De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 188]
| |
No 172. Den 19. Juny 1733. De Hollandsche Spectator.
Contendunt de lana saepe caprina.Ga naar voetnoot1
hor.
Heer Spectator,
AAngezien ik my niet noem, denk ik met recht te mogen zeggen, dat ik een uwer Lezeren ben, die 't meeste voordeel uit uwe schriften trek; Ik vergenoeg my niet met in de zelven een half uurtje tydkorting in een schudding van de lever te zoeken; ik lees de zelven om zo te spreeken met het fentyzerGa naar voetnoot2 in de hand, om geduuriglyk in myn boezem te tasten, en te onderzoeken, of 'er niet hier en daar iets schuilt betrekkelyk op 't geen door my geleezen word. Gebeurt zulks, dan ben ik niet zot genoeg, om my in 't hooft te brengen, dat de Autheur my personelyk in 't oog heeft gehad, en uyt vuilaardigheid, myn' belagchelyke zwakheden aan de bespotting van 't gemeen heeft willen overleveren. Geenzins, ik voel een waare erkentenis voor den dienst dien hy my doet, met my door de ontdekking van myn zelf aanleiding te verschaffen, om my te verbeteren. In dusdanige zielsgestalte bevond ik my onlangs wanneer ik U zag de spot dryven, met geschillen over eenige minuten tyds, of over een naam, die tot de zaak niets toebrengt, en ik was verzet te bespeuren, dat ik nooit van te vooren de lastige onbetaamlykheid van die dwaze [170] disputen, by gebrek van 't oog 'er op te slaan, gemerkt had, en dat ik 'er my zelf | |
[pagina 189]
| |
honderd, en honderdmaal schuldig aan had gemaakt. Op staande voet besloot ik niet alleen niemand voortaan om zulke beuzelingen weer in de reden te vallen, maar ook, wanneer de een of d'ander my in een verhaal zou willen stooren, en my zeggen, dat iemant niet Dirk maar Klaas heet, hem voor zyne goede onderrigting op een schertsende toon te bedanken, en met myn discours maar voort te vaaren. Ik heb nog meer willen doen, en doordien ik zag dat niet alleen onbedreven Jongelingen zig hier in misgrypen, maar, dat ook bejaarde, en van oordeel anderzins niet misgedeelde luiden, van zo eene kinderagtige zotheid niet vry zyn, heb ik goedgevonden te onderzoeken, wat tog de bron van zo eene impertinentie wezen mogt; Om myn doelwit hier in te bereiken, ben ik, gelyk ik nu bestaa, met my zelve, gelyk ik eertyds hier omtrent bestond, als in een conversatie getreden, en heb my gevraagt, waarom ik zomtyds staande heb gehouden, dat het kleed van een Juffer niet rozekleur, maar COULEUR DE CHAIR was? Myn antwoord was, dat ik gedagt had gelyk te hebben en by gevolg, recht om zulks te doen erkennen. Maar wat kan het u dog scheelen, was de tweede vraag, te doen erkennen dat gy gelyk of ongelyk hebt, in een zaak waar in gy het geringste belang niet kunt vinden? ik repliceerde, dat aan iemand met wie ik in verschil ben, of aan de toehoorders de bekentenis af te parssen, dat hy ongelyk, en ik gelyk heb, een overwinning en een zegepraal is, die hoe gering 't onderwerp 'er van zy, niet kan missen, de eigen liefde gevoeliglyk te kittelen, en dat, waar ik ook middel vond om my die vergenoeging te verschaffen, ik recht had, om er my van in bezitting te stellen. Zo dat het hier op [171] uit kwam, dat die walchelyke disputen die niet zelden uuren staande worden gehouden, en dikmaals alleen by gebrek van adem eindigen, nergens anders uit voortvloeien, als uit een styfkoppige eerzugt, die voorgenomen heeft van haar recht om over een ander te triompheeren, wat 'er ook van komen mag, niet af te stappen. Indien ik geloofde bekwaam te zyn, om nog wat dieper in uw ampt te treeden, zoude ik hier zoeken aan te toonen, dat het verhandelde maar een van de zagtste uitwerkzelen is der hardnekkigheid van op zyn recht te blyven staan. Andere oneindig gevaarlyker gevolgen van zo een' gemeene ongesteldheid der ziele, verdienen uw' penceel en verwen, en ik twyfel of 't u mogelyk is een stoffe van een generaler nuttigheid uit te kippen. Ik blyve | |
