De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 136]
| |
No 165. Den 26. Mey 1733. De Hollandsche Spectator.
Dum doceo insanire omnes vos ordine adeste.Ga naar voetnoot1
hor.
IK heb lust van daag my eens in een gemeenzaam praatje met myne Lezers in te laten. Hoewel reeds vyf deeltjes van myn Spectator het licht hebben gezien, zonder dat de drukker zyne aangewende moeite en onkosten beklaagt, ben ik niet van zins met een dwaze en verwaande dankzegging, wegens de gunst waar mede myn werk tot nog toe gezogt en ontfangen is, voor den dag te komen. Want zo het al waar was dat het zelve een' ongemeene aftrek had, en by duizenden 't gansch land door verkogt wierd; kan ik egter niet zien, dat zulks my tot eenige erkentenis verpligten zou. Een geschrift naamloos, gelyk het myne, kan niet missen, zo het alom gezogt word, eene wezentlyke waardy te hebben, en in zo een geval, zou het gemeen aan den Schryver, en ik geenzins aan 't zelve dankbaarheid verschuldigt zyn. Ik zal alleenlyk zeggen, dat ik uit myn schuilhoek, die by geluk tot nog toe niet ontdekt is, met eene voldoening zo eige en natuurlyk aan Autheurs, verneem, dat de verstandigsten en geestryksten van onze Landaard, myne Vertoogen hoe langs hoe meer goedkeuren. Van verscheide derzelven heb ik loftuitingen ontfangen die ik schaamtshalven niet [114] met den druk heb durven gemeen maken, hoewel ik van 't geen 'er bygevoegd was, my dikwils bediend heb. Om egter rondborstig met myne goede Vrienden te handelen, zal ik bekennen dat ik de grootste opvyzelingen my toegezonden verschuldigt ben aan luiden, uit welkers Missiven ik zon- | |
[pagina 137]
| |
der moeite heb kunnen opmaken, dat ze niet geregtigt waren, om over diergelyke stukken te oordelen, en dat derhalven hunne onbepaalde goedkeuring my al te veel eer aandeed. Van anderen van het zelfde Character ben ik ook met berispingen van 't zelfde alloy aangetast geweest, en kan niet twyffelen of beiden zullen ze zeer euvel opnemen, dat ik hunne brieven als noit geschreven heb aangemerkt. Dog indien ze wraakzugtig zyn, geef ik volkomen vryheid aan de eersten, staande te houden, dat ik met hunne loftuitingen uit een' gevoelen van myne onwaardigheid, niet heb durven te voorschyn komen, en aan d'anderen, opentlyk te zwetzen; dat ik hunne welgegronde Critiques heb verzwegen, blotelyk om dat ik buiten staat was dezelven te wederleggen; Ik mag zelfs zeer wel lyden, dat ze van de streelende gegrondheid van hun voorgeven volkomentlyk overtuigt zyn. Alle myne Correspondenten kunnen in drie zoorten verdeeld worden. Daar zyn 'er een stuk of zes wiens medegedeelde aanmerkingen ik tegenswoordig op het bloot gezigt van hunne bekende hand naar de drukkery zou durven zenden, om dat de ondervinding my geleerd heeft dat al 't geen ik van hun maakzel in 't ligt heb gebragt, den smaak van alle die genen, die weten wat geest en verstand is, getroffen heeft. Het tweede slag is als een middelzoort, en bestaat ten deele uit luiden, die hun natuurlyk verstand, en een gezond oordeel hebben gevoegt by eenige geleerdheid, dog niets voor den dag schynen te kunnen brengen, dat buiten 't bereik van de algemeene kennis zweeft, en met eenige nieuwigheid den geest van een keurig Lezer kan verrassen; en ten deele in onbedreve jonge luiden, ten minste naar myn gissing, welkers schriften, hier en daar met aardige invallen, en geestryke gedagten doorzaid, nochtans ontciert worden (by gebrek van genoegzame oeffening om hunne denkbeelden volgens derzelver aard, te schilderen,) of door een flauwe en zenuwlooze styl, of door een schryfwyze, die zig zelf on[115]gelyk, nu vliegt en dan kruipt. De eersten van het middelsoort zullen, zo 't haar gelieft, goedvinden, dat ik myn werkje, en de geestige lezers niet verkoudeGa naar voetnoot1 door inlaschingen, die deze myne Correspondenten, als die stukjes van een andere hand kwamen, zelf laf en smakeloos zouden vinden. Van 't medegedeelde der anderen maak ik nu en dan wel eenig gebruik, met het zelve wat te verhakkebanden, te beschaaven, en op te tooyen; Dog zulks valt my zomtyds ruim zo moeyelyk en tydverslindend, als zelfs iets op te stellen. Het darde, en talrykste slag | |
