De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 252]
| |
No. 138. Den 20. February 1733. De Hollandsche Spectator.
Quae a se maxime remota videntur, ea saepe proxima.Ga naar voetnoot1
IK heb begonnen te zeggen in het 129ste Vertoog, dat de schets van een Contredans gevonden kan worden, in een conversatie van wel opgetrokke en gemanierde luiden, daar ieder de gaven van zyn geest in 't voordeeligst ligt zoekt te plaatzen. In eene lighaamlyke contredans is alles vroolyk, levendig, en eenigzins wild en woest, en die woestheid, die ten hoogste in een geregelde dans misstaan zou, geeft aan deze de aangenaamste bevalligheid. 't Is hier niet van noden aan ieder van de passen een nauwkeurige regelmatigheid te geven; 't Is genoeg dat men zyne beweegingen maar aan eene generale orde en geschiktheid verbinde, dat men geen verwerring veroorzake, en dat de dans zyn gang ga, zonder dat men zig wederzyds in de weeg loopt, stoot en omverwerpt. De Contredans van 't verstand, eene levendige en geestige conversatie, is van dezelve natuur, en aan dezelfde wetten onderworpen, eene ongedwonge vrolykheid is 'er als de ziel van, ze ver[138]eischt geene viezeGa naar voetnoot2 gepastheid in ieder gedachten, en in ieder wyze van zig uit te drukken, die als de byzondere beweegingen en passen van diergelyk danssen moeten aangemerkt worden. 't Zelve is zeer bestaanlyk met eene geringe woestheid, indien zig alles maar vereenigt onder de algemeene wet van redelykheid, en beschaaftheid. Dog een volstrekte disorder, eene onophoudelyke verwerring maken het zelve onaangenaam, ongemakkelyk, en vermoeyend. Wat vermaak is 'er te vinden in een conversatie daar allengskens de levendigheid, losheid, en ongebondenheid word, daar op maat nog regel meer word gelet, daar ieder spreekt, zonder te hooren, daar men zig | |
[pagina 253]
| |
onderling in de reede valt en overschreeuwt, daar men met plompe bespringingen elkander op 't lyf valt, en schynt om ver te willen smyten? Dusdanige conversatie beeld niet kwalyk af een dans uitgevoert door dronke boeren of pluggen. Daar zyn liefhebbers van het danssen, die de kunst in de grond verstaan, en die zig, door dat aangenaam talent, voordeelig van anderen onderscheiden, zonder danssers by professie te zyn. Wanneer zy zig nu en dan van die kunst bedienen, is hun oogmerk eer oefening en vermaak als winst en glory. In een diergelyk dansser kan men zonder moeite vinden 't afbeeldzel van een reedelyk man die eenige werken t'zamen steld en in 't ligt geeft, niet zo zeer uit een beweegreden van eer- en baatzugt, als wel om zig zelve te voldoen en om door de oeffening de natuurlyke kragt van zyn geest aan te kweeken, en te versieren. Men kan nog een genoegzaam naauwkeurige overeenkomst ontdekken tusschen een boekmaker van hanteering, en tusschen een Dansmeester, [139] die zyn kunst op een schouwburg ten toon steld, en zyne passen en sprongen aan de toezienders verkoopt. Beiden wenden ze hunne talenten aan, om tydverdryf aan 't publiek te verschaffen, en eigenen aan het zelve toe het regt, van, zo dikwils het goed kan gevonden worden, hen te bespotten, en uit te jouwen. In beiden is gemeenlyk de uiterlyke houding, en zwier, 't uithangbord van de winkel. Een dansmeester betuigt en kondigt aan door zyn gang, en gantsch gelaat, dat hy een dansmeester is, en een schryver van zyn ambagt, doet bykans nooit de mond op, zonder te doen begrypen, dat zyn kostwinning bestaat in boeken te maken. Zou het ook wel zeer ongerymt wezen een Poeët by een koordedansser te vergelyken? Myns bedunkens neen. In 't gemeen beschouwt men met grooter verwondering een dansser, die op een smal touw zyn lugtigheid en door de kunst geregelde gauwigheid, zo veel 't mooglyk is, doet gelden, als een ander die eene gansche zaal of een geheel theater tot zyn dienst heeft, om zyne passen en sprongen te varieeren. Kan men met waarheid zeggen, dat de beweegingen van de eerste frayer, bevalliger en behaagelyker, in zig zelve ingezien, moeten geschat worden? Geenszins; Maar ze zyn van eene bezwaarlyker uitvoering; 't Is het denkbeeld van een enge koort, vereenigt met dat van zyne sprongen, 't welk de groote oorzaak is van onze verbaastheid; 't Is het nauwe veld van zyne kunstoeffening, dat dikwils aan onze aandagt ontrekt desselfs bewegingen, die van net-gepastheid, en ware bevalligheid berooft zyn. In een woord 't is de | |
[pagina 254]
| |