[pagina 190]
| |
Ik ben waarlyk van myn Correspondents gevoelen, en ik geloof dat men met geen te groote kragt een fout te keer kan gaan, die des te verderfelyker is, om dat men zig 'er in toegeeft, als in iets deftigs, en loflyks. Ik weet wel, dat in geval ik zulks met een gewenscht gevolg uitvoerde, ik een zeer geringe dienst zou doen aan myn goede vrienden de Rechtsgeleerden, en derzelver suppoosten, die, willen ze zig niet aan de grootste ondankbaarheid schuldig maken, de hardnekkigheid van op zyn regt te blyven staan voor hunne zogrykste minnemoer moeten erkennen. Vermids veelen die door haar behulp koets en paarden houden, zonder haar nauwlyks 't eenvoudigst voedsel zouden hebben. Van tien pleitzaken zyn 'er zes die zo zeer niet om een weezentlyk belang behartigt worden, en met alle mogelyke iever van beide de kanten aangedrongen, als om dat de eene party beslooten heeft de ander geen stip te wyken, en op 't [172] strengste, 't geen hy zyn recht noemt te vervolgen. Dit blykt voornamentlyk uit de geringheid der voorwerpen, die dikwils de grond van die ruineuse geschillen zyn, ik weet dat nog onlangs, voor een onzer hoogste gerigtshoven by appel een zaak, die naauwlyks een paar ducaten bedroeg, met de uiterste hevigheid is bepleit, en dat ze de partyen reeds duizenden gekost heeft; zo ik myn hart recht uit mag spreeken, 't hoorde als schandelyk, en zelfs als strafbaar aangezien te worden met diergelyke beuzelingen eene onzer aanzienlykste vergaderingen in 't waarnemen van de gewigtigste belangen van 't land te sleuren, en te verhinderen. Ik kan niet nalaaten, nog een gevalletje, dat in myn jeugd gebeurt is, hier in te lasschen. Een zeker boere Schout, uit Holland naar een Stad in Gelderland zig met zyn Chaise begevende wierd aan een tolboom opgehouden, daar hem een stuiver wierd afgevergd. In gevolge van een zeker verouderd plakaat, dat hy, tot zyn ongeluk eenigzins in de rechten ervaren zynde, geleezen had, en waar door diergelyke hekken en boomen, aan particuliere Heeren toekomende, verboden wierden, weigerde hy met de uiterste halstarrigheid een eenigen duit te geven. Hier op worden zyn rytuig, en paard gearresteert; Hy zweerende dat hy daar haring of kuit van zou hebbenGa naar voetnoot1, en dat hy 't 'er niet by laten zou, huurt daar omtrent een andere Chaize, en ryd spoorslaags naar de stad onder welkers jurisdictie de zaak was voorgevallen, en aldaar dagvaart hy zynen gewaande beleediger. 't Word een formeel proces, en, gelyk dat goedje van eene zeer vrugtbare natuur is, uit het zelve worden wel | |
[pagina 191]
| |
haast eenige jongetjes voortgeteeld. De Advocaten gaan van beide kanten schoon in grasduinen, en wenden al hun vernuft en schran[173]derheid aan om incident op incident voor den dag te doen komen. Eindelyk na eenige maanden pleitens word de zaak uitgewezen, en onze heldhaftige Schout verliest de zelve met kosten en al. Dog zig verbeeldende, (gelyk het wel meer gaat by verliezers van processen) dat de eenigste reden waarom zyn party triompheerde, was dat hy zig op zyn eige mistvaalt bevond, en veele vrienden en bekenden de Rechters had, nam hy het cordaat besluit van het daar by