De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 215]
| |
No. 132. Den 30. January 1733. De Hollandsche Spectator.
Non consentientium undique concursus.Ga naar voetnoot1
cicer.
Heer Spectator.
HOewel niemand ter waereld minder vermaak als ik kan hebben, in de Koffihuizen te frequenteeren, ben ik egter niet genoeg met een al te gemeen vooroordeel bezet, om myne byzondere smaak als onfeilbaar aan te zien, en over die van anderen te willen doen heerschen. Myn afkeer voor dat slag van gemeene huizen word voornamentlyk veroorzaakt door myn onverwinnelyke haat voor een dikke tabaksdamp, die als een neevel 't gansch gezelschap omvangt, tot in het binnenste der kleederen doordringt, en my nog eenige uuren na myn vertrek van daar, by blyft, en verveelt; Voeg hier by, dat ik eens soberlyk ontbeeten hebbende, niet weet wat te eisschen, om eenig geldt te verteeren, en beschaamt ben, zonder iets tot het profyt van den Koffymeester te contribueeren, weer heen te gaan. Dog zulks belet niet dat diergelyke huizen aangenaam en nut kunnen zyn; inzonderheit in groote steeden, daar ze dikwils als een gemakkelyk middelpunt [90] verstrekken den geenen, die uit een wyd uitgezette circumferentie, of omtrek van verscheide kanten toevloeijen en zig aldaar vereenigen; Dusdanige aangename nuttigheid heeft voornamentlyk plaats in steeden als Parys, en Amsterdam, en in 't byzonder nog als Londen, daar menschen van allerlei hanteering, geneigtheid, en humeur, als door een soort van attractie, als zamen gerukt worden, in particuliere Koffihuizen, yder by het volkje, dat hem lykt, en by 't welk hy alleen vermaak kan geeven, en ontfangen. Op deeze wyze is yder de meester van volgens zyn aard en nei- | |
[pagina 216]
| |
ging 't gezelschap te kiezen, dat hem best aanstaat, en hem nooit mankeeren kan. Hy heeft de keur van Koopluyden, geleerden, fraye geesten, Wiskundigen, Schaakspeelers, dobbelaaars en Jonkertjes welke twee benden, door de bank, in een gesmolten zyn. In de meesten van die t'zamenkomsten gaat alles toe met de uiterste order en geschiktheid. 't Is of yder ondergedeeld gezelschapje zig in een vertrek apart bevond; 't Een stoort zelden het ander, en zelfs heb ik ondervonden in Koffihuizen, daar Poëten, en andere Autheurs, die by veele Natien dikwils onverdragelyke babbelaars zyn, vergaderen, die Heeren by malkander scheenen gekomen te zyn, om te toonen wie 't best zwygen kon. Hier uit is het ligt af te nemen, dat schakers, en Mathematici, in hunne byzondere vergaderingen niet veel praats moeten hebben. Onder de staatkundigen is de conversatie ook niet zeer luidrugtig, of 't moest by geval gebeuren, dat luiden van tegengestelde Kabalen in geschil raakten, by trappen vuur vatten, en in eenen burgerlyken oorlog uitborsten. Dog diergelyke verstooring van de gemeene rust valt zelden voor, doordien, in die [91] van volk opgepropte stad, niet alleen de verscheide professien, maar ook de differente partyen, en zelfs gezintens haare byzondere vergaderplaatsen hebben, 't welk my heugt, dat eertyds zig ook uitstrekte tot de verscheide Schouwburgen, of wel, wanneer de nieuwsgierigheid de gansche Natie als by een sleepte, tot de verscheide deelen van den zelfde Schouwburg, in den welken de Wigs den bak ter regter zyde, en de Torys ter linker innaamen; waar door het zomtyds voorviel, dat, wanneer de aanschouwers alleen uit Whigs, of uit Torys bestonden, de helft van de bak naar eene woestenye geleek, dewyl in de andere de menschen als gepakten haring op den ander gestapelt waren. De Koffihuizen digt by 't hof, daar jonge lui van geboorte, en dobbelaars van hanteering, die door hunne professie met Graven en Hartogen, liefhebbers van den dobbel, geëvenaart worden, hun optrek hebben, gaat het zo stil, en ordentlyk juist niet in zyn werk, voornamentlyk, wanneer een zeker spel, genaamd hazard, gespeelt word en door 't rammelen van de steenen, en het verwoed kloppen met de horentjes op de tafel, een eerlyk man 't hooren en zien vergaat. De jonkertjes, die niet speelen, zyn ook van de zedigste en deftigste niet, en om hun recht te doen, moet men bekennen, dat ze hun best doen om te schreeuwen, te woelen, en te ravotten, zo veel als de aard van de Natie het eenigzins lyden mag; dog zulks gaat niet zeer ver, en twintig Britsche jonkertjes maken in een Koffihuis zo veel | |
