De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 310]
| |
No. 147. Den 23. Maart 1733. De Hollandsche Spectator.
Τουτο δραε και μακαρ εσηGa naar voetnoot1
Myn Heer,
DE waare Natuurkundigen steunen niet in hunne betogingen op bloote Beschouwingen, maar op waare en dikwils herhaalde Proefondervindingen; Verstandige Geneeskundigen, by voorbeeld, zullen nimmer van de kragt der kruiden a priori, of van voren, redenkavelen, maar à posteriori, uit de uitwerkselen, die zy ondervonden hebben door dezelve veroorzaakt te zyn. En zekerlyk is deze wyze de zekerste en eenvoudigste om de waarheid te vinden. Veele denkbeeldige samenstelstels en betogingen, hoe zeer zy vertoonen moogen het vernuft van den uitvinder, de netheid zyner redenkavelingen, en zyne bekwaamheid, om zyne bewyzen in de voordeligste en gevoeglykste order aan een te schakelen, zyn nogtans zonder geest en leven, zo lang zy enkel denkbeeldig blyven en niet door zakelyke bewyzen bevestigt worden, wyl de ervarentheid menigmaal geleerd heeft, dat die denkbeeldige betoogingen, door de Proefondervindingen, wederlegd wierden. [210] Een voorbeeld hier van, zo wel klaar als kragtig, zal ik de vryheid nemen U E in gedagten te brengen. Wat kan men zig verbeelden, dat een verstandig mensch van het volgende voorstel zoude oordeelen? Daar is een genoodschap van verstandige, vernuftige en geleerde luiden opgeregt, die alle hunne bekwaamheid, schrander oordeel, lange ervarentheid, cierlyke en aangenaame styl, en verheventheid des Geests, zullen aanwenden, om dagelyks of weekelyks een geschrift op te stellen, en wereldkundig te maaken, waar in de Verbetering | |
[pagina 311]
| |
van 's menschen Zeden het hoogste doelwit zal zyn; waar in zy de byzondere en verborgene gebreken in het gedrag der menschen, ten aanzien van hun gewaad, gang, spreeken, denken, enz. op eene levendige en bevallige wyze zullen ten toon stellen, en hunne Lezers daar tegen vermanen. Wat, zeg ik, zoude een verstandig mensch van zulk een genoodschap oordelen? Wat anders, als dat zulks van eene zeer groote en algemeene nuttigheid zal weezen; dat daar door de Wanbedryven der menschen, die niet gevoeglyk in 't openbaar zouden konnen bestraft worden, op deze wyze niet ongemerkt zullen voorbygaan; en dat de bondigheid der Redenkavelingen van dat genoodschap, het klaar voorstellen van de onredelykheid, de belachelykheid en mismaaktheid van zulke wanbedryven, ten eersten zodanig eene verandering in de zeden der menschen zal veroorzaaken, dat zulks van een' ieder zal konnen gemerkt worden. Een iegelyk, verbeelde ik my, zal toestemmen, dat die gevolgen niet ongegrond schynen; en ik durf vertrouwen dat nog de Engelsche Spectator, myn waarde Land- en Stadgenoot, nog U E [211] zelfs, met een ander oogmerk het werk begonnen, nog andere vrugt van die moeite gehoopt of verwagt hebben. Maar laaten wy ons nu tot de uitwerkselen keeren, laaten wy Proefondervindingen neemen, en zien of de uitkomst de verwagting beantwoord. Engeland, Duitsland, Vrankryk en Holland, hebbende Boekvertrekken van eene ontelbare menigte van menschen met zulke Zedeschriften vervuld, het dikwils herdrukken en vertalen derzelver, vertoont genoegzaam de algemeene toestemming, die ze verkreegen hebben; ieder is 'er door geleerd, maar leider, weinig door verbeterd. Men koopt die schriften, men leest ze, men keurt ze goed, men legt ze neer, of bind ze t'zamen in eene nette band, en daar mede is het uit; men ziet 'er verder niet naar om, en al de vrugt die de Schryvers daar van trekken, is eene oordeelkundige aanmerking over ieder schrift: Dat is een fraay Vertoog. Dat is wel opgemerkt. Hoe kan de Schryver het zo bedenken? waar haalt hy 't van daan? Dat is een laf Vertoog of iets diergelyks. Immers een ieder aandagtig Beschouwer, schoon hy niet, gelyk U E, het ampt van algemeenen Spectator heeft aanvaard, kan ligtelyk zien hoe weinig de verbetering der zeden is toegenoomen: zyn de Hoepelrokken door het Spectatorisch gezag wat ingekrompen, de Keurslyven in hoogte uitgerekt, de weelde- en dartel- en brooddronkenheid beteugelt? Zyn de gierigen mildadiger, de verkwisters spaarzaamer en de menschen, in 't | |
[pagina 312]
| |