moeyelykheid van een gelukkige uitvoering, die [140] de uitvoering schitterend, en verwonderenswaardig maakt. Egter is het zeker, dat de koord, mitsdien zy meêgeeft, en den springer als te rug kaatst, den koordedanser, die in zyn kunst genoeg gevordert is, om zig van dit voordeel te bedienen, helpt, op de zelfde wyze als de moeyelykheid van maat en rym te vinden dikwils aan een fraye geest aanleiding geeft, om zig meester te maken, van eene verheeve, of blinkende gedagten, die zyne verbeeldingskragt in eene volle vryheid, by gebrek van genoegzaame pogingen, niet zou bereikt hebben. Ik laat aan de geestrykheid van den Lezer de verdere toepassing van het tafreel van een koordedanser, op die genen, die hun werk maken van de frayheid, en de kragt van hunne imaginatie, te doen uitschitteren, in 't midden der moeyelykheden, en hinderpalen, waar mede de strenge wetten der digtkunde, en versificatie, hun geest aan alle kanten als omcingelen. Dit slag van vergelykingen wat ver uitgerekt, schoon niet buiten de regelen van eene juiste netgepastheid, loopt dikwils gevaar van in den Lezer vermoeitheid, en verdriet te baren. In geval ik zulks niet vreesde, zou het my zeer ligt zyn de tegenswoordige overeenkomst verder uit te breiden. De gang by voorbeeld, is verzeld door hoedanigheden, die alle goed zyn, dog ieder op eene byzondere wys. De gang van den een is levendig; van den ander deftig; In deze heeft de gang eene natuurlyke ongedwongenheid, in geene iets grootsch, en majestueux. Deze Characters zouden gevoeglyk kunnen overgebragt worden op verscheide, hoewel loffelyke, talenten van verstand en geest, die ieder eigen zyn, en op derzelver verscheide ge[141]bruik, zo in ordinare gelegentheden, als in zulken, daar het op het inspannen van derzelver kragten aankomt. Ik zou nog kunnen aanmerken, dat 'er een soort van dansen is, 't welk bestaat in eene aardige nabootsing van zekere beweegingen, waar door de danser, zig zelf als vergeetende, zig in een ander herschept. Niets schynt my ligter, als hier nu te ontdekken het pourtrait van voortbrengzelen van geest, waar in de schryver zyn best doet, om 't character, en de manieren na te aapen, van zommige wezentlyke, of ook wel fantastique personaadjen; Zo 'er Harders-dansen, Matroozen-Boeren-Arlequins- en Scaramouches-dansen zyn, daar worden ook digtkundige werken gevonden, die met dezelven eene nauwkeurige betrekking hebben, en die naar dezelfde wetten zouden kunnen geschikt, en geregeld worden. 't Overige van myn papier zal ik vervullen met een brief my geschreeven door iemand van eene gezinte onder ons, die beschuldigt word het ge- | |
[pagina 255]
| |
bed te verwerpen. Dezelve heb ik goedgevonden zonder de minste vermindering, of verandering alhier te plaatzen, en zodanig als ik betuige denzelve ontfangen te hebben, en waarop myn antwoord per naaste zal volgen.
Myn Heer Spectator.
Ik hebbe tot nog toe gansch geen werk gemaakt van U E schriften te lezen, om dat ik voortydts veel dingen van die natuur gelezen hebbe, die my de moeite ende de tyt niet waardig en waren, die ik 'er aan bestede: maar my op heden, wordende een schrift ter hant gestelt door U E uit[142]gegeven den 22 dezes, en ziende dat UE daar in ernstige zaken wilde verhandelen, en uwen Lezer wilde leeren de nootzakelykheid van het bidden; met eenen te keer gaende eene zekere gezinte onder u bekent, die met de uiterste buitensporigheid en moetwilligheid durft beweeren, dat men niet bidden en moet: zo dogt my, was het wel waardig daar op myne aandagt te laten gaan, en te onderzoeken wat menschen U E daar in beoogde, alzo ik vast stelle dat 'er geen gezinte in de geheele waereld is, of elk bid op zyne wyze, wanneer hy in nood is, dat Wezen aan, waar van hy oordeelt hulpe te konnen erlangen: dus is de waerelt genoegzaam vervult met bidders, schoon 'er by my niet veel bekent en zyn, die geleert hebben wel te bidden, of te bidden als Christenen, ofte als geloovigen des Nieuwen Testaments: en overmits men onder die gezinte die zig Christenen noemen, en onder welke ik myn zelve mede sortere, dikwils spreekt van het ongelovig bidden dat 'er in de waereld in swang gaat, ende dus van sodanig bidden, dat niet alleen Gode niet en behaagt, maar zelfs zonde is, zo heeft de boosheit agter onzen rug gaan uitstrooyen, dat wy leerden, dat men niet bidden en moest; en derhalven, schoon uw raisonnement my anders niet en raakt, hebbe ik moeten besluiten, dat gy ook iets diergelyks van hooren zeggen, zonder eenig onderzoek van waarheid, van anderen overgenomen hebt, en ons wel mogt in 't oog hebben: weshalven ik het van myn pligt geagt hebbe, ook om dat gy het verzoekt, u beter te onderrigten. Ik zoude u konnen van zelfsstryt, en nog van iet swaarders beschuldigen, om dat gy in 't eerst van uw geschrift, iets absoluit stelt, 't geen gy in 't laatst begrypt, dat mogelyk wel las[143]ter zoude konnen wezen, ende dus in eenen aessem pryst en laakt; maar myne genegentheden zig altyd uitstrekkende meerder tot verschooning als veroordeelinge, ende dus meerder | |