[pagina 138]
| |
eindelyk, dat my in een maand meer papier toezend, als het zwierigst gekapt jonkertje in een vol jaar tot papillotten nodig heeft, is t'zamengesteld van Schryvertjes, die schoon ze niets schynen gelezen te hebben, en noit als Comptoir-brieven uit hunne vlugge pen te hebben laten vloeyen, met de kunst menen gebooren te zyn, en niet twyfelen of hun bekladde blaadjes zullen ten eersten met loftuitingen verzeld in den Spectator brillieren, en van al de waereld toegejuicht worden. 't Is waar dezen ken ik doorgaans aanstonds aan hun welgeschildert schrift, en ik moet toestaan, dat ze zeer wel afgericht zyn op een pen wel te versnyden, en een meesterlyke hand hebben; Dog deze hunne verdiensten zouden door den druk geheel en al verdwynen, en niets zou 'er overblyven als vaadseGa naar voetnoot1 en kinderagtige gedagten, die nog nauwlyks te vinden zyn in een lamme en kreupele styl, dewelke van misslagen krielt omtrent de geslagten, en t'zamenstelling der woorden, die ieder ten minste in zyn moedertaal behoorde te kunnen myden. Hoe kunje 't toch zo krom krygen, myn lieve Correspondentjes. Tragt eindelyk kennis genoeg te krygen, om van uwe eige onkunde eenig begrip te erlangen.Ga naar voetnoot2 Je weet immers zelf wel, als j'er maar om wilt denken dat je nergens op de Academie geweest hebt, als in de Coffyhuizen, en in de Amsterdamsche Collegies, je bent bewust, dat je noit je herssenen 't minste hebt afgevergt, en dat al je geleerdheid bestaat in de vrugt getrokken uit het doorlopen van eenige Fransche en Duitsche liefdegevalletjes; Daarby heb je geen de minste reden van zelfs te vermoeden, dat je by de waereld voor uitmuntende geesten te boek staat. Op wat grond kunje dan in je hoofd krygen, dat je tot het maken van Spectators gerechtigt zyt. [116] Indien iemant u eens verzogt een paar schoenen voor hem te maken, zou je niet zeggen, dat j'er onbekwaam toe zyt, om dat je dat ambagt noit hebt geleerd? Zou je nu denken dat 'er meer vernuft en kunst steekt in 't snyden, en opmaken van een schoe, dan in 't wel schikken, en afmaalen van verstandige, en behaaglyke denkbeelden? Ik bid u zulke malle herssenbeelden uit uw hoofd te bannen, en zo u een vriend verzoekt iets aan my in 't vervolg te schryven, hem toe te voeren, dat je nooit op 't Spectator maken gegaan hebt. Voor dit maal heb ik gedaan met myne Correspondenten, dien ik in hoedanigheid van Autheur als myne gemeenzaamste Vrienden de eerste rang heb moeten geven; Ik zal nu ook eens nader kennis | |
[pagina 139]
| |
trachten te maken met myne anderen Lezers die eenig behagen in myn werk scheppen. Onder dezelven zyn 'er velen en voornamentlyk hier ter steede, die my zelden goedkeuren, dan wanneer ik, volgens myn vermoogen ernstige stoffen in een nieuw, of helderer ligt poog te plaatzen, en die met eene stuursche verontwaardiging aanzien, dat dezelven tusschen boerteryen en aardigheden geschikt zyn, 't geen hun voorkomt als een onbetamelyke en oneerbiedige vermenging. Indien dat slag van stukjes in 't minst tegens de goede zeden streed, zou ik hun vonnis regtvaerdigen; Dog dewyl ik reden heb om te hoopen, dat ik zulks met eene nauwkeuriglyke omzigtigheid heb geweeten te myden, verzoek ik hen den Spectator aan te zien op den zelfden voet als 't gedrag van een eerlyk en deugdzaam mensch, die zig van zyne gewigtige en afslovende bezigheden van tyd tot tyd aflost, en in geoorloofde uitspanningen vernieuwing van kragten tracht te vinden. Ik durf hen zelf raden hun best te doen, om hunne wysheid te leeren lagchen, en tot een' gemeenzamen omgang met vrolyke voorwerpen te gewennen. Mogelyk, indienze zonder vooringenomenheid, en met aandagt, 't geen alleen schynt te strekken om den Lezer te vermaken, wilden doorlezen, dat ze meesten tyd onder de uiterlyke schors iets heilzaams zouden ontdekken dat op eene deftiger wyze behandelt, op verre na dezelfde indruk op de gemoederen niet zou maken. 