De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 217]
| |
‘Theevisite’. Uit: Van hoepelrok en pruikentooi [...]. Onder red. van A.A. van Schelven. Nijkerk [1938], p. 241.
| |
[pagina 218]
| |
No 176. Den 3. July 1733. De Hollandsche Spectator.Myn Heer,
WAnneer U Ed. by het openen van dese brief deselve met een vrouwe hand geschreven vind, twyfel ik niet of U Ed. sal daar in geheel wat anders verwagten als het geen se behelst. Wy hebben ook lang in beraad gestaan of wy u daar meê souden lastig vallen: maar eyndelyk heeft de edelmoedigheyd, die wy in uw behandeling omtrent uwe Correspondenten bespeuren, ons overgehaeld. Ik schryf uyt de naem van drie Juffers, die alle grote liefhebsters van uwe Vertogen syn, en die met genoegen sien dat uw yver niet verflaeuwd om het gemeen tweemaal ter week op een aengename wyse te stigten en te vermaken. Wy wenschen dat sulks nog lang mag duren, en dat gy, door dese en gene in die loffelyke arbeyd ondersteunt, sult voortgaen met ons aen de theetafel een vrolyk tydverdryf te verschaffen: terwyl wy niet sullen nalaten uw werkje onse goede vriendinnen, die het nog niet gelesen hebben, aen te prysen, en dus het onse toe te brengen tot desselfs standhouding. Dese tael sal u misschien vreemd in de ooren klinken; maer als ons character [202] u bekend sal syn, geloof ik dat uw verwondering wel haest sal ophouden. Wy schamen ons niet openhartig te belyden dat wy van der jeugd af aen vry wat minder tyds besteed hebben aen ons toilet, als met het doorbladeren van verstandige boeken (de | |
[pagina 219]
| |
ernstigen, en stichtelyken geenzins verwerpende): en wy hebben een kleyn geselschapje, waer in wy, terwyl we met het een of het ander handwerk besig syn, malkander onderhouden over het geen yder van ons gelesen heeft. Wy beminnen de Digtkunst, en sien niets liever als dat gy ons nu en dan een vaersje mededeelt. Sonder ons voor PrecieusesGa naar voetnoot1 of SavantesGa naar voetnoot2 uyt te geven, durven wy seggen dat 'er selden wat nieuws gedrukt word, 't geen onse opmerking verdient, of wy maken 'er ons meester van. Selfs hebben wy op uw aanprysing ons versien van een berymde TELEMACHUS,Ga naar voetnoot3 schoon ons dat werk in syn oorspronkelyke tael reeds voorlang bekend was. Ik weet wel dat men ons sou kunnen tegenwerpen dat dit voor een vrouw onnodige huyssieraden syn, en dat wy ons tot gants andere besigheden moeten schikken: ook syn wy niet onkundig van het geen Boileau en Moliere tot nadeel der geleerde Sexe hebben gesegd; maer wy kreunen ons daer niet aen; want ons dunkt dat uyt sulke oeffeningen meer nuts te trekken is als uyt lasteren en kwaedspreken, of sig met eens anders doen en laten te bemoeijen, een gewoonte, die hedendaegs in meest alle byeenkomsten niet weynig in swang gaet. Wy meenen ook dat wy ons so wel mogen leggen op de wetenschappen als de mans, en dat wy het kunnen doen, sonder ons daer door een hatelyke blaem op den hals te halen. Immers syn 'er voorbeelden in overvloed, die aentonen tot welk een trap van kennis een vrouw sig kan verheffen. En om geen vreemde, of andere van onse landsgenoten te noemen, en [203] eenige Kataryne Lescailje schynt ons genoeg om de waereld van dese waerheyd te overtuygen. Laet dan een deel jonge kleuters ons belaghen, die naeuwlyks uyt de kinderscholen gekomen, sig over hals en hoofd in de Saletten werpen, en nergens beter van weten te raisonneeren als van een balyne rok, en een fyn geschilderde wayer: sy sullen veel werk vinden eer se ons bewegen hare voetstappen na te volgen. Wy schromen niet een Japon te dragen, schoon een SacGa naar voetnoot4 by haar meest in gebruyk is. Wy verschynen nimmer in de kerk met een opschik, die beter op een Theater als in diergelyke plaets te pas komt. De mode legt ons so na niet aen het hart, om door desselfs misbruyk de sedigheyd te doen lyden. Wy sitten geen uren lang voor de spie- | |
