De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 210]
| |
No. 131. Den 26. January 1733. De Hollandsche Spectator.
Ast Aper auditu praecellit, Aranea tactu,
Vultur odoratu, Linx visu, Simia gustu.Ga naar voetnoot1
Myn Heer.
ONder alle uwe Lezers twyffel ik of 'er een gevonden word, die uw werk met meerder aandacht nagaat dan ik, schoon ik tot een tamelyken ouderdom reeds gekomen ben, en de waereld niet onbezogt gelaten heb. Van myne jongelingschap af, tot myne manlyke jaren toe, heb ik gereisd, en onder anderen ook geweest in dat deel van Asia, daar de Mahometaansche Godsdienst ten troon gestegen is. Daar werd my een byzondere zaak [82] verhaald, die ik houde voor verzierd,Ga naar voetnoot2 voor zo ver de grond derzelve belangt, doch ook aanzie voor een Zinnebeeld, dat aanleiding geeft voor opmerkende verstanden om onder de schors van het verdichtzel heilzame waarheden te ontdekken. De Britsche Spectator heeft geen zwarigheid gemaakt zich te bedienen van een verziersel dier ongeloovigen, en dierhalven verbeelde ik my dat gy deezen niet verwerpen zult; doch ik laat volkomen aan uwe keur of myn schryven een plaats onder uw geestige Vertoogen waardig zy, dan of het tusschen u en my alleen bekend moet blyven. Hier mede ga ik over om u bericht te geeven wat my door zeekeren Dervis te Constantinopolen is verhaald.
| |
[pagina 211]
| |
Een zekere Emir, die meer Godvrucht dan doordringendheid van verstand bezat, was door zyn onophoudelyke gebeden, en het stipt opvolgen der pligten, in den Alcoran den Musulmannen voorgeschreven, zo verre in de gunst van onzen grooten Profeet gevorderd, dat deeze, hem in een nagtgezigt verschynende, belofte deed dat hy den wensch, dien hy in zyn derde plegtig gebed van den volgenden dag doen zoude, stond te verkrygen. Hier op ontwakende, liet hy zyne gedagten gaan over alles 't geen den mensch schier wenschelyk voor kan komen. Staat- en geldzucht zyn te algemeen meester van der stervelingen harten, dan dat zy ook niet het eerst [83] onder de bespiegeling van den Emir komen zouden. Echter hielden zy geen langen stand; vermits ze het hart van een godvruchtig mensch wel eens ter sluik bekruipen, maar nooit geheel vermeesteren kunnen. Het bezit der allervolmaaktste schoonheden, in een onveranderlyken stand, zoude hy mogelyk verkoren hebben, zo hy niet, als een oprecht Musulman, zich zelven verzekerd had gehouden dat hem die in het ander leven niet ontstaan konden; willende door den voorsmaak het toekomenden genot dier weelde niet bederven. Hy leed groote aanvegting om zich zelven ontslagen te zien van de verplichting, die op ons Gelovigen ligt, van nooit eenigen wyn of sterken drank te nuttigen. Hy had in zyn omgang met de Franken bespeurd, dat deezen de vrucht des wynstoks hielden voor een der heerlykste gaaven, die aan het menschdom geschonken zyn; weetende dat de Jooden God plegtig daar voor danken. Naar allen schyn zou hy hier toe hebben overgegaan, had hem een wyzer vriend voorheenen niet geleerd dat het een der grootste wetbreuken is vergiffenis en ontslag te verzoeken voor toekomende overtreedingen: wyl het een gemoed te kennen geeft dat zich niet gewillig den last van het verbod onderwerpt. Na veele andere overleggingen, viel hem in dat de mensch geen zintuigen had, die niet in het een of het ander dier veel fyner en kragtiger gevonden wierden. Gelyk by voorbeeld de onreine hond de reuk zo scherp heeft, dat hy zynen meester, of wie het zy, op de uitwazeming der voetstappen na kan gaan. Hy [84] besloot dan den magtigen Mahomet af te bidden zodanige versterking zyner zintuigen, dat hy die ieder zo scherp verkrygen mogt, als de zelve in een eenig ondermaansch schepzel gevonden word. Hier uit verbeeldde hy zig veel nut te zullen trekken, om alles in zyn inwendigen stand te kennen. Maar hy vond zich elendig in zynen waan bedrogen; want naauwlyks was zyne bede geëindigd, of de lieflykste roos deed hem zwymen, en het vallen van een Schryfveder zyn hart slaan, als of een zwaare | |
[pagina 212]
| |
balk onverwacht en schielyk ter neder plofte. In zyn Serail komende, wierd hy straks gewaar, dat 'er een ander man, dan de gewoone oppassers zyner vrouwen en bywyven, in het vertrek geweest was van het allerbehaaglykste voorwerp zyner min; en zyn hart, tot hier toe gerust in den waan van haar alleen te bezitten, wierd door een doodelyken spyt van één gescheurd. Hy kon geen oog luiken door de zorg die hy dragen wilde om zyn gekwetste eer op 't gevoeligst te wreeken, en de nacht, die alles voor de stervelingen duister maakt, was voor hem niet meerder dan een avondscheemering, die hem door haar bedriegelyke schaduwen telkens nieuwe stof gaf tot hartgrievende gezigten, welke echter niet klaar genoeg waren om daar op zig van zyn ontdekkingen verzekerd te houden. Eindelyk vond hy evenwel den hooner van zynen echt, maar met een ook nieuwe zwarigheid; wyl dezelve de