De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 271]
| |
No. 141. Den 2. Maart 1733. De Hollandsche Spectator.
Judice, quem nosti, populo, qui stultus honores
Saepe dat indignis, & famae servit ineptus.Ga naar voetnoot1
hor.
Heer Spectator.
HOewel ik my in de Amsterdamsche Schouwburg op voorleede Kermistyd, (gelyk ik de eer gehad heb u te schryven,) vry schraaltjes gediverteerd had, heb ik my daar weder naar toe laten troonen, ten deele uitgelokt door een gezelschap van goede vrienden, en ten deele om 't genoegen te hebben van zelfs met onpartydigheid te oordeelen over een zeker Comediant in myn anderen brief reeds beoogt, en die ik met sterker uitdrukkingen, als oit, hoorde opvyzelen, voor de weergalooste Acteur, die ooit eenig Schouwburg der waereld heeft betreeden. Ik zal in 't voorbygaan aanmerken, dat door eene algemeene vooringenomendheid, niet alleen in waereldsteden, maar zelfs in geringe plaatzen, het zeer gemeen is al wie maar boven zyne Medeburgers en amptgenoten in eenige bekwaamheid uitsteekt, te verheffen als de eerste man van 't gansche land, ja zelfs van den ganschen [162] aardbodem. Aldus heb ik dikwils in kleine steeden, daar men zo wel als in den Haag en hier concerten houd, aangaande luiden die een Viool op 't ellendigste mishandelden, en onder den strykstok deeden knarssen, en kryssen, horen zeggen met een verzeekerde toon, dat ze zo een stoute Viool speelden, als weinig meesters in Europa. Met geen min roekeloos vooroordeel worden de onbepaaldste loftuitingen dikwils door | |
[pagina 272]
| |
dezelfde beweegreden verkwist, omtrent luiden van een aanzienlyker character, welkers ligt zo dra het by een grooter te voorschyn koomt, in enkele duisternis schynt te veranderen. Dog dit is tegenswoordig de questie niet. 't Welbekende spel genaamt Heraclius moest dien avond vertoond worden, gevolgt van den Doctor door dwang; en in 't eerste stuk moest onze Theatrale overvlieger de hoofdrol speelen, terwyl een ander, die ook ten hoogsten wierd geroemt, maar nogtans by zyn makker volgens 't gemeenst gevoelen, op voeten en vademen niet halen kan, voor de Zoon van den Dwingeland zou ageeren, zo dat de welgegronde hoop van deze twee uitmuntende speelers als om prys hunne talenten de uiterste poogingen te zien afvergen, my geen geringe vergenoeging beloofde. Gy zult nochtans met verwondering verstaan, dat reeds 't gansch eerste bedryf voleind was, wanneer ik een vriend die naast my zat vroeg, of onze hooggeroemde Acteur wel haast verschynen zou. Hy onbewust of ik met het hooft gekweld was, of hem voor de gek trachtte te houden, wist nauwlyks hoe my te antwoorden. Ik was egter ernstig, maar de hoogzweevende gedagten, die men my van den jongman had ingeboezemt, hadden zyne tegenwoordigheid aan myn gezigt (om zo te spreeken) ont[163]rooft. Ik had verwagt een speeler te aanschouwen, wiens eerste tred op het tooneel, door de bevallige deftigheid van zyn gang en houding, myne oogen en aandagt, met eene onweerstaanbare dwang tot zig zou trekken, en die meer door de reden, en door de natuur, als door voorbeelden onderwezen, en in zyn kunst afgerigt, my in een geduurige aanwas van verrukking zou weten te houden. 't Was derhalven alleen, om dat myn vooringenome verbeelding zodanig een Comediant zig toegezegt had, dat ik onzen overvlieger, hoewel hy al lang voor my had gestaan, te vergeefsch had gezogt. Zo dra ik nochtans uit myn dwaling ontwart was, bespeurde ik duidelyk, dat de grootagting van 't gemeen voor dien jongeling geenzins ongegrond is. Ik oordeelde in hem te vinden al de noodige stoffe van welke een treffelyk toneelspeler kan t'zamengesteld worden, maar waar van, om regt uit te spreeken, een groot gedeelte my voorkwam, als kwalyk aangelegd. Ik zag in zyne geheele actie een bevallig vuur, en levendigheid, bekwaam om de gunst der toezienders in een ogenblik te winnen, maar deze behaaglyke gaven niet genoegzaam door kunst en oordeel bestierd, wisten zig niet genoeg naar de omstandigheden te schikken, en te matigen. Wanneer 't hem gelukte de natuur te treffen, scheen hy my onverbeterlyk; Maar 't frayst van zyn spel wierd niet zelden verduistert door eene ogenschynlyke | |
[pagina 273]
| |
