De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 240]
| |
No. 136. Den 13. February 1733. De Hollandsche Spectator.
Quam saepe veniam, qui negavit, petit?
Quam saepe pedibus advolutus est ejus,
quem a suis repulit?Ga naar voetnoot1
seneca.
DE reden, vervolgde de doorlugtige Balling, zou my mogelyk regtvaardigen, indien ik goedvond, u te straffen, ô Hussein, niet om dat gy my op 't bitterste, en ondankbaarste beledigt hebt; de minste smart daar uit gesproten kan my geen wraakzugt inboezemen, want denkende my aan de grootste rampen bloot te stellen, hebt gy my doen genieten, al wat het redelyke schepzel dierbaar is, vryheid, rust, gezondheid, aanwas van wysheid; bronaderen van eene ongestoorde vergenoeging. Dog misschien zou het niet tegens de regtvaardigheid stryden u te straffen, om dat gy u zelf, uw koninklyk huis en voornamentlyk, om dat gy een ontelbaar volk, dat aan uw zorg toevertrouwt was, en wiens geluk 't grootst voorwerp van uw pligt en neiging moest geweest zyn, aan 't zwaart, en 't vuur van bloeddorstige vyanden hebt overgegeven. Alle uwe behan[122]delingen hebben aan myne aandagt met de helderste duidelykheid aangetoont, ô verblind schepsel! (en de uitzinnige en schandelyke woorden zo even door u voortgebragt bevestigen zulks,) dat gy u altyd verbeeld hebt, dat die gansche menigte alleen het dagligt aanschoude, om het speeltuig van uwe baldadige hoogmoed, en van uwe eer afgematte als verzadigde wellust te zyn? Die onbezonne verwaantheid nochtans heeft u 't jok van uwe onredelykste grilligheden en vuilste hartstogten op den hals gelegt, en door die gewillige | |
[pagina 241]
| |
slaverny, ô onedele ziel, hebt gy u zelf een slaaf gemaakt van uwe versmadenswaardigste leifeigens, welkers raad, en bestiering, gy als de onwederstaanbaarste bevelen, blindeling hebt opgevolgt, en die 't gezag uwe zenuwlooze handen ontrukt der maate misbruikt hebben, dat ze door de hatelykste dwinglandy, waar van gy de minste kennis niet hebt gehad, uwe onderdanen tegens u hebben verbittert, en 't vuur van oproer lang in der zelver boezem verborgen, by de eerste gelegendheid hebben doen uitbarsten. Hier verloor de ongelukkige Hussein zyn gansch gedult, en ziende dat hy met zyn veldheer al spreekende, in een digtbewassen bosch uit het gezigt des huisgezins, vervallen was, besloot hy, wat het ook mogte kosten, zyn moed te koelen, en zyne gehoonde koninklyke waardigheid te wreeken. Vervoert van gramschap, en onbekwaam 't minst geluit te slaan, trekt hy zyn geweer, en door zyn dolheid versterkt, brengt hy Ali-kan eenige woeste slagen toe; Dog deze in dit gevaar zyn dappere koelheid behoudende schiet den Vorst behendiglyk onder den zabel, maakt 'er zig meester van, [123] als of hy den zelve eens kinds zwakke vuist ontweldigde, en 't gewonne geweer den gevallen Vorst eenige reizen boven 't hooft zwaajende; Uw verbeurt leven ô Hussein, is in myn hand, riep hy uit met een ernstig en streng wezen; Ik laat u egter het zelve; Dog, dewyl gy door my, in een regtvaardigen oorlog, overwonnen zyt, zyt gy door een onbetwistbaar recht, myn lyfeigen geworden. Verban de vreeze des doods, staa op, en volg my. De Vorst wiens ziedend bloed door de schrik verkoeld was, gehoorzaamde, en wierd van zyn meester weder naar de Grot geleid, en aldaar door 't bevel van Ali-kan, voor een tyd alleen gelaten, en aan zyne eige bespiegelingen overgegeven. Vermoeid door zo veele hevige en onderling strydende hartstogten wierd hy wel haast in een' diepen slaap gedompelt, die hem tot het opgaan der zonne byblyvende, en zyne afgesloofde kragten herstelde, en vernieuwde; Dog nauwlyks had hy de oogen geopent, of hy zag