheid van haar' opschik: een andere de kostelykheid van haar lywaad en kanten: een derde de zwaarte en het fatsoen van haar gouden bel, die aan een keten van het zelfde metaal hing, en op de eene schouder met een groenen zyden strik vastgehecht was. Deeze keten was zo massief, dat ik ze eerst voor het werk van een befaamd koperslager aanzag; en dit sieraad, of liever deezen ballast, hadt zy tot een pillegift gekregen. Kortom, zy hadt geen stuk aan het lyf, dat niet met de uiterste naauwkeurigheid geëxamineerd en hemelhoog verheeven wierd, mogelyk om 'er naderhand in een ander gezelschap den spot meê te dryven. De Minne, gelyk het gemeenlyk gaat, kreeg mede haar deel van de louanges.Ga naar voetnoot2 Wel Kaatje, riep ieder om het seerst uit, je zult eer van dit kind hebben. Dat zyn wangen! dat zyn armpjes! ei zie, de meid is zo vet als modder. Men kan wel merken dat zy geen gebrek lydt. Gebrek? zei de doortrapte feeks, daar het ze gien nood of. Ik ben God dank zo gezond as ien visch; en schoon het my niet past Mevrouw in haar byzyn te pryzen, ik durf evenwel zeggen dat ik zelden in huizen geweest bin daar zukken goede tafel gehouden wordt. Ik kryg alle maaltyden een glaasje wyn toe; en men weet wel dat wy ons wat dienen te koesteren, om die lieve schepseltjes, welke aan onze zorg zyn toevertrouwd, van ons voedsel rykelyk te kunnen mededeelen. Dit praatje zou zekerlyk noch langer geduurd hebben, zo de Moeder het niet hadt afgebroken. Kom myn engel, zei ze, zoen de vrienden genacht, en dan zal memmetje (een naam, dien ik wel meer aan de Minnen heb hooren [231=223] geeven) jou weer boven brengen. Klaas vaak begint al zand in jou oogjes te strooyen, en je bent al een geruimen tyd uit je wiegje geweest. Na dat zy vertrokken was, kreeg de conversatie weder den zelfden loop, en hoe onwaarschynelyk het u, Myn Heer de Spectator, en alle | |
[pagina 238]
| |
verstandige menschen ook moet voorkomen, ik kan u echter met waarheid betuigen dat 'er naauwlyks tien woorden gesproken wierden, die een ander sujet behelsden. Onze hospes, 't zy dat hy begon te merken dat my dit niet weinig verveelde, 't zy dat hy het zelf moede was, proponeerde een verkeertje;Ga naar voetnoot1 maar dewyl het sterk naar acht uuren liep, nam zyn vrouw het woord, en sprak: hartje, dat hadtje eerder moeten bedenken, het is nu niet de pyne waardig; want ons collationGa naar voetnoot2 zal strakjes worden opgezet. Ik heb voorgenomen de vrienden met een kreeftje te onthaalen, die ik van Rotterdam tot een present heb gekregen. Ze zyn zeer wel in 't kooken uitgevallen, en onze jongens (deezen moesten 'er weer met de hairen worden bygetrokken) hebben 'er reeds een binnen. Toen ik flusjes achter was om een weinig orde te stellen, zei onze Piet: hé maatje, die krabbetjes smaaken als bout. Wat dunkje van die guitzak? Joost, ga jy eens zien of het in de eetkamer al klaar is. Ja, Mevrouw, zei Joost, toen hy weerom kwam, als 't je maar blieft, kunje aan tafel gaan. Dit deeden wy, zonder veel ceremonien te maaken, en vonden een sierlyk en welgeschikt collation, dat zeer proper was aangericht. Een glas lekkere wyn vervrolykte de harten, en alles ging beter dan te voren: maar de kinderachtige Societeit hadt my zulk een pyn in 't hooft bygezet, dat ik zeer naar huis verlangde, en 't was of 'er een molensteen van myn schouders wierdt geligt, toen men my kwam boodschappen dat myn knecht aan de deur stondt. Ik nam de eerste van allen myn afscheid, ondanks de vriendelyke nodiging van onze Traktanten, die hun best deeden om my zo lang te houden tot de overige gasten zouden gaan. Nu laat ik u eens oordeelen, myn waarde Heer, of het niet te beklaagen is, dat vrouwen, die anderzins niet misdeeld van verstand zyn, vermaak kunnen scheppen in zich dus bespottelyk aan te stellen. Ik ben noch ongehuwt, en echter kan ik zeggen dat ik zo groot een kindergek ben als eenig mensch. Maar my dunkt, onder verbeetering dat eene al te sterke genegenheid voor de vruchten, waar[232=224]mede de Hemel een gewenscht huwelyk gezegend heeft, de zelven somtyds meer tot na- dan voordeel kan strekken. En ik zou my zeer bedriegen, zo de meeste losbollen en lichtmissen, waar mede de tegenwoordige wereld maar al te veel vervuld is, hunne verkeerde gangen niet voor een gedeelte aan hunne Ou- | |
[pagina 239]
| |
ders te wyten hebben. Alles in te willigen en goed te keuren wat zy in hunne jeugd uitvoeren; stoutheid voor aardigheid aan te zien; hen in hun byzyn te pryzen; kortom, de roede niet dan met tegenzin te gebruiken, maakt de kinderen wederspannig, los, en ongebonden, en gansch gelyk aan een paard, dat zonder toom en gebit, aan het hollen raakt, en niet zonder groot gevaar te stuiten is. Doch deze stoffe past beter door u behandeld te worden. Ook heb ik myn oogwit bereikt, en laat de rest aan een bekwamer pen over. 't Zal my genoeg zyn, zo gy door het doen drukken van deeze letteren blyken geeft dat gy van myn gevoelen niet vreemd zyt. Maak verders zo veele en zulke veranderingen daarin als het u behaagt, en wees verzekerd dat zulks niet kwalyk van my zal genomen worden, maar my eerder tot een spoor strekken, om u in het vervolg met myn geringen arbeid in uw loffelyk voorneemen te ondersteunen; blyvende ik met alle achting
Heer Spectator, U Ed. genegen Dienaar A.L.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik; Franeker, Ennema. &c. [225] |