De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 70]
| |
No 156. Den 24. April 1733. De Hollandsche Spectator.
Non potest gratis constare libertas. Hanc si
magno aestimas, omnia parvo aestimanda sunt.Ga naar voetnoot1
seneca.
NA dat ik over eenige weeken in twee na malkander volgende Spectators den Lezer de gevallen van Scha HusseinGa naar voetnoot2 met zynen braven Veldheer Ali kouli-kan hebbe medegedeeld, is my gansch niet tegen myne gedachten voorgekomen, dat sommigen verklaarden niet te kunnen begrypen met wat oogmerk ik dezelve in den Hollandschen Spectator plaatste; wyl het huns bedunkens in een Gemeenebest, als het onze, bynaar onmogelyk was, dat 'er alles afhing, ik zeg niet van den wil, maar van de grillen eens eenigen Opperhoofds: Men voegde daar by, dat ik beter zou gedaan hebben met het spoor van een ongenoemd Dichter op te volgen, die genoodzaakt zynde een vaers te maken om een Drukfout in den CustosGa naar voetnoot3 van het voorgaande blad te heelen, een stoffe daar toe moest uitkippen, waar van het Opschrift met PO begin, in de optelling der geenen, die hem daar toe dienen konden, doch niet verkiesbaar scheenen, zich eindelyk dus uitlaat. [42] | |
[pagina 71]
| |
Ga naar voetnoot*Ik dacht wel om de Heldendeugd
Van Koning PorusGa naar voetnoot1 af te maelen,
Maer wyl de Nederlandsche jeugd
Geen vrucht kan uit een voorbeeld haelen,
Van zulk een hoogverheven rang,
besloot ik, om haer op te wekken,
Het onderwerp van myn gezang
Uit haers gelyken staet te trekken.
Hoewel ik geloof, dat die begaafde Digter, wiens fraye werken ik met zeer veel genoegen doorleezen heb, met recht als eene algemeene regel, (nochtans, gelyk de meeste anderen, aan exceptien onderheevig) vaststeld dat de voorbeelden, die de gebuurigste zyn aan onzen toestand en geleegentheid, ons met de grootste gewisheid treffen, en op ons de diepste indruk maken, durf ik my nochtans verbeelden, dat het onderwerp van myne 135 en 136. Spectator voor onze Hollanders (alle Onderdanen der Vereenigde Nederlanden daar onder begrepen; want voor die zo wel als voor de Hollanders, in den engsten zin genomen, word myn werkje geschreven) ten hoogste nut en oorbaar is. Heden is het de tyd om de proeven daar van te berde te brengen na eene voorgaande aanmerking, die ik verzoek, dat myne Lezers altoos gelieven in acht te nemen. Men vind in alle schriften van dezen trant somtyds stukken, die op zich zelfs genomen bynaar niets wezentlyks voor de Landgenoten schynen te bedoelen: Zulken moeten niet terstond gehouden worden als buiten het bestek lopende, en niets ter zake dienende, eer dat men in 't vervolg bevind dat ze gelaten worden voor het geen ze zyn. By voorbeeld: De brief van Christofilus Katharinus,Ga naar voetnoot2 waar in hy beschryft het ge[43]drag van eenigen dier Jongelingen, die zich tot Bedienaars des H: Goddelyken Woords bevorderen willen, zou veelen mogelyke eenigen aanstoot kunnen geven, als of daar door beoogd wierd, dat men niet veel goeds van den grootsten hoop te wachten hadt; doch, die zulke verkeerde gedachten voeden, gelieven hun oordeel zo lang op te schorten, tot dat hy | |
[pagina 72]
| |