[pagina 220]
| |
gel, om ons voorhoofd een handbreed in hoogte te doen groeijen, door het opkemmen van het hayr, dat by vele so regt overend staat of het varkensborstels waren. Wy brengen geen halve dagen ten eynde om met onse kamenier te overleggen welke kleur van stof ons best sal aengesigten. Een geregelde opvoeding heeft ons geleerd dat het geen schande is de huyshouding te besorgen, onse eyge mutsen te maken; kanten te verstellen, ja selfs de was op te doen, wanneer het de gelegenheyd vereyst. Kortom, wy vleijen ons dat ons gedrag, hoewel het u sekerlyk al vry wat ongewoon sal voorkomen, U Eds. goedkeuring niet ontberen sal, maer dat gy nevens ons sult oordeelen dat wy op de regte weg syn. Dog bedriegen wy ons hier in, wy sullen niet kwalyk nemen dat gy ons de oogen opend, en andere lessen voorschryft. Om nu tot het voornaemste oogmerk van dese letteren over te gaan, moet ik u seggen dat de brieven, die U Ed. op verscheyde tyden syn toegesonden, en die gants niet gunstig van Amsterdamse Geselschappen spreken, ons ten meesten [204] dele seer aengenaem syn geweest, en dat wy, 'tgeen daar in met grond berispt word, volkomen approberen. U Ed. sal dit sonder moeite geloven; want ik stel vast dat gy ons reeds de naem hebt gegeven van Wyshoofden, of Klopjes, die de waereld ten eenemaal syn afgesturven, en die by gevolg alle dese dingen voor ydelheyd agten. Maer sulks soude ons niet minder verongelyken als of gy ons voor Coquettes had aengesien. Dit syn twee uytersten, die wy sorgvuldig tragten te myden: en wy hebben so wel een natuurlyke afkeer van de eerste soort als van de laeste; schikkende ons, dog op een betamelyke wyse, naer de tegenwoordige treyn van leven, en synde so eensinnig niet om ons geheel en al uyt te sonderen, gelyk gy nader uyt het vervolg sult kunnen afnemen. Het heeft ons verwonderd dat gy de bovengemelde critiques alleen met stilswygen hebt gelieven te beantwoorden, en de goede gedagten die wy van uw persoon hebben, deed ons met reden hopen, dat gy op uw beurt u eens voor ons in bres soud hebben gesteld, om sommige van uwe Lesers, en vooral de vreemdelingen, die alles voor waerheyd houden wat haer tot nadeel van onse medeburgers word wys gemaakt, door het een of het ander voorbeeld te overtuygen dat men onse gantse Sexe niet met de selfde kleuren behoord af te schilderen; dat al onse Heeren geen Jonkertjes syn; en dat 'er in het midden van ons nog Societeyten gevonden worden, die een ordentlyk man met genoegen kan bywonen, en daer hy niet ten doel hoeft te staen aen spotternyen van een party dartele Sottinnen, en brooddronke losbollen. Hier naer hebben wy tot heden toe vergeefs ge- | |
[pagina 221]
| |
wagt, en uw onverschilligheyd in dese saek moet ons doen denken dat gy of daer van geheel onkundig syt, of de moeyte ontsiet, en het de pyne niet waerdig agt om over so gering [205] een onderwerp veel water vuyl te maken. U Ed. sal derhalven sig niet gebelgd houden dat wy selfs het swaerd opvatten, om ons te verweeren tegen die geen, die ons, sonder onderscheyd, hebben bestreden; en ik vertrouw dat gy wel so goed sult willen syn (schoon gy meer als ooyt door de uytgestrektheyd uwer correspondentie schynt overkropt te worden) van dit schryven een plaets in uw geestig werkje te vergunnen, wanneer het, sonder andere en nutter stoffen te verdringen, best geschieden kan. Denk niet dat ik veel over hoop sal halen om te bewysen dat in de Saletten so veel kwaed niet steekt als meenigen sig verbeelden, nog dat ik staende sal houden dat een getrouwd man ruym so wel doet wanneer hy de selve, ik seg niet dagelyks, maar somtyds, nevens syn vrouw