gemaaktheid, en zyne geduurige pogingen om zig boven 't bereik van zyne talenten te verheffen, veroorzaakte dikwils, dat hy ver onder 't zelve bleef. Daarby verloor hy zig zelve niet genoeg uit het gezigt, om zig geheel en al in zyne heldelyke personaadje als te versmelten. Men bemerkte duidelyk, wanneer hy [164] dagt wonderen uitgeregt te hebben, dat hy zig zelven als streelde, en de eerste van zyne toejuichers was. Niets scheen voor hem schadelyker te wezen, als 't handgeklap van de vergadering; want zo dra was hy door 't zelve niet vereert geweest, of men zag hem in eene trotsche opgetoogenheid, die hem 't natuurlyke als te gering, deed verwerpen, om een valsche zwier en verheevenheid in de plaats van die te verkiezen. 't Geen my 't meest in den jongman tegenstond was dat hy op het tooneel niet scheen te kunnen spreeken, 't geen egter niet veele Comedianten hem met recht zouden kunnen verwyten, dewyl weinige onder hen aan dezelve zeer wezentlyke onkunde niet schuldig zyn. Van 't begin van 't spel af aan, wanneer de driften natuurlyker wyze nog niet verhit konden zyn, hoorde ik hem onophoudelyk zingen of schreeuwen, zonder in 't minst te kunnen begrypen, wat reden hem daar toe mogt vervoeren. Voeg daar by, dat, in wat gesteldheid zyn gemoed zig ook moest bevinden, hy zo kwistig in zyn' gestenGa naar voetnoot1 was, dat zyne armen en handen als door yzerdraden getrokken wierden, zo nochtans, dat de linker de regter by beurten afloste, tot datze eindelyk beide in beweeging geraakt, elkander hulp boden, om de natuur kragt en geweld aan te doen en d'eene soufletGa naar voetnoot2 op de ander te geven. En zulks scheen altyd te geschieden, met zulke net afgemeete tusschenpozingen, dat de eene hand niet langer als de ander, en als beide t'zamen bezig waren. Ik ben volkomen van uw gevoelen Heer Spectator, aangaande de gebaerden, en twyffel niet of ze moeten door de beweegingen van 't gemoet veroorzaakt worden, en dezelven beantwoorden, gelyk de toon van een welgestelde snaar op het [165] treffen van den strykstok. 't Is derhalven als een tweede spraak, en gesten onophoudelyk door een te werpen, zonder dat ze een zekeren zin uitmaken is dezelfde ongerymtheid, als niets betekende woorden door malkander te rabbelen. Deze waarheid kan niet genoeg ingeboezemd worden aan allen, die genoodzaakt zyn in het publiek te spreeken. Immers twyfele ik niet, of gy zult zo wel als ik, hondert maal de zo even afgeschetste wyze van gesticuleeren bespeurt | |
[pagina 274]
| |
hebben in Orateurs, wiens handen, in evenmatige verdeelingen des tyds, zig nu verpoozen, en dan weer zig aan eene gemeene werkzaamheid overgeven. Dog zig te onthouden van zyne gesten te grabbelen te smyten, (een gebrek dat uit een verkeerd begrip van de konst, en uit een' zekere verlegendheid wat men met zyne armen uit zal regten, en waar men ze laten zal, spruit,) is geen geringe zaak, en ik twyffel of de gaaf van de gebaaren met zuinigheid te plaatzen, daar ze hunne uitwerking moeten doen, wel te verkrygen is, als door eene welbestierde oeffening van kindsbeen af in 't werk gesteld, en door 't medewerken van een gelukkigen inborst geholpen. Indien ik egter dien bevalligen jongeling, op wien ik het recht van berisping voor myn geld gekogt heb, voor niet een goeden raad mogt geven, ik zou hem tragten te overreden, om zyn dagelyks werk te maken van in de tegenwoordigheid van een oordeelkundig vriend, zyne rollen te lezen, zonder de minste declinatieGa naar voetnoot1 en zonder eenige gebaaren, alleen maar met de behoorlyke zinscheidingen, en met de natuurlyke toonen, die de zin best beantwoorden. Ik zou hem raden op dezelfde wyze de vaerzen van buiten te leren, en alsdan zyn zelf vergetende, en in zyn Personaadje zig her[166]scheppende, en deszelfs hartstogten zig gansch eigen makende, op het tooneel te verschynen, en aan de Natuur de bestiering van zyne toonen en gesten over te laten. Ik ben verzekerd dat hy dus doende wel haast by de verstandige toezienders de zelfde toejuichingen zou verdienen, waar van hy by de grootste menigte reeds in bezitting is. Wat aangaat den Acteur, die de Rol van des Dwingelands zoon speelde, 't verwonderde my niet, dat die minder agting als zyn makker verkreegen heeft, by 't gemeene volk, dat zig, zonder onderzoek, door een valsche glans laat verleiden, en dikwils 't geen de natuur mist aanziet als of het de natuur overtrof, maar ik hield my verzekerd dat luiden, dien het onmooglyk is iets fraays te vinden, in 't geen niet natuurlyk is, hier van gansch anders moesten oordeelen. 't Is waar hy schynt terstond by den ander in levendigheid en geswindheid van beweeging niet weinig af te vallen. Dog die koelheid die men in de eerste opslag zou kunnen misvatten voor een gebrek van aangeboore vuur, blykt wezentlyk niets anders te zyn als een onthouding van woestheid en onbesuistheid; zyn vuur schynt door de reden gematigt, op dat hy door 't zelve, daar 't geen pas geeft, niet vervoert worde, en met een voorzigtige spaarzaamheid bedekt, tot dat de | |