grootste gunsteling van onzen alleenheerschenden Keizer was. Deezen om den hals te brengen, was zich zelven aan [85] de allerstrengste straffen bloot gesteld. Het op zyn wyf te verhaalen, wierd hem niet vergund door de liefde, die hy haar altoos boven anderen had toegedragen. Zo dat hy blyde was dat ze, als buiten zyn weeten, heimelyk uit zyn Serail geligt, in dat van zynen magtigen vyand werd overgebragt. Te meer sloeg hy tot die vreedzame gedachten over, om dat hy bevonden had dat alles, 't geen hem voor deezen niet in het minste gedeerd zou hebben, thans voor hem een ondraaglyke pyniging was, alzo hy aan laauwe koffy zich zo gevoelig gebrand had, als of hem ziedende oly waare in de keel gegooten; en by ongeluk een blad van een boom op zyn tulband gevallen zynde, was hy daar door zo aangedaan als of hem de herssenpan in stukken geslagen wierd; hoewel de heelmeesters bevonden dat 'er niets gekwetst, noch gebroken was, zo dat hy by allen den naam kreeg dat hy het gebruik van zyn verstand verloren had. 't Genot van den smaak was hem vrugteloos geworden. Het minste zout of zuur viel hem onlydelyk op de tong. Het geringste zoet deed hem walgen; en vond hy al iets dat hem in het eeten of drinken genoegen kon, 't was hem onmogelyk de lucht daar van te kunnen verdraagen. In allen deele was hy ongelukkig, en beklaagde zich duizendmaal onder zyn vertrouwste vrienden van zynen dwaazen wensch, nacht en dag smeekende dat Mahomet hem verlossen wilde van de gift; die hem zo veel te smertelyker viel, als hy dezelve eerder voor zich heilzaam gerekend had. Na eenige weeken in [86] dien toestand doorgebragt te hebben, verscheen hem de Profeet ten tweedemaal, hem zagtelyk bestraffende over zyn onbezonnenheid, en hem met een toezeggende dat | |
[pagina 213]
| |
hy niet eerder daar van kon ontheeven worden, voor dat hy te Mecha op het heilig graf, zyne godsdienstige gebeden, na voorgaande reinigingen des ligchaams, had uitgestort. Naauwlyks ontwaakte hy, of gebood zyne slaven alles tot de reis gereed te maaken. Dit wierd straks uitgevoerd, en hy liet zich in een overdekte draagkoets op een zacht bedde, met tamelyke dagreizens derwaards voeren. Daar gekomen zynde, richtte hy zig naar het gebod dat hem gegeeven was, en hy, in zynen vorigen staat hersteld, wist het Opperwezen niet genoeg te looven voor de goedheid die het hem had betoond, door hem te trekken uit een staat, daar hy zo roekeloos en yverig om gebeden had. Hy bevond zig weder gelyk een ander mensch, en bekwaam om zyne gewoone oeffeningen naar behooren te vervolgen. De grootste smart die hem nableef van de onbedenkelyke fynheid zyner zintuigen, was het verlies dat hy geleden had door het ontdekken der sluikeryen van zyne teergeliefde Zaïda, doch de dood van haaren nieuwen minnaar brogt hem binnen korten tyd wederom in het bezit haarer bevalligheden, die hy voortaan alleen genoten heeft.
Hier hebt gy, Heer Spectator, het verhaal, my door den Turkschen Munnik medegedeeld, [87] 't geen ik in alle zyne omstandigheden aan u toezende, hebbende alleen den groots verbloemden styl der Oosterlingen veranderd, op dat onze Nederlanders, daaraan niet gewend, het des te beter zouden kunnen bevatten. Mogelyk zou ik dit niet gedaan hebben, indien myn ouderdom de levendigheid der denkbeelden en de verbeeldingskracht van mynen geest niet vry gemaatigd had; want ik wil gaarne bekennen dat ik in het bloeyenst myner jeugd veele myner Landsgenoten ben gelyk geweest, die over al het verbloemde verkiezen voor het zakelyke; het groots schynende, voor het waare groots, dat in de denkbeelden, en niet in de uitdrukkingen, moet bestaan. En zeker het komt my voor, dat dit verdichtsel geen optooying nodig heeft; zynde uit zich zelven bekwaam om te leeren, dat de mensch nooit ongelukkiger weezen kan, dan wanneer aan hem gelaaten word de keur van voor zig uit te denken wat hem het heilzaamst zy. De oneindige Wysheid, Magt en Goedheid, onscheidbaar in God vereenigd, zyn de uitdeelsters van het lot dat ieder sterveling moet ondergaan. Die zig hier aan met alle gelaatenheid onderwerpt, en onderwyl van zynen kant al doet wat hem door deeze word voorgeschreven, mag hier op aarde somtyds iets ontmoeten, dat hem hard schynt voor een tyd, maar hy zal op den duur bevinden dat hem zelfs dit ten goede strekt. | |
[pagina 214]
| |
Alles op Gods voorbeschik aan te laaten komen, is een roekeloosheid die geen redelyke zielen past. Zig wederom alles van zig zelven te vermeeten, zon[88]der op den grond van Gods voorzienigheid te steunen, is een hoon gedaan aan het Wezen der wezens, dat alle volmaaktheden op het allervolmaaktste van eeuwigheid en tot eeuwigheid bezit; des besluit ik met de woorden van den godvruchtigen Cats:
't Is wel gezegd, naar myn verstand,
Roep God te hulp, maar roer de hand.
Ik blyve Myn Heer UED genegen Vriend. T.J.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [89] |
|