eens bywoont, als dat hy syn halve leven doorbrengt of in het Koffyhuys, of in die heerlyke Collegies, daer onse stad so vol van is. Dit sou voor my te swaer een werk syn; dewyl 'er niet weynig voor en tegen kan worden ingebragt. Myn insigt is enkel om te doen sien dat het niet overal even wild en woest toegaet, en dat sy die sig het meest hier aen stoten, het ongelyk gehad hebben van in verkeerde handen te vallen, waar uyt sy een besluyt opmaken 't welk op wankelbare gronden steunt. Een eenvoudige schets van het Salet, dat wy (buyten ons bysonder geselschap, daer wy slegts met ons vieren inkomen, en 't geen wy voor ons alleen houden) met ons twaelven hebben opgerigt, sal dit nader in het ligt stellen. Het verschilt in alle delen met die, waer van in den Spectator word gesproken. 't Bestaet uyt getrouwde en ongetrouwde, en ik, die reeds den ouderdom van ses en twintig jaren heb bereykt, ben de jongste. Wy komen maer eens ter week by malkander. Ten vyf uuren syn we compleet, [206] en eer de klok half negen slaet is de laetste vertrokken. Dus maken wy noyt van de dag onse nagt, maer gaen des middags aen tafel, terwyl een ander besig is met de koffykan en het ontbyt. Wy spelen nu eens Hombre, dan eens Quadrille, naer dat de partyen uytkomen, sonder ons stipt aen een particulier spel, 't welk kwansuys en vogue is, met een onversettelyke koppigheyd te willen houden. Hoe gemeensaem wy ook te samen leven, egter gaen wy de palen der eerbied nimmer te buyten; want wy weten dat een al te grote familiariteyt eyndelyk veragting baert. Onse vrolykheyd is getemperd, en wy slyten de tyd wel met geoorloofde boerteryen, die ons tot een sedig laghen kunnen ver- | |
[pagina 222]
| |
wekken, maer stoeijen en ravotten, of onbeschofte loopjes en sotteklap (een aerdigheyd, daer men tegenwoordig veel meê schynt op te hebben) en al wat naer uytgelaten dartelheyd sweemt, is by ons verbannen. Behalven onse vaste Heeren, sien wy so veel andere als 'er belet laten vragen; dog een verstandig Jongeling in een effen kleed is ons vry wat aangenamer als een wildsanger, die meer goud of silver heeft op syn rok, als harsens in het hoofd. Wy haten die sprinkhaentjes, welke, om dat se eens heen en weer te Parys geweest syn, sig laten voorstaan dat sy alleen weten hoe men de dames moet behandelen, en wy hebben 'er geen één onder ons (ook souden wy hem niet gaeren ontfangen) die met voordagt een kort pruykje draegt, of het hayr in een beurs knoopt, op dat de diamante gesp, die in syn stropdas sit, in yders oogen mag blinken: die gedurig de nagels byt, om een kostelyke ring te vertonen: die telkens met de rotting aen de mond sit te spelen, op hoop dat men de goude knop sal prysen: die de armen uytstrekt, om de fynheyd syner kante lobbenGa naar voetnoot1 te doen opmerken, en [207] alle momenten het geselschap een snuyfje presenteert, om syn doos met een fraey Italiaens portret, dat een Juffer dikwils niet sonder schaemte kan beschouwen, te doen admireeren. Onse mans soeken niet te behagen door middelen die andere hier toe onfeylbaar rekenen. Een heusse wellevendheyd, gevoegd by een ongemaekte houding, geeft haer in ons oog meer verdiensten als diergelyke grappen. Vooral binden de getrouwde sig niet naeuw aen de uyterlyke ceremonien. Sy hoeven sig om ons geen tweemaal daegs te verkleden, maer kunnen gerust des avonds in het Salet verschynen met het selfde gewaed dat sy des morgens hebben aengehad. 't Word haer voor geen onbeleefdheyd toegerekent dat sy haer wyfjes niet in en uyt leyden, gelyk sommige mallooten, jaer en dag na het huwelyk, nog wel pretendeeren. Men siet haer in het bysyn van haer eyge vrouwen geen caresses aen een ander doen, nog sy geven geen bysondere visites aen dese of gene coquette Juffertjes, die daar mede veeltyds meer gediend syn als haer betaemd. Al dit laten sy over aen een so genaemde Ga naar voetnoot* Docteur en Droit, die dwaes genoeg geweest is van syn eyge bespottelyk | |