't Getal van anderen, die niets als bloot vermaak in den Spectator zoeken is vry wat grooter, en derhalven, zo ik [117] alleen maar haakte na veele Lezers, zou ik reden hebben, om met de uitgestrekste toegevendheid my naar hunne bedorve smaak te schikken. Deze zyn voor 't meest groote of ryke luiden, die overal voedzel voor hunne weelige dartelheid zoeken, die zig schynen te verbeelden, dat men maar leeft, om zig te vermaken, en dat al 't geen geen betrekking op hunne verlustiging heeft, van de volstrekste onnutheid moet geoordeelt worden. Zo dra ze in een vertoog eenige weinige regels, die ernst beloven, doorlopen hebben, smyten ze 't in een hoek; Alweer een predikatie zeggen ze, de Schryver zou wel doen, dat hy dusdanige stoffen overliet aan luiden, die van derzelver verhandeling hun merk maken, en met welkers wysheid wy, zo dikmaals 't ons lust, ons voordeel kunnen doen. Wy zyn gewoon den Spectator onder 't ontbyt te lezen met het eenig inzigt, om ons, door 't hartig schudden van de lever, in een goede luim te brengen, en den weg te banen tot het doorbrengen van een vrolyken dag. Daar mede word het in de zak gefrommelt, of ergens op een schoorsteenmantel geworpen, en aan de leesgierigheid van de domestiquen | |
[pagina 140]
| |
ten beste gegeven, en dit smadelyk lot moet dikwils ondergaan worden van myne stukjes, die deze hunne veragters 't meest bedoelen, en uit welkers overweging zy heilzame waarschouwingen zouden kunnen rapen, die niemand uit vreeze van zig hunne gevaarlyke vyandschap op den hals te halen, groothartig genoeg is, om voor hunne aandagt, schoon in de voorzigtigste en beschaafste uitdrukkingen, open te leggen, en die aldus, tot hun groot nadeel, voor altyd hunne opmerking ontvlieden. Heel anders is het met hen gelegen als de Spectator niet met derzelver reden, maar alleen met hunne imaginatie, schynt te doen te willen hebben, en dezelve met verschietGa naar voetnoot1 van vrolyke harssenbeelden naar hun zin te vervullen. Dan is de Spectator dien dag by uitstek fraey, en hy word in de zak gedragen, om, waar 't maar pas kan hebben, ieder te worden meegedeelt. Indien 'er by voorbeeld twintig Agnietjes, na korte tusschenpozingen, voor den dag kwamen, ik ben verzekerd, dat, zo ze maar eenigzins zweemden naar haare oudste zusters, ze alle haar fortuin in de waereld zouden maken, en in de beste gezelschappen vriendelyk ontfangen, en [118] onthaalt worden. Men hoopt zelfs, dat ik het by het sluiten van 't huwlyk niet zal laten blyven, en ik word door verscheide slegt gespelde briefjes, op 't kragtigste verzogt, ten minste nog het bezoek, 't bruiloftsfeest, en de daar op volgende partytjes van pleizier, met natuurlyke verwen af te maalen. Dog daarin zal niet getreden worden, vermids ik het oogwit, door die Vertoogen bedoelt, reeds genoegzaam waan getroffen te hebben, hoewel 't minst getal myner Lezeren op de wezentlyke uitvoering van dit myn voornemen agt heeft geslagen. De grootste hoop is aan 't uiterlyk beeldewerk blyven hangen zonder tot aan de ware betekenis, schoon maar met een dunne schors overdekt, door te dringen; 't Geen hun in die stukjes behaagt heeft, is blootelyk geweest de levendige getrouwheid van de schilderye, die een laag voorwerp voor die genen zelf, dier 'er gemeenzaam mee gewoon zyn om te gaan, nieuw en behaaglyk heeft weten te maken. Zommigen die gansch geen kennis van des verstands werkzaamheid hebben, weten zulks my weinig dank, en de lugtigheid van de uitvoering doet hen geloven, dat 'er niets gemakkelyker is, en dat ze me zonder moeite iets diergelyks na zullen konnen doen. Ik twyfel ook in 't minste niet of daar van zullen my wel haast eenige proefjes ter hand gesteld worden. Anderen die wat scherper van gezigt zyn geven my eenige roem, in dit geval, over de algemeen- | |
[pagina 141]
| |