my zynen tweeden brief geschreven hebbe, wyl hy beloofd heeft daar in te zullen pleiten voor de luister van een orde, die met recht de naam van Eerwaarde draagt. Dat ik tot nu toe denzelven niet ontfangen heb, maakt hem by my niets ter waereld verdacht, misschien zyn de verkoudheden, die korteling door gansch Europa zeer veele menschen overvallen hebben, en ook mogelyk hem, de reden, dat hy zich daar van noch niet heeft kunnen kwyten: maar ik beloof, dat, zo hy binnen twee maanden my niet voldoet in myne rechtmatige verwachting, ik dan zelf de pen zal opvatten om te toonen, wat men ter eere, en tot aanpryzing van alle achtinge, van en voor die Heeren, die ons den wech ter zaligheid door leer en leven trachten te banen, uit een recht dankbaar hert voor hunnen getrouwen iever zeggen moet. Om dan te verklaren, wat eigentlyk zy, dat ik met het uitgeven dier gevallen beoogd hebbe, zal ik voor af myn gebruik maken van een gelykenis, die veelen aanstonds op het spoor zal brengen, langs welk zy vorder geleid zullen worden tot het wezentlyk doelwit dier twee halve bladen. 't Is bynaar volstrekte onmogelykheid voor iemand, die van ryke en magtige Ouderen geboren is, een recht en waar denkbeeld van zyn geluk te vormen, ten zy hy met een aandachtig oog beschouwe den jammerlyken toestand van anderen, [44] die, zo wel menschen zynde als hy, dagelyks met alle elende, kommer en gebrek te worstelen hebben, dan ziet hy eerst hoe veel reden hy heeft om het voorzienig Opperwezen te danken voor de gunst, die het hem boven zo veele duizenden zyner medemenschen, zonder eenige zulks van zynen kant verdienende waardigheid, van het uur zyner geboorte af bewezen heeft; anderzins zal hy (gelyk het spreekwoord zegt) niet beter weeten, of het hoort zo, en gevaar lopen van te redeneeren gelyk zekere Vorstin deed in een zwaare hongersnood; waar van zy, die in het Hof niets dan weelde zag, zo weinig bezef en aandoening betoonde, dat ze, wanneer daar ernstig over gesproken en geklaagd wierd, meende, dat alles te redden was, zo het volk zich voor een poos met kaas en brood behelpen wilde, zynde zulks de hoogste nood naar haar gedachten, waar toe een mensch vervallen kon, terwyl 'er mogelyk in haar eige ryk een ontelbaare menigte gevonden wierd, die nooit beter cier in hunnen leeftyd gemaakt hadden, en by wien het derhalven ten uiterste en tot veel arger stand moest gekomen zyn, eer zy van gebrek zouden klagen, en hun gekerm tot de ooren van een wellustig Hof door kon dringen. | |
[pagina 73]
| |
Naar het schynt, had zy zich nooit verwaardigd een vergelyking van haaren staat te maken met dien van haare geringste Onderdanen: Nooit had het haar aan iets, 't geen tot een wellustig onderhoud des levens strekken kan, gemangeld,Ga naar voetnoot1 en dus kon ze zich niet verbeelden, dat niet ieder ten minste het noodzakelyke overvloedig genoeg bezat om 'er zo lang op te teeren, tot dat hy weder van 't aangename wierd voorzien. Even zo is het met ons (ingezetenen der vrye vereenigde Nederlanden) gesteld, die nooit anders, [45] dan onder eene der wyste, gematigdste, en rechtvaardigste Regeeringen des aardryks geleefd hebbende, geen dankbaarheid genoeg daar voor aan den Bestierder van ons geboortelot en deszelfs Stedehouderen in dit gemeenebest betoonen zullen, ten zy we het oog slaan op andere volkeren, en wel voornamentlyk op zulken, die geboren slaven zyn van een eenig mensch, onder wiens heerschappye zy, naar dat hy goed of kwaad, wys of grillig is, een meer of min rampzalig en onzeker leven leiden. Heeft hen de Hemel eens gezegend met een' verstandigen, goedertieren en rechtvaardigen Vorst, de bewustheid dat hy sterflyk is, en de vreeze, dat hy ligt in korten