[pagina 223]
| |
dat men onder ons wil invoeren die gewoontens, welke in vreemde landen, bedekt met de tytel van Galanterie, maer al te veel syn ingekropen. Als 'er op de Schouwburg een deftig Treurspel vertoond word, gaen wy het meest altyd sien; dog daer synde, setten wy ons niet met de rug naer het Toneel, om door een gedurig gesnap en onsedig gedrag de verdere Aenschouwers tot een spektakel te strekken, en die van de schellingsplaets te noodsaken luydkeels uyt te roepen: Houd de bek daer in die Logie. Neen. Wy komen 'er om gediverteerd te worden, en geensins om een ander te diverteeren. Wanneer de dagen langen, agten wy het onbetamelyk in een geillumineerde sykamer, digt aen de glasen, en met ope luyken of vensters (waer door de voorbygangers alles sien kunnen wat binnens huys passeert) te sitten speelen; maer dan verkiesen wy een agtersael, of laten ten minste de gordynen vallen: ook neemen omtrent de Meymaend onse byeenkomsten een eynde met een vriendelyke maeltyd, gevolgd van een kleyn bal, dat gemeenlyk gegeven word aen het huys van de oudste onser Societeit. De [208] Heeren, gelyk het billyk is, besorgen de violons, en wy de verdere omstandigheden; want U Ed. gelieve te weten dat wy yder onse portie in de kosten dragen. Dese vrolyke nagt, so als men se noemt, word nimmer gestoord door twist of baldadigheyd. Die geen dansen geleerd, of het selve vergeeten heeft, hoeft geen blaeuwe of verdigte excuses by te brengen, maer slechts onbewimpeld de waerheyd te seggen: hy sal 'er niet minder van ons om geagt worden, nog wy sullen hem noyt soeken te affronteeren met hem op te haelen, en dus als een speeltuig van onse spotlust te gebruyken, gelyk wy weten dat hier en daer de mode is. Sulke onbedrevene kunnen andere hoedanigheden besitten, die de eerste rykelyk opwegen, en daer syn 'er, die, schoonse geen enkele pas van een menuët verstaen, egter de vreugd en het vermaek van een gants geselschap syn. Voorts gebeurt het niet selden dat wy op die dag party maken om een speelreysje te doen, 't sy met rytygen naer De Geleerde Man buyten Haerlem, of met een jagt naer de Nieuwersluys: en op sulk een wyse scheyden wy noyt van een, of wy wensen malkander weer te sien, ja verlangen in het beste van de somer, naer het wintersaysoen, om hier toe gelegenheid te hebben. In een woord, want ik vrees U Ed. te verveelen, uyt het weynige dat gy tot hier toe gelesen hebt, kunt gy van ons geheele Salet oordeelen; en so wy het genoegen hadden U Ed. van naby te kennen, en in het selve te ontfangen (want ik geloof dat gy sulk een Misantrope niet syt, of gy wilt u nog wel eens met de jeugd verlustigen) ik maek my | |
[pagina 224]
| |
sterk dat gy soud bevinden dat dese beschryving nergens van de waarheyd afwykt. Zo ver was ik gevorderd, toen ik myn drie lieve Speelgenoten myn brief communiceerde; maer dese dagten dat se niet te slimmer sou geweest syn, indien 'er de inleyding waer afgebleven: voor eerst, om dat een kwaedaerdige daer uit vergif kan suygen, en ons beschuldigen van eyge waen en trotse inbeelding: en ten andere, om dat men mogelyk sal uytstroijen dat dese of gene Pedant ons syn pen geleend heeft, en voor ons in de bogt gesprongen is, synde het al iets vreemds dat Juffers, in de tegenwoordige waereld, sig met ernstige saken bemoeijen. Dog ik heb haer overreed om se in syn geheel te laten, en U Ed. te versoeken daer in sodanige veranderingen te maken als gy geraden vind. Hier door sal U Ed. ons ten hoogste verpligten. Ik eyndig na hartelyke groetenis, en toewensing van langdurig welvaren, blyvende &c. T.H. [209] |
|