Ali-kan zyn bedde naderen, die heb gebood op te staan en zig met hem tot den Akkerbouw te begeven. Terwyl hy met traage schreden zig veldwaards begaf, loosde hy uit zyn benauwde borst zugt op zugt; de lang opgehoude traanen biggelden langs zyne doodsche wangen, en eindelyk borst hy uit in deze bittere klagten: Kunt gy ô wyze en dappere Ali-kan uw gedrag jegens uw Koning, of ten minste met een groot en ongelukkig Koning, wiens lot in edelmoedige zielen mededoogen behoorde te verwekken, met uwe eigen deugd, en reden wel overeenbrengen? Vreest gy niet, dat de Opperheer des hemels en der aarde, die my en een reeks | |
[pagina 242]
| |
van myne groote Voorouderen als zyne Stedehouders in 't Persisch ryk ge[124]plaatst heeft, de smaad, die gy my durft aandoen, als hem zelf aangedaan, zal beschouwen, en zyne geschonde eer en oppermagt op 't strengste wreeken. Is het niet waarschynelyk, dat zyne ondoordringelyke voorbeschikking, my uit de verbolgen afgrond der zee gerukt heeft, en op uw strand gedreven, niet op dat de last van myne rampen door uw hand verzwaard zoude worden, maar op dat ik door de hulp en bystand van een oud Dienaar van my, ik beken het, in myne dronkenschap, die immers te verschoonen is, onwaardiglyk mishandelt; Dog van te voren door myne gunst, met schatten, en eerampten overladen, zou worden vertroost, en verkwikt. Behoud een Vorst, schoon van zyne staten door een onrechtmatig geweld berooft, 't Goddelyk merkteken van zyne aangeboore waardigheid niet? en kan een onderdaan, zonder zig aan de gruwelykste onedelmoedigheid schuldig te maken, hem die eerbied onthouden, die hy aan zyn doorlugtig bloed, en hoge geboorte is verschuldigt? Sterft gy niet van schaamte, wanneer gy denkt, dat gy uw Koning het leven spaart, alleen om 't getal uwer slaven en arbeiders te vermeerderen? Is het u wel doenlyk u te verbeelden dat Scha Hussein wezentlyk uw slaaf is? Waarom dog niet ô Hussein, was het antwoord! waarom zoud gy myn slaaf niet kunnen wezen, immers heb ik wel, volgens uw eigen zeggen, de uwe geweest. Dog droog uwe traanen af, rampzalige Vorst; Onze groote Propheet zy my getuige, dat ik voor u de minste haat niet heb, en in alle myne handelingen met u, alleen bedoeld heb, u aan u zelven te ontdekken, en u de oogen des verstands te openen, op dat gy uw gewaand ongeluk in zyn waare natuur leerd kennen, en in staat gesteld werde u deswegens te vertroosten; Reeds [125] dank ik den Hemel, dat ik u tot die bedaardheid, zonder dewelke de reden op 's menschen ziel geen vat kan hebben, door myne in schyn strenge behandelingen gebragt zie. Ik wil zelfs tot uwe vertroosting, dog met opregtheid, betuigen, dat alle uwe dwalingen meer aan uwe betreurenswaardige opvoeding als aan uwen imborst te wyten zyn. Van kindsbeen heb ik u ô Vorst gekend, en in uwen boezem een waare bronader van goedaardigheid, en groothartigheid bespeurt. Dog door de verfoejelyke staatzugt onzer Oostersche Opperheeren, aan de streelingen van Vrouwen en slaven, zonder een wys bestierder uwer jeugd, ten prooi gegeven, zyt gy als veroordeelt geweest tot een noodwendig wangebruik uwer koninklyke gaven, en hoedanigheden; De zelve zyn hoe langs hoe meer, door eene ineetende roest overdekt geworden; uwe reden is nooit de minste pooging | |
[pagina 243]
| |