[pagina 217]
| |
geraas niet, als tien Hollandsche, en als een eenig Fransch petit Maitre karsvars uit zyn Vaderland gekomen. Uit al het welke men met recht opmaken kan, dat diergelyke verga[92]deringen in 't generaal voor nut en aangenaam in die hoofdstaat kunnen gehouden worden, en elders, en wel in 't byzonder, onder ons op dien zelven voet zouden kunnen worden gebragt. De Koffyhuizen kunnen nog van een zeer heilzaam gebruik zyn voor luiden, die in staat zynde van te denken, besluiten kunnen het parterre te verbeelden en 't speelen van de Comedie aan anderen overlaten. Myns oordeels zyn 'er geen plaatsen ter waereld, die, by voorbeeld, door een Spectator zo dikwils diende bezogt te worden, vermids yder voor zyn geld, aldaar een absolute vryheid koopende, en door den tabak, de koffy en een ratafiaGa naar voetnoot1 verleevendigt, en verhit, niemand ontziet, en zonder de minste omzigtigheid, niet zelden zyn gansche Character, voor de doorzigtige oogen der geener, die in de hartkunde ervaaren, bloot legt. Neem dit voor deeze reis voor lief, en zo dit denkbeeld van de Koffihuizen u eenigzins aanstaat, beloof ik u met den eersten u en uwen lezer te onderhouden, over de heilzame aangenaamheid der zo genaamde Amsterdamsche Collegien, tusschen dewelken, en die van onze Nederlandsche Universiteiten, in geval ik eenigermate door uwe approbatie aangemoedigt word, ik eens zal tragten te bezoeken of niet een parallel of vergelyking zou kunnen gevonden worden. Ik blyve, &c.
Den raad door myn Correspondent my gegeven om dikwils de Koffihuizen te frequenteren heb ik al overlang met myn gedrag voorgekomen, en daar zyn weinig dusdanige vergaderplaatzen in deze volkryke stad, die ik niet ten minste alle veertien dagen eens bezoek. Ik kan egter zelf naauwlyks begrypen, waar by het toegekomen mag [93] zyn, dat ik in een geruimen tyd in 't zogenaamde G..... Koffihuis myne voeten niet heb gezet. Zulks kwam my als een schielyke inval te binnen, wanneer ik my onlangs vlak by het zelve bevond. Ik trad recht toe naar binnen, en was niet weinig verwondert aldaar, hoewel op den druksten tyd, zo weinig luiden, en die nog, ten minste naar de uiterlyke schyn, van zo weinig aanzienlykheid, te ontmoeten. 't Meeste getal wierd uitgemaakt door ses of agt Joden, waar van de meesten eer het air hadden: van beunhazen,Ga naar voetnoot2 als van | |
[pagina 218]
| |
deftige handelaars. Ik eischte een kop zuivere koffy, dog toen ik 'er een slurp of drie van genoomen had, vond ik my gedwongen 't zelve ergens neder te zetten, vermids de drank eenige uuren op 't vuur zyne aangenaamste delen verspilt hebbende my zeer tegenstond, en eer kwalyk maakte, als verfriste. Hier op dagt ik op de ongedwongenheid van zekere Britsche mode, die de menschen in vryheid laat van in die huizen niets te nuttigen, mids in 't uitgaan, een gering stuk gelds in een bakje werpende. Dewyl 'er, onder 't smooken, nauwlyks een eenig woord voor den dag kwam, wende ik my naar twee Damspelers, als naar 't eenig tydverdryf dat zig voor my opdeed, beide verstonden ze 't spel vry wel; dog de een die een Christen scheen, verloor tegens den ander, die ik dogt te erkennen voor een welgesteld Portugees, spel op spel; schoon hy de sterkste was; Dog de oogenschynlyke reden van zyne geduurige nederlagen, was dat hy zyn party twee voorgaf, en daar in absoluut wilde volharden. Zulks deed my aanstonds opmerken en met de uiterste klaarheid begrypen, dat onkunde in een speeler op verre na, voor hem zo nadeelig niet is, als grondige ken[94]nis van 't spel, verzeld met een al te verheeve denkbeeld van zyn schranderheid: ik verbeelde my ook, als in 't verschiet, te zien, dat die waarheid vry verder als tot liefhebbers van 't spel zig uitstrekt. Deze myne gedagten wierden afgebrooken, door den overwinnaar, die zyn party in 't nauw en aan 't ernstig mediteeren gebragt hebbende, de tyd vond van een praatje voor den dag te brengen. Hebje de Courant gezien van daag, Mynheer, daar staat een koddige zaak in, die je wel geremarkeert zult hebben; ik wil spreeken van dat vrouwspersoon, dat te Parys gevonden is, aan 't spit gestooken, en ten deele gebraaden. 