tyd plaats zal maken voor een dwaazen, wreeden en onrechtvaardigen Dwingeland, belet hen dat heil zuiver te kunnen smaken; ja de ervarenheid zal hen zekerlyk, alzo wel als de Romeinen, geleerd hebben, dat dezelfde Oppervorst by verloop van eenige jaren zo van zich ontaarden kan, als of 'er in zynen leeftyd niet één, maar twee gansch onderscheiden door strydige gevoelens en hartstochten beheerschte en gedrevene stervelingen het gebied in handen hadden. Hoe schandelyk heeft Nero de hoop, daar de Onderdanen in de vyf eerste jaaren van deszelfs Regeering, zich mee vleiden, te loor gesteld? Binnen hoe korten tyd heeft Titus, die de wellust van het menschelyk geslacht genaamd wierd, den throon geruimd voor Domitiaan, die niets met zynen Broeder gemeen had, dan dat hy van dezelfde Ouderen was voortgeteeld? Hoe duur de huwlyksvrucht van den treffelyken Keizer Markus Aurelius, by den naam van Antonin den Wysgeer bekend, het Roomsche ryk gestaan hebbe, kan men nagaan in de beschry[46]ving der gruwzame buitenspoorigheden van Commodus. | |
[pagina 74]
| |
Maar, dunkt me dat 'er gevraagd word, dewyl wy de geschiedenissen leezen kunnen, en uit dezelve leeren een recht denkbeeld te vormen van het geluk, dat wy boven zo veele anderen genieten, waartoe met een, naar allen schyn verzierd geval, de doorstralende waarheid eer beneveld dan opgehelderd? Ik sta toe, dat het nodeloos zou weezen eenig nieuwelyks gebeurd, of verdicht geval den Landgenooten voor te stellen, om hen te bewyzen, dat ze, by vergelyking van anderen, uit weelde klagen: Zy hebben slechts met hunne gedachten ruim anderhalve eeuw te rug te zien, en ze zullen aanstonds bevinden, wat hun staat verscheelt by dien van onze Overgroote-vaderen, die goed en bloed niet alleen gewaagd, maar veeltyds verloren en gestort hebben, met geen ander inzicht, dan om, zo 't hun niet gebeuren mogt, ten minste ons hunne nazaaten te bevryden van een juk, dat hunne schouderen niet dragen konden. Doch de hoeveelste myner Lezeren zou naar waarheid getuigen durven, of hy zich trachte te spiegelen aan alles, 't geen hy, niet enkel om den weetlust der nakomelingen te voldoen, getrouwelyk geboekstaafd vind? De nieuwsgierigheid is zo groot in veelen, dat ze zich geen genoegzaamen tyd vergunnen om op te merken en gade te slaan het nut, dat uit den arbeid der Schryveren te halen is: Zy willen alles lezen voor tydverdryf, ja zo ras is het een niet uit de hand, of ze reiken naar wat anders, even als Erisichton,Ga naar voetnoot1 die al wat eetbaar was verslond, zonder dat de honger, die hem kwelde, daar door gestild, en hy verzadigd of gevoed wierd. Om diergelyke geesten aan zich zelven te ont[47]dekken, heb ik die, 't zy waarachtige, 't zy verdichte gevallen van Scha Hussein plaats in myn geschrift verleend, want thans verzoek ieder, die de meergemelde vertoogen geleezen heeft, by zich zelven ter biecht te gaan, en daar oprechtelyk te bekennen, of hem wel eens is ingevallen, hoe dier hy aan God verplicht zy, die hem heeft laten geboren worden, of vergunt te leven in een land, daar het bynaar ongelooflyk schynt, dat elders diergelyke dwingelandyen gebeuren kunnen: Ik herhaal dan nochmaals, dat de geschiedenissen deeze waarheid aan ieder bevestigen; maar voege daar by, dat 'er veelen zyn die daar op nooit | |
[pagina 75]
| |