afgevergt, gy hebt u altyd aangezien als een Vorst, en nooit geleerd dat gy, met de geringste en veragtste uwer Lyfeigenen een mensch van de zelfde beweging zyt. Nooit is u tyd gelaten om te overdenken, dat de menschen hoe onderscheiden door uiterlykheden, die hun vreemd zyn, 't heerlykste voorrecht, de hoedanigheid van Mensch met elkander gemeen hebben; Gy hebt u nooit gewend de eerbied, aan die dierbare hoedanigheid verschuldigt, nog in u zelve, nog in uwe onderdanen in acht te nemen, en te betalen. Die van Gods Steedehouder kittelde uw hoogmoed veel meer, hoewel de zelve de menschelykheid alleen tot een grondslag kan hebben. Dog hoe is het begrypelyk, dat gy in een doolhof van aangeschakelde wellusten verwert, in eenen gedurigen slaap als begraven, nooit een voorbygaande gedagte aan 't heil uws volks lenende, nooit uw [126] koninklyk gezag, als in 't oefenen van afgryselyke wreedheden, ten toon stellende, u hebt kunnen verbeelden de plaats te bekleden van den Opperheer der waereld, die in de wyze bestiering der zelve onophoudelyk werkzaam is, ieder zyner schepselen 't noodwendige bezorgt, en den mensch, naar zyn beeld geschapen, door opgehoopte weldaden dankbaarheid en liefde afparst? Gelyk 'er op aarde niets grooter is als een Vorst die door zyn gedrag de verhevenheid der Goddelyke heerschappye hem toebetrouwt beantwoord, zo kan 'er niets geringers en veragtelykers bedagt worden, ô dwaze Hussein! als een Koning, die den Opperheer, van wien hy zyne waardigheid af moet leiden, vergetende, in dezelve vermeind te vinden een onbetwistbaar recht om alle Goddelyke en menschelyke wetten onder de voet te smyten, en zyne grillige wil, als 't eenigst rigtsnoer van gedrag, zig zelven, en zyne onderdaanen durft voorschryven. Ik zie zonder moeite, ô Vorst, in uw gelaat, dat myne vrye en opregte uitdrukkingen in u een nieuwe spyt doen opborrelen. Geloof my, ô Hussein; het doelwit van Ali-kan is niet u spyt aan te doen, en uw gewaand ongeluk te verzwaren. Die onrechtvaardige gemoedsbeweging word in u verwekt, door de reden, en door de waarheid, die gy altyd als uwe bitste vyandinnen geschat hebt, en die de schitterende pragt van uwen troon ontvloden zynde, u, nu gy van dat valsch licht berooft zyt, onder de oogen durven zien, niet om u te beledigen, en zig wegens uwe haat, en vervolging te wreeken, maar om zig met u zo 't mogelyk is, te verzoenen. Uwe ongegronde toorn kan vergeleken worden, by de gestoordheid van iemand, die door een trouw Vriend opgewekt, om zig tot een nutte en heilzame arbeid te begeven, zig belgt, om dat hy aan de vleiende aangenaamheden van een bedriegelyke | |
[pagina 244]
| |
droom word ontrukt. Zo is het met u gelegen, ô verblinde Hussein, ik beroof u van de valsche denkbeelden uwer agtbaarheid, en daar door verliest gy niets anders als kittelende, dog verderfelyke droomen, en zulks zult gy ondervinden, naar maate, gy meer en meer de kragt zult hebben, om uwe slaapzugt te verdryven. Scha Hussein hoorde zyns Veldheers bondige redenen aan, zo niet met overtuiging, ten minste met een diep stilzwygen; Hy versleet eenige dagen [127] in een redelyke calmte, of liever dofheid, en hy ontfong van zynen heuschen waard alle mogelyke tekenen van een opregte Gastvryheid, voor zo ver de zelve in eene onbewoonde woestenye kon geoefend worden; Dog geen waare grootheid in zig zelve vindende, kon hy zig aan de uiterlyke kleinheid van zyn tegenwoordig leven geenzins gewennen; Hy zag de heuchelyke waarheid wel van verre, en als in een schemerligt, dog hy kon de zelve niet beminnen, en 't was hem derhalve onmooglyk, de noodige poogingen aan te wenden om haar zig eige te maken. Van de koninklyke hoogmoed af te staan was voor hem op nieuws zyne staaten te verliezen: ja zelfs voor zyne eigenliefde duizendmaal bitterer. In deze gesteldheid zig op een tyd aan tafel bevindende, en den Kan door 't matig gebruik van den wyn eenigzins verheugt vindende sprak hy hem aldus aan: Uwe gunstbewyzingen omtrent my, ô Ali-kan, zyn zo groot, als onverdiend, en