heid van myn aandagt, die volgens hun oordeel zig zo wel op het geringe, als op het verhevene hegt, en vinden eene zeker buigzaamheid van vernuft, in de konst, van zo wel het kleine zonder laagheid, als 't groote zonder opgeblaazenheid te vertonen. Dog met weinigen heb ik 't geluk gehad te spreken, die hebben geweten te bevroeden; Dat dezelfde zin, die in de versierde gevallen van Scha Hussein verholen is, ook in de vryagie van Agnietje legt opgesloten, en dat ik 't zelfde onderwerp eerst, als een treurspel, en daar na als een klugt heb behandelt, om het onder dit dubbel dekkleed te dieper in de gemoederen te doen nederdalen. In beiden heb ik beoogt de rechtschape en wezentlyke waardy van den mensch, in haar eige natuur, en berooft van al 't optoissel, dat van de geboorte, den rykdom, en de grootsheid van staat, ontleend word, op [119] kragtigste voor oogen te stellen, en haar tegen een' buitensporige versmading beschermt, alle eerbied, die ze verdiend, te doen erlangen. Zo zulks ogenschynelyk doorstraalt aan d'eene kant in de gedwonge vernedering van een Vorst, die niets als het bloot menschelyk wezen, dog door hoogmoed verbasterd en verwilderd, uit de schipbreuk van zyn geluk heeft behouden; en aan d' ander, in de onafhangelyke, en met het noodlot niets te doen hebbende grootheid van een man, die teffens van gezag, en van slaverny ontdaan, voor geen Koninklyke praal en magt zyne hoedanigheid van Mensch zoude willen ruilen, 't zelfde is niet min baarblykelyk te halen uit het geen in de vryagie van den hupschen Jacob en het zoete Agnietje zig opdoet. Wie zal niet bemerken, indien hy maar eenigzins op dit voorwerp wil steroogen, dat de waare verdienste, dat al wat agting en liefde waardig is, aan geen rang verbonden, den mensch alleen aankleeft, en hoewel in verscheide gedaantens te voorschyn komende, in alle trappen van 't menschelyk leven, 't zelfde wezen bezit, en dezelfde neiging en eerbied tot zig behoort te trekken. Wie, door my op den weg van oplettendheid gebragt, zal in dit myn tafreel niet duidelyk zien, dat, gelyk het belagchelyk zou zyn zig in 't hooft te brengen, dat min schoone en welgevormde leden onder een saai kleedje schuilen, als onder goed of zilver laken, het even zo ongerymd is zig te verbeelden, dat een eenvoudig, min als een opgesmeukt uiterlyk gedrag verzelt kan gaan met eene tedere en gedesinteresseerde liefde, met zedigheid, gulhartigheid, edelmoedigheid, dankbaarheid, bescheidenheid en ongeveinsde vriendelykheid, ja dat meer is, met een goed oordeel. Men zal my mogelyk tegenwerpen, dat de opvoeding tot de waare verdienste zeer veel toebrengt; Dog men vergisse zig hier niet; De waare opvoeding | |
[pagina 142]
| |
bestaat niet in Fransch te leeren, in te leeren dansen, eene aardige buiging te maken, op een zwierige wyze zyne gedagten uit te drukken, en met eene vork behendig te eeten, in plaats van met de vingers. Dit alles is niets anders als een verguld uithangbord van opvoeding, niet zelden geplaatst voor een slegt voorziene winkel. De waare opvoeding bevind zig overal, daar de goede aard der kinderen zig opbeurt, ontluikt, en zig uitzet door [120] heilzame, schoon eenvoudige, zedelessen, geschraagt door loffelyke voorbeelden van hupsche, hoewel weinig geleerde ouders. 't Is waar, kinderen dus opgetrokken hebben de nodige bekwaamheid niet, om met de meeste menschen, die boven hun zyn, in een' behaaglyken omgang te leven; Dog zulks is niet zeer nodig; 't verlies dat ze daar by lyden is gering, en zonder iets van 't wezentlyk en geoorloft vermaak te ontbeeren kunnen ze zig in de verkeering met huns gelyken bepalen. Dit zou egter niet nodig wezen, indien ieder van myn humeur was, zig van een' schandelyke viesheidGa naar voetnoot1 goed dagt te ontdoen, de onverschillige uiterlykheden daar liet, en overal daar hy den mensch vond, zig in goed gezelschap wist te vinden. Ik heb dit wat uitvoerig willen verhandelen, om den Lezer, zo het mogelyk is, een denkbeeld van het rechtschapen lezen eigen te maken.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik; Franeker, Ennema. &c. [121] |