niet te laten blyven, en aan 't Gerechtshof van de Provincie te appelleren; Hier wierd de zaak door afgerichter Rechtsgeleerden nog wel anders gerekt en de grond duimbreed voor duimbreed, met alle mogelyke kunst en iever betwist. Dog wat pogingen ook de bedienaars van onzen schoot, die hem verzekert hadden op hun eer, dat hy 't onmooglyk verliezen kon, ook aanwendden, 't voorige vonnis wierd in al zyn deelen bevestigt, en behalven 't verwaarlozen van zyne zaaken, en de kosten van 't geduurig herwaards en derwaards reizen, kwam aldus 't weigeren van een schrale stuiver, onzen styfkop op zeven of acht hondert guldens te staan; en zo hy daar door wyzer geworden is, zo komt hy 'er nog al vry wel af; Wie hier maar eenigzins let op 't geen in de waereld rontom hem om gaat, kan niet onbewust zyn dat, behalven de geregtzaaken, in de ordinare levensloop, duizend en duizend zwaare geschillen ontstaan uit eene styfkoppige onbuigzaamheid, van in dingen zelfs der geringste aangelegendheid geen stroo breed van zyn gewaand regt te willen stappen. 't Heugt my onder anderen, dat wanneer ik de eer had 't Land te dienen, twee der braafste soldaten, zonder beschonken te zyn, in geschil geraakten, om dat ieder beweerde dat een glaasje Jenever van twee duiten door den ander moest betaald worden; Vermids nu geen [174] van beiden het op wilde geven, hoewel tot nog toe boezemvrienden, moest de degen het beslissen; De een wierd op de plaats doodgestoken, en de ander 't leven door dit droevig ongeval haatende, en zig niet verwaardigende 't zelve met de vlugt te behouden, wierd weinig dagen daarna volgens zyne sententie voor de kop geschoten. Ik heb als in het voorby gaan reeds aangewezen, dat die buitensporige fout des te gevaarlyker, en als ongeneeslyker is, om dat men de zelve gelyk een loffelyke deugd aanschout; men verbeeld zig dat de halsstarrige bewering van 't geen men zyn recht noemt, niets anders is als een' waare liefde voor rechtvaardigheid. Vraag eens aan een van die stylooren, waarom hy in een zaak van 't geringste belang zo styf op zyn | |
[pagina 192]
| |
stuk blyft staan, onaangezien de schynbaarheid van gevolgen voor hem onaangenaam, en waardig gemyd te worden? Hy zal antwoorden, dat hy geen onrecht kan zien, zo wel aangaande anderen, als rakende hem zelf, en dat hy, die niemand geen duit te kort doet, ook van niemand 't geringste ongelyk hoeft of wil verdragen. Om zulks uit te drukken bediend men zig niet zelden van deze al te gemeene spreekwyze, dat recht recht moet zyn al zou men malkander met stokken slaan, een spreekwyze, die met zo veel vertrouwen, en met zo een verzekerde stem voor den dag word gebragt, als of het een grondwaarheid was, daar de berisping zelf niets op zou weten te vitten; daar ze nogtans wel ingezien zynde, niet min bespottelyk is, als de verantwoording bygebragt door woeste straatjongens, wanneer ze elkander, om het tiende gedeelte van een duit, een dikke neus, en een paar blaauwe oogen gegeven hebben, te weten, dat het niet om de knikker is, maar om 't recht van 't spel. De misvatting ontstaat, in deze gelegentheid, [175] uit de verwerring der denkbeelden van plicht en recht; men moet zyn pligt doen, men mag 'er nooit van afstappen. Maar in 't gemeen mag men zyn recht handhaven, dog men is ook meester van 't zelve voorbedagtelyk te verwaarlozen, en zulks moet men zelfs buiten twyfel doen, wanneer de redelykheid die als de algemeene deugd, en bestierster van al 't geen prysselyk is, moet aangezien worden, na 't gansch verband der