[pagina 275]
| |
rechte tyd, om uit te barsten, zig opdoet. Daar by is zyn stem door de bank spreekende, ongemaakt, en ontbloot van eene niets beduide buiging, en verandering van toonen. Men ziet hem by trappen vuur vatten met de aangroeyende belangen en hartstochten, en wanneer hy met de grootste hevigheid eindigt, is men geneigt zig te verbeelden, dat hem, des noods tot grooter hevigheid, geen [167] vuur en leven ontbreeken zouden. Hy heeft met den ander gemeen dat hy zyn gesten te onbezonnen verspilt; gelukkig! zo hy den zelven ook gansch gelyk was in eene aangeboore bevalligheid, die onwederstaanbaar is, die de kragtigste recommandatien overtreft, en die voor oogen, die de scherpzinnigste niet zyn, de grootste fouten weet te vernissen; Om in een woord 't parallel tusschen die Messieurs, die zekerlyk met reden geroemt worden, zal ik my aanmatigen te eindigen, dit kort oordeel te vellen: De laatste is de beste, en d'ander kan het worden. Ik blyve &c.
't Is al heel particulier dat ik juist op die zelfde tyd my in 't Schouwburg heb bevonden, en derhalven in staat ben om over myns Correspondents oordeel te oordeelen. Dog ik vind raadzamer die taak, die mogelyk wat hatelyk zou zyn, aan den bescheiden Lezer zelf over te laten. Ik zal my vergenoegen met te betuigen, dat de uitvoering van het treurspel my zeer voldeed, en dat de vrouwen my ruim zo zeer als de mans vergenoegden. Onder anderen heb ik groot behagen geschept in het spel van eene magere en reeds eenigzins bejaard Vrouwspersoon, die van haare gezellinnen zeer gevoeglyk voor een model mag genomen worden. Voornamentlyk blinkt ze uit in natuurlyk, duidelyk en verstaanbaar te spreeken. Aan alle zou ik durven raden, altyd op het tooneel te verschynen vervult met het denkbeeld dat ze in een tragedie vrouwen van staat en geboorte verbeelden, en dat ze dien volgens in hun houding en gelaat onderscheid moeten maken tusschen eene ontzaggelyke grootsheid, en een trotze verwaandheid, (en 't geen ligter schynt te wezen om [168] naar te komen) dat ze van 't schreeuwen, aan wel opgebragte Vrouwen zo oneigen, zig onthouden tot dat ze oogenschynlyk door driften en hartstogten buiten de palen der welgevoeglykheid worden vervoert. Indien my de uitvoering van 't groote stuk zo wel beviel, 't is my onmooglyk 't zelfde van de klugt te zeggen, die ik zonder verontwaardiging en walging niet aan kon horen, vermids ik verklaren kan, dat ik op kwakzalvers stellagies met meer betamelykheid heb zien speelen. Dog 't | |
[pagina 276]
| |
geen my meest ergerde, was dat men met het stuk zelf speelde als janpotagie met zyn hoed,Ga naar voetnoot1 en dat men niet vergenoegt met de koddigheden van Moliere, en van zyn overzetter, met welke het rykelyk te stellen zou zyn, daar zo veel laffe en janhagelsche grappen en drolligheden byvoegde, dat het gansche stuk bykans onkenbaar wierd, en deszelfs Autheur in zyn eer benadeelde. 't Was of onze Heeren en Dames met het publiek de gek staken, en voorgenomen hadden zig onder malkander wat te verlustigen, en voor den zot te speelen. Ik moet bekennen dat het gedult my wel haast ontbrak, en ik my door een regtvaardige spyt gedwongen voelde 't einde van zo een Apenspel niet af te wagten. Ik wenschte dat de Heeren Comedianten eens voor al wilden begrypen, dat de voorzigtigheid, nevens de eerbied aan den toeziener verschuldigt, hun oplegt de pligt van by hunne rollen te blyven. Het past hen niet zig aan het gevaar bloot te stellen van door byvoegingen van eige vinding de stukken hem toevertrouwd te schenden, en te bederven. Denken ze egter meer geest en aardigheid te bezitten, als de schryvers, welkers werken zy uitvoeren, wie belet hen zelf de pen op te vatten, om door ons nu en dan met een nieuw stukje van hun eigen maakzel op te wekken, ons te bewyzen dat ze eenig recht hebben, om zig 't verbeteren van andere Poëten aan te matigen. [169] |
|