eenige de minste acht schynen geslagen te hebben; Deezen moesten door de nieuwsgierigheid als uit den slaap gewekt, en wakker geworden zynde tot het gezichtpunt, 't geen de gewrochten dier tweestrydige Regeerings formen in haar waaren stand vertoond, als met de hand geleid worden: hier toe heb ik my bediend van het afschrift, dat ik wegens die Oostersche gevallen in myn bezit gekregen heb, wetende, dat niets zo greetig gezocht word; als stukken, die nooit voorheen het licht gezien hebbende gemeenlyk onder den naam van Anecdotes worden uitgegeven, schoon men meesten tyd op derzelver getuigenis geen vaster staat kan maken, dan op die van myne vertoogen, waar aan ik de aanleiding tot deezen Spectator verschuldigd ben, voor welken ik niet heb willen instaan, dat ze waarheden, en geen waarschynlyke verdichtzels behelsden. Maar, zal me mogelyk een ander toebyten, wat waarschynlykheid, dat een Vorst zynen geliefsten gunsteling, de steun zyns ryks, om het weigeren van zich door den wyn in een redenloos dier te willen hervormen, zou doen in stukken houwen, en voor de honden werpen? Ik zal me niet inlaaten om door een reeks van voorbeelden, die overvloedig te vinden zyn, de mogelykheid van dat dol gedrag te wettigen; ik zal hem slechts vraagen, of hy niet gelooft, dat 'er landen zyn, waarin men de redelyke menschen, niet slegts tot redenlooze beesten, maar tot Huichelaaren, (de slimste gedrochten, die de aardbodem betreeden kunnen) door geweld wil maken. Zekerlyk het gedrag van Scha Hussein is op verre na zo ongerymd niet, als dat van eene zogenaamde Ga naar voetnoot*Heilige Rechtbank, by dewelke men nooit, zyne eer, zyne vry[48]heid, zyn lyf en goed in zekerheid bezit, ten zy men, alwaar het tegen de overtuiging van 't geweten aan, alles toestemme, en zweere te gelooven, 't geen zy wil dat men gelooven zal, en nooit tegenspreeken, schoon die tegenspraak niet alleen gegrond zy, maar met de allergrootste bescheidenheid ter onderzoek gebragt werde. De Persiaansche Veldheer kon met eens uit te slaapen weêr in het genot van zyne bedwelmde reden hersteld raaken, daar de anderen zich altoos moeten veinzen het gebruik dier hemelsche gave verzworen te hebben, indien ze hunnen inkeer op geen onuitblusschelyken mutzaardGa naar voetnoot1 boe- | |
[pagina 76]
| |
ten willen. Dat allen, die hier te lande van eenige vervolging klaagen durven, dit eens met aandacht overdenken? Dat zelfs de Roomsgezinden, die, hier gewonnen en geboren zynde, de vrye lucht der Vereenigde Nederlanden van jongs af hebben ingeademd, eens overweegen, ofze niet vryer denken, spreeken en schryven durven, dan ze ooit het hart zouden hebben in die Landen, daar de gewissensGa naar voetnoot1 gebonden leggen onder den ontsachlyken dwang van Geestelyken, die voorgeeven, dat ze nimmer bloed vergieten, doch den waereldlyken Rechter wel haast ter dood toe vervolgen zouden, zo hy zwaarigheid maakte, van iemand, dien zy veroordeeld hebben, aan de vlammen, of andere straffen (naar maate, dat zy den gewaanden hooner der Goddelyke Majesteit, meenen verdiend te hebben) met toejuiching op te offeren! De vooroordeelen zullen hen zeer moeten verblinden; indien ze niet openhartig met my erkennen, dat, zo ergens ingezetenen, van wat gezinte zy ook wezen mogen, een gerust en zeker leven leiden kunnen, het onder de Regeeringe der wyze, goedertierene en rechtvaardige Overheden van ons dierbaar Vaderland is. Mogelyk zullen 'er uit de gevallen van Scha Hussein met der tyd noch andere Zedelessen den Lezer medegedeeld worden. [49] |
|