algemeen, opregter, deftiger en vernuftiger geworden? Wat moeite heeft de Engelsche Socrates niet [212] aangewend, om de Tooneelspeelen beschaafder en zediger te maaken; om alle goedkeuring van 't geen kwaad, en veragting van 't geen goed is uit dezelve te verbannen; en evenwel is het niet lang geleden, dat de Zelfsmoord zo schendige en tegen den Christelyken Godsdienst aanloopende misdaad, eene algemeene toejuiching en handgeklap op het Amsterdamse Tooneel heeft verworven.Ga naar voetnoot* Maar ik zie, dat ik te verre in uw ampt zoude treeden, indien ik my verder uitbreidde: dog ik ben verzekerd, dat zoo U E. niet alleen een Spectator of beschouwer, maar een waar beminnaar der menschen zyt U E eene gevoelige droefheid over de geringe vrugt uwer beschouwingen zult ondervinden. Menigmaal heb ik myne gedagten gebezigt in 't navorschen der oorzaaken van dit gebrek van verbetering; menigmaal heb ik, door wanhoop van hervorming gedreeven, U E. willen raaden, van liever uit te scheiden dan vrugtelooze pogingen aan te wenden; Dikwils hebbe ik middelen, zo my dagt, uitgevonden, om dit gebrek voor te koomen; maar by nadere overweeging vond ik dezelve kragteloos. Eens twyffelde ik, of het kwaad niet hier van daan kwam, dat de Schryver der Vertoogen onbekend was, en dat de menschen niet gewillig waaren zig te onderwerpen aan de besluiten van een' onbekenden, die zy niet wisten, of hy niet, door de ouderdom van veele driften bevryd zynde, hen daarom tegen de dartelheid en wulpsheid vermaande om dat hy zig zelfs daartoe onbekwaam bevond; daarom hen de overdaad en pragt afried, [213] om dat hy zelfs behoeftig was. Inzonderheid dat zy niet wisten, of hy met een voorbeeldig gedrag hen voorging, 't welk het allerkragtigste beweegmiddel ter navolging is. Dit veroorzaakte in my die gedagten, of het niet best waare, dat de Schryvers hunne naamen waereldkundig maakten, op dat een ieder na hen verneemen konde: maar ik bevond naderhand, dat zulks vrugteloos zoude zyn, wyl men aanstonds daar door zig zoude verbeelden, dat zulks een bewys van des Schryvers Eerzugt waar. Op een' andere tyd wilde ik, dat 'er een genoodschap wierd opgeregt door het bevel der Overheden, om dus, door openbaar gezag gestyft, des | |
[pagina 313]
| |
te kragtiger indruk aan 't gemeen te geeven, en dat de Overheden dan zelfs eerst de besluiten van dat genoodschap betragtende, dus een goed voorbeeld aan hunne onderdanen zouden geeven; maar ik merkte haast, hoe nydig veel waanwyzen zouden weezen, wanneer andere, die, hoe bekwaam ook, altyd in hunne oogen onbekwaam zouden zyn, voor hen tot dat loflyk ampt verkooren waaren, terwyl men hen voorby ging. Behalven dat de menschen in 't algemeen, en inzonderheid de Hollanders, nog liever door zagte vermaningen als door Wetten geregeert worden. Na dus een lange tyd byna tot raadeloos worden toe, in twyffel te hebben gestaan, begon ik eindelyk op andere middelen bedagt te weezen, die zoo ten aanzien van den Schryver als den Lezer uwer Vertoogen moesten aangewend worden, welke ik dan, onder verbetering aan het oordeel, beide van U E, en het gemeen, zal voorstellen, niet twyffelende of dezelve zullen, wanneer zy in 't werk gesteld zyn, zoo niet van eene algemeene ten minste van eene zeer groote nuttigheid weezen. Ten aanzien van de Schryvers der Vertoogen heb ik aangemerkt, dat zy, ja zelfs de Engelsche Spectator, niet altyd deftig genoeg geweest zyn, terwyl zy somtyds beuzelingen en belachelyke zaken voorgesteld, somtyds deftige zaaken al te ligtvaardig behandeld hebben. Wanneer de Lezers zulks merken, denkenze ligt dat de Schryvers zelfs weinig indruk van hunne voorstellingen hebben, en derhalven merken zy dezelve ook aan als zaaken hunner opmerking onwaardig. [214] Geenzins is het myn oogmerk, dat men, als de Leeraaren, op eene vermanende wyze alles moet voorstellen; in tegendeel agt ik het best, de kinderagtige malligheden waar aan de menschen verslaaft zyn, en die hen verhinderen, als vernuftige schepzelen, zich te gedraagen, in hunne belachelykheid aan te toonen, en dezelve opentlyk ten toon en ten spot van 't gemeen voor te stellen: en zekerlyk, Ridendo dicere verum, quis vetat?Ga naar voetnoot1 Maar dit wenschte ik gaerne, dat men zaaken van gewigt, byzonder zonden in de H. Schrift verbooden, altyd deftig en ernstig behandelde, en dat men in alle onderwerpen zorg droeg, dat 'er niets laag en beuzelagtig invloeide, maar dat de scherpzinnigheid en aardigheid met de deftigheid gepaart ging. | |
[pagina 314]
| |
Wat de Lezers aanbelangt, de volgende Regelen neem ik de vryheid aan hun eigen oordeel voor te stellen.