[pagina 256]
| |
behagen hebbende in 't onderregten als berispen: wil ik u zelfs wel laten oordeelen, of 'er in de waerelt niet meerder gesondigt en wort met bidden, als met niet te bidden: gy weet zo wel als ik, dat men meest door gansch America de Son aanbid, ofte eenige andere Planeet, en in een groot gedeelte van Africa, is men zo buitensporig, dat men zelfs den duivel aanbid: wanneer gy dan by die menschen waart, en gy wilde haar verpligten tot aanbidden van haren god, zoud gy dan die menschen niet verpligten om te sondigen? Maar ik denke dat uwe gedagten zo verre niet en loopen, maar dat gy u bepaalt onder die menschen, die by u het Christendom genoemt worden: Vermaant gy die nu gelykelyk tot bidden? en stelt gy vast dat haar gebed gelykelyk een pligt is haar van God opgelegt? ende dat haar gesamentlyk gebed derhalven behaagelyk is aan God? weet gy niet, dat de eene des anderens ondergang bid, ja zelfs, deszelfs verdoemenisse? ende en is dat niet genoegzaam openbaar, door de woede en vervolging die in haar geest huisvest, waar door zy, indien het volkomen in haar magt was, zelf de Regtveerdigen tot een prooy en offerhande zouden maken van haren onversadelyken en onversoenelyken wraaklust? en zoud gy vast stellen dat als zulke menschen onder den dekmantel van den Christelyken naam bidden, die gebeden aangenaam aan God zouden wezen? my dunkt dat ik van u oordeelen mag, dat gy daar toe al te veel verstant hebt, schoon ik egter verwondert ben, dat gy u beroept op de algemene gebruiken, die onder 't gansche by u genoem[144]de Christendom in swang gaan en gelykelyk aangenomen zyn. Wat dan het bidden aanbelangt, wy stellen dat het zelve een aangenaam reukoffer is aan God, mits dat het geloovigen zyn die bidden, welkers herte vervult is met de liefde Gods en haares naasten, maar niet van zulke, welkers herte nog vervult is met wraak en moordlust: en overmits niemant gelovig kan genoemt worden, zonder dat hy God over hem erkenne als Vader; 't geen hy ook met geen verstant of kennisse doen kan, zonder zig te begrypen een kint Gods te zyn, en gevolglyk een erfgenaam Gods, ende een medeerfgenaam van Christus, zo blykt, dat alle gebed, wat buiten die erkentenis gedaan word, Gode niet behagen en kan, om dat het ook aanloopt tegens dat volmaakte voorschrift en model, dat de Heere aan zyne discipulen geleert heeft: zynde klaar, dat 'er door de Schriftgeleerden en Phariseën ten tyde des Saligmakers, wel anders veel gebeden wierd, maar wat de Heere van dat bidden getuigt, weet een iegelyk, die de Euangelise schriften gelooft en gelezen heeft. Wilt gy dan myn Heer uwen naasten leeren bidden, zo leert hem eerst kennisse hebben van | |
[pagina 257]
| |
dien Godt en Vader, die het voorwerp moet zyn van zyne aanbiddinge, en leer hem vervolgens dat hy zig wagte van eenige andere begeertens aan dien God ende zynen Vader voor te dragen, als die in dat model van Christus begrepen zyn, en die geen ander uiteinde en hebben, als aan God toe te brengen het koninkryk ende de kragt ende de heerlykheid, ende dat tot in alle eeuwigheid. Dusdoende, en met hem dat te leeren, zult gy hem te gelyk ook ontleeren zyn huichelagtig en geveinst bidden: waar door hy anders bid en yvert na dingen die strekken tot vervulling van zyne aardsche begeerlykheden, en geensins zodanige, die strekken tot uitbreidinge en vermeerderinge van het Koninkryke Gods. Hoe nu alle de ses beden van het Vader Ons, in een cirkel begrepen zyn, en een inzigt en einde hebben, bespare ik tot een andere reize, gebruikende dit alleen tot een inleiding van verder onderzoek, zo gy anders regt handelt, gelyk gy belooft. Ik groete u, en blyve na U E. Gode ende de verdere verligtinge en vertroostinge zynes Heiligen Geesten aanbevolen te hebben, Myn Heer U E. D.W. Dienaar, 17 12/21 32. [145] |