omstandigheden, en gevolgen onderzogt te hebben, betamelyker en nutter oordeelt, van zyn recht af te staan. Men laat zig nog oogenschynlyk voorstaan, dat 'er in zig strikt aan zyn recht te houden een soort van heldhaftige standvastigheid is, en waarlyk die deugd heeft zo groote overeenkomst met de alhier berispte ondeugd, dat de stantvastigheid niet anders is, als een onverzettelyke halstarrigheid in het doordringen van een voornemen, door reden, en pligt goed gekeurt, in plaats dat de hardnekkigheid kan genoemt worden een standvastigheid in 't volvoeren van een besluit, dat door de betamelykheid, en de voorzigtigheid word verworpen. 't Is als of het de zelfde kragt des gemoeds waar, hier wel, en daar kwalyk besteed, en aangelegd, schoon ze in 't eerste geval de deftigste en nutste hoedanigheid, en in het tweede, het gevaarlykste, en hatelykste zielsgebrek uitmaakt; Wil iemand derhalve weten, of hy bestendig, of koppig is, hy onderzoeke maar, of 't geen hy voorheeft in alle deszelfs betrekkingen redelyk is, en als een pligt hem opgelegt; en hy zal wel haast kunnen oordelen of hy handeld als een held, of als een dommekragt. | |
[pagina 193]
| |
Een ander spreekwoord bekleed dikwils de plaats van de reden, wanneer men wil pleiten, voor 't halsterrig op zyn recht te blyven staan. Die zig een Schaap maakt, zegt men, word van de Wolf gegeten; [176] Daar is zekerlyk wat aan, en daar worden beestagtige luiden genoeg gevonden, die uit de verdraagzaamheid van hun evenmensch hun voordeel trekkende, van geringe ongelyken, edelmoediglyk door de vinger gezien, allengskens tot het wagen van grooter en wezentlyker onrecht overgaan; Dog wanneer wy zien, dat onze zagtzinnigheid zo schaamteloos misbruikt word, is het immers tyds genoeg van zeeden te veranderen om in wezentlyke belangen ons recht met eene behoorlyke strengheid te vervolgen. Eene norse, en plompe trotsheid, heeft ook geen kleine invloed op dat soort van halstarrigheid, en men ondervind ook dat het zelve veel eigener is aan boeren, en aan luiden zonder opvoeding, als aan menschen die een geoefende reden bezitten, blykt zulks niet duidelyk uit de malle praat, waar mede het staan op zyn regt meestentyds verdedigt word; waarom moet ik juist wyken, en niet myn party? Om wat reden moet ik de minste wezen, en een ander niet? Wat beduiden dusdanige uitdrukkingen, in diergelyke gevallen, voor de vierschaar van de reden tog? dan: Waarom staat het my niet vry zo bokagtig en buitensporig te wezen, als een ander? Om wat reden wil men my dwingen myn party in rekkelykheid en in zagtmoedigheid te overtreffen? Een zoete manier van redeneeren waarlyk, en die my doet erinneren 't volgende puntdigtje: Fop gaf zyn Ezel klop, op klop,
En d'Ezel schop op schop, aan Fop,
Dog, om dit vegtend paar te scheien
Schoot Teunisbuur 'er tusschen beien:
Schei uit, sprak hy, wat heb j'er an?
Kom Fop wees jy de wyste Man.
Van een gansch andere natuur is 't geen my voor waarheid is verhaald van een deftig Regent, wiens deugden en gaven eertyds in onze stad uitgeblonken hebben; deze eenvoudig gekleed, en juist niet van een inneemend gelaat, zig naar 't Raadhuis te voet spoedende raakte tusschen eenige kruiwagens bezet, en verzogt een van 't volkje, mogelyk eenigzins met een stuurs wezen, van wat uit de weg te gaan. Voor jou uit de weg gaan? was 't antwoord; loop vent ik wyk voor geen schoft. Hier op onze burgervader den buffel heusselyk met den hoed groetende, en een omweg neemende, voegde den zelven alleenlyk toe deze twee syllaben: Ik wel. [177] |
|