't Is waarlyk wreed, maar 't is evenwel mooy om te lezen. Wel tienmaal herhaalde hy met een lagchend wezen die verbazende woorden; 't is wreed, maar 't is egter mooi om te lezen; en hoe zeer ik voor een wyl myn geest als op de pynbank lag ik kon 'er niet uithalen, wat mooys tog in 't verhaal van zo eene gruwelyke moord kon schuilen. Eindelyk kwam my te binnen, wat onweerstaanbare neiging, en zelfs razerny voor de vrouwen onze Joodsche medeburgers beheerscht, en hoe dezelve, in hen, alle andere menschelyke hartstogten verdooft, en ik begon my te verbeelden dat 't een of 't ander wellustig denkbeeld, verwekt door zo eene wonderlyke mishandeling, 's mans natuurlyk mededogen dwarsbomende, hem dit droevig verhaal als koddig, en mooy om te lezen moet hebben doen beschouwen. 't Geen ik egter niet kan nalaten, in den man, aan te zien, als geen gering teken van | |
[pagina 219]
| |
onmenschelykheid. Dewyl ik met deze bespiegeling bezig was, komt 'er iemand instuiven, net als of hy de kamer stormender hand had ingenomen. Zyne gansche kakelbonte opschik was naar de laatste Fransche mode, en nooit [95] heb ik iemands opschik kleiner hoedje, en grooter strik onder de kin gezien. Ik twyffelde niet of 't was een jonge losbol. Dog wanneer hy my wat nader kwam, bespeurde ik, dat het een man diep in de vyftig moest wezen, dog voorzien met een regt van eigendom op eene nooit ophoudende jeugdt. Terstond scheen hy zig als meester van 't gansch vertrek te maken, en hard op tegen 't heele gezelschap, hoewel tegens niemand in het byzonder, te spreeken, waar uit ik besloot dat hy niemand van 't zelve kende, en mogelyk voor de eerste reis van zyn leven dit huis overweldigt had. In 't midden van een airtje, dat hy bykans hard op zong, viel hy zig zelf om zo te spreeken in de rede: Is hier dan geen jonge? schreeuwde hy luidkeels uit. Kan een eerlyk man hier dan voor zyn geld niet gedient worden? Ha, ben je daar, beste maat, vervolgde hy zo dra de jonge te voorschyn kwam. Geef my eens met 'er haast een glaasje ratafia, maar 't moest wezen lekkere ratafia, de beste ratafia, uitmuntende onvergelykelyke ratafia, ratafia zo als 'er geen ratafia ooit ter waereld geweest is; Dit sprak hy, den jongen by de hand vattende, en zo gemeenzaam met hem omgaande, als of ze vyfentwintig jaar de beste vrinden des waerelds waren geweest. De algemeene Kamer-dienaar wist niet hoe hy 't had, stond of hy voor de kop was geslagen, en was zig zelf nauwlyks genoeg meester, om te vragen of Mynheer een klein, of een groot hebben moest. Een kleintje, myn beste vriend, was 't antwoord; Zulke ratafia, als ik van uw hand verwagt, moet met geen groote teugen gedronken worden. Ondertusschen wierd hem het glaasje, 't welk geen twee vingerhoeden vol behelsde, ter hand gesteld. Ik moet bekennen, riep hy daar op uit met de levendigste [96] vrolykheid die bedagt kan worden, dat dit een aardig glaasje, een proper glaasje kan genoemt worden. Van alle de kleine glaasjes die ooit uit een glasblazery gekomen zyn, heb ik nooit kleiner in de hand gehad. Ik heb hooren spreeken van een Autheur, die over de Ga naar voetnoot* ONEINDIGE KLEINEN heeft geschreven. Maar ik zou 'er myn eer op durven verwedden, dat de vent geen woord en spreekt van de liqueur-glaasjes van 't G .... Koffyhuis. Hier op barst hy uit in een langdurig geschater; Hy smyt een dub- | |
[pagina 220]
| |
beltje neer; Ik kyk om; en de man is verdweenen.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [97] |