1. Dat zy niet moeten denken, dat het oogmerk van den Hollandschen Spectator is, hen tweemaal ter week wat vermakelyks te laten leezen; dat ze zyne Vertoogen niet moeten aanmerken als een enkel tydverdryf, geschikt alleen, om hen, onder het drinken van Koffy of Thee, eens helder te doen lachen: maar datze geschreeven zyn tot hun nut, om hen te verbeteren, en om hen het geen pryswaardig was in de aloude Grieken en Romeinen ter navolging voor te stellen, met byvoeging van 't geen de Christelyke Godsdienst nog nader aanbeveeld, om hen tot getrouwe Burgers, bequaame Ouders, gehoorzaame Kinderen, voorbeeldige Egtgenooten, en in alle omstandigheden des levens, verstandige menschen en godvrugtige Christenen te maaken.
2. Dat zy de geringe moeite neemen, van na het leezen van elk Vertoog te overdenken, of 'er iets in is dat hen op eenigerhande wyze raakt, het zy dat 'er iets pryswaardig in word gesteld, dat ze nog niet in zig bevinden of iets afgekeurd word, waar aan ze nog schuldig zyn, en dat ze dan zoo veel opregtheid en eigenliefde willen hebben, van alles in 't werk te stellen, 't geen hen [215] hoe langs hoe meer de hebbelykheid van reeden en deugt kan inboezemen.
3. Dat schoon de Schryver der Vertoogen hen onbekend is, zulks geensins hen behoort te verhinderen van zyne vermaningen, indien zy billyk zyn, op te volgen, vermits het evenveel is van wien het komt zoo de Raad maar goed is.
Niemand kan het onbillyk oordeelen, dat men van de Lezers uwer Vertoogen ook wat vergt, aangezien men wel goeden Raad kan geeven maar niet ingieten. Indien U E. voortgaat met de menschen door uwe schriften te willen beschaaven, toont U E. aan uwe kant uwe liefde tot het Menschdom, maar dan moeten zy aan hunne kant zoo veel dankbaarheid aan U E, of zoo veel liefde voor zig zelve bewyzen van uwe heilzaame vermaningen in agt te neemen. Dit is de Raad die ik nodig agte aan het gemeen voor te stellen, maar het zy ze van hen betragt word of niet, U E. kond tot uwe troost en aan- | |
[pagina 315]
| |
moediging verzekerd weezen, dat het genoodschap, waar van ik, hoewel onwaardig, een Lid ben, altyd uwe heilzaame vermaningen in agt zal neemen en zyn zeden na dezelve tragten te verbeteren.
Ondertussen blyve met veel agting
U E. getrouwe Vriend en Dienaar
John Philodeemus.
Amsterdam den 26 February 1733. [216]
Ik bedank myn Correspondent hartgrondiglyk weegens deszelfs heilzaamen raad, en durf zeggen, dat zo het gemeen zig zo geneigt bevind, als ik, om met deszelfs vermaningen zyn voordeel te doen, het middel van gemeene verbetering, zo lang vergeefsch nagevorscht, ten grooten deele gevonden is. Om my tot nog leevendiger erkentenis aan te zetten, word hy verzogt my aan te wyzen, waar, en hoe ik te beuzelagtig mag geweest zyn, en deftige zaaken niet betaamelyk en volgens haeren aard behandelt heb; De voorbeelden zullen my myne misslagen duidelyk doen kennen, en my in staat stellen van dezelven voortaan met alle mogelyke oplettendheid te vermyden. Wat aangaat zonden in de heilige bladeren bestraft, neem ik de vryheid hem in bedenken te geven, of dezelven verfoeyelyk aan d'eene kant, niet veeltyds aan de andere bespottelyk kunnen zyn, en niet, met nut, zo wel in de tweede als in de eerste betrekking kunnen ten toon worden gesteld? De gierigheid, by exempel, die wel van gruwelen, is die niet met een' een bron van de belachelykste en kinderagtigste grillen, en is het beuzelagtig dezelve in 't laatste opzigt met schertsingen te keer te gaan? Ook wenschte ik nog te weten wat hem zo ergerlyk voorkomt in een' theatrale zelfmoord, die in hondert treurspellen met belangneming beschouwt word. Ik wil hoopen, dat hy my in dit alles believen zal willen, en aldus tusschen ons, tot nader gemeenschap van reeden en kennisse aanleiding geeven. | |
[pagina 316]
| |
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik, Franeker, Ennema. &c. [217] |