dwingen my alles van u te verhopen. Gy alleen kunt my wederom op myn Vaderlyken rykszetel plaatsen; De overwinning is altyd aan uw gedugt geweer verknogt geweest. Gy hebt zo dikwils myne vyanden verslagen, dat eindelyk uw gezigt alleen hun de wapenen uit de hand deed vallen. Verzel my, zo niet als onderdaan, ten minste als bondgenoot; Uw naam alleen zal heirlegers tot myn dienst bereid, als uit de grond, doen voortkomen, en myne verzoening met den hooggeagte Ali-kan zal bekwaam zyn myn volk t'mywaards te bevredigen. Na een gewenschte uitslag, op welke ik staat maak, zullen myne vergeldingen uwe begeerte zelfs overtreffen ... Uwe Heerschzugt ô Vorst, sprak de Veldheer, in Husseins rede vallende, vervult uwe ziel met ydele herssenschimmen. Hoe! wilt gy een Vogel, die de vrye lugt geniet, wederom in een goude kooi lokken? Wilt gy een ontvloode gevangen overreden om met eige handen zig wederom te kluisteren? Weest nochtans verzekert, dat ik met vermaak en zonder 't minste uitstel, my aan een nieuwe slaverny zou blootstellen, indien ik daar door het rampzalig Persia zag te kunnen redden. Dog gy steunt, ô Hussein, op een gebroken riet. Ik weet, dat 'er afgelege Landstreken van 't vaderland zyn, die de wapenen der gewelde- | |
[pagina 245]
| |
naars nog niet hebben gevoelt, en die door uwe gunstelingen bestierd worden. Maar gy kend de zelven niet, nog hebt ze nooit gekend. Gy hebt op de [128] geldzugtige voorspraak der laffe bedienden van uwe Haram, de sleutelen van uw gebied aan lafhartigen betrouwt, die mogelyk zig niet ontzien zullen, om uws vyands gunst te winnen, u gebonden in deszelfs handen te leveren. Dog schoon zy u eenige benden wilden verschaffen, Ali-kan zou nooit kunnen besluiten zig aan hun hooft te stellen. 't Gansche Volk draagt gewillig, of ten minste in stilte, 't jok des geweldenaars, schoon 't zelve door hem mogelyk ruw gehandelt werd. Dog een borgerlyke oorloog hoe meer met gelyke kragten gevoerd, en ondersteund, hoe verderfelyker voor de bloeiendste ryken, is meer te vreezen, als eene harde regeering. Daar by, ô Hussein, zyt gy nog niet ryp, voor eene gelukkige herstelling. Leef onder ons; Leer een redelyk en deugdzaam mensch worden, om op rechtschape grootheid uw troon te kunnen bouwen. Gewen u aan arbeid en maatigheid; Wel haast zult gy uwe verslapte zenuwen weder gespannen vinden, en gy zult, uit u zelf, in een nieuwe jeugd, als een Phoenix weder te voorschyn komen. Ondertusschen zal uwer onderdanen haat jegens u zig verkoelen; een wreeder dwinglandy als d'uwe, zal mogelyk hen naar u als naar een wenschelyk koning doen rykhalsen. Alsdan zult gy, gehard door een ruw leven. en door my in de krygskunde onderrigt, zelf in staat zyn om uwe benden tot een gewisse zeege te leiden, en om uwe herwonne ryken in een aangename, dog werkzame rust, als een Vader, en niet meer als een Heer, te regeren. Deze wyze redenen vermogten niets op 't weerbarstig gemoed van Hussein; de werktuigen zyner ziele reeds hunne buigzaamheid verloren hebbende, waren onbekwaam om zig nieuwe denkbeelden gemeenzaam te maken. Hy bleef by zyn opzet, en verzogt maar alleen van Ali-kan zynen oudsten zoon Soliman, die hy, schoon geen duimbreedt lands in gansch Persien bezittende, Kan van 't vrugtbaar sciras zig vermat te noemen. De eerzugtige jongeling, die reeds dertig jaren oud, en 't Hof van te voren gesmaakt hebbende, 't eenzaam leven al lang wars geweest was, naar 's Vaders raad niet willende luisteren, begaf zig met Hussein op weg, en vermids zedert dien tyd niets van beiden gehoort is, is het waarschynlyk vermoeden, dat ze korts naar hun vertrek 't leven verloren hebben. [129] |
|