De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 204]
| |
No. 130. Den 23. January 1733. De Hollandsche Spectator.
Ad prudentem gubernatorem pertinet negligere aliquem defectum bonitatis in parte; ut faciat augmentum bonitatis in toto.Ga naar voetnoot1
thomas aquin.
WY hebben den Opperpriester Theodorus gelaten zig bereidende om de Dogter van Jupiter te volgen naar het vertrek, 't welk de Pyramide van boven eindigde; zo draa hy zig in 't zelve bevond voelde hy in zig de uiterste verbaastheid, en zig zelven als ontrukt door deszelfs onuitsprekelyke heerlykheid, by dewelke al 't geen hy tot nog toe gezien had in 't minste niet kon haalen. In dien toestand, om dewelke te verdragen zyne ziel te magteloos was, had hy de hulp van de Godinne van noode, die om hem weder by zig zelven te doen komen hem een drup van eene hemelsche vogt op de tong liet vallen; terstond voelde hy bovengewoone kragten, en zyn vreugd was onuitspreekelyk. Wy zyn hier, sprak Pallas, in de waare, en weezentlyke bestaande waereld, en gy bevind u naarby de bronader van alle gelukzaligheid. Gy ziet hier 't geen Jupiter u toeschikt, indien gy voortgaat met hem yverig en trouw te dienen. Hier is nu de waare Sextus, zo als hy [74] tot nog toe is geweest, en zo als hy in 't vervolg in der daad zyn zal. Gy ziet hem verbolgen den tempel uitstuiven, met het vast besluit van der Gooden raad te veragten. Hy spoed zig naar Romen, geeft zig aan de trotsheid, en aan eene onbezuisde wellust over, hy brengt alles in verwerring; niets is geheiligd voor zyne woeste baldadigheid; hy verkragt de Vrouwe van een zyner beste vrienden; 't schennis verspreid zig door Ro- | |
[pagina 205]
| |
men als een vlam die door eene hevige wind gedreeven word. De borgery verwoed door zo eene ondragelyke dwinglandy grypt de wapenen aan. Gy ziet hem verjaagt met zyn vader en huisgezin, ongelukkig, veldvlugtig, en eindelyk in een gevegt gedood. Indien Jupiter, in de plaats van deezen, eenen Sextus genoomen had in eene gelukkige burgerstaat levende tot Corinthus, of loffelyk regeerend Koning in Thracie, 't zou het zelve heelal niet meer wezen, en nogthans was Jupiter verpligt deeze nu weezentlyke waereld, die het toppunt van de Pyramide uitmaakt, boven alle anderen te kiezen, om dat ze alle anderen mogelyke waerelden in volmaaktheid overtreft. Anderzins zou zyn besluit tegens zyne eige wysheid strydig zyn geweest, en hy zou my, die zyn dogter ben, van zig hebben verstooten; gy begrypt nu wel, ô Theodorus, dat het Jupiter niet is, die met opzet Sextus een booswigt heeft gemaakt; hy is dusdanig als moogelyk, van eeuwigheid in 't onbepaald goddelyk begrip opgeslooten geweest; myn Vader heeft hem maar van 't mogelyke tot het weezentlyke doen overgaan, en heeft hem het daadelyk bestaan gegeeven, 't welk zyn wysheid niet kon weigeren aan 't heelal, tot het welke diergelyke Sextus behoorde, en waar van hy een noodzakelyk gedeelte moest zyn; [75] dog beschouw wat een reeks van aanzienlyke en grootsche gevolgen aan de misdaad van Sextus; als een onmydelyk gevolg, gehegt is; had hy maar de gemeene slender van de vorstelyke moedwilligheid gevolgt, 't verslaafde Rome zou moogelyk in haar wieg versmoort zyn geweest; maar nu schut het zelve 't jok der dienstbaarheid af; ieder burger neemt deel aan 't gemeene best, als aan zyn eige goed; 't gemeen belang word het belang van elk in 't byzonder; naar eene langduurige worsteling met strydbaare gebuuren, onderwerpt zig dit vrye volk gansch Italie; het geeft in vreede, en in oorlog de heerlykste en verheevenste voorbeelden van deugd, en edelmoedige liefde voor 't Vaderland, en zyne zeeghaftige wapenen zonder ophouden verder, en verder uitstrekkende onderwerpt het zig de magtigste Volkeren, en maakt eindelyk van 't gansch bekend aardryk een eenige algemeene Monarchie. Dog dit alles is als niets in vergelyking met het gansch bestek en 't geheele verband van het wezentlyk heelal. Uwe sterfelyke oogen zyn te zwak, om 't zelve door en door te beschouwen. Deszelfs schoonheid zal het voorwerp van uwe geduurige verwondering wezen, wanneer, na een gelukkige overgang, van een eindig en gering leeven, tot een volmaakter 't welk nooit op zal houden, de Godheid u in staat zal stellen, om zo een verrukkend gezigt te kunnen genieten. | |
[pagina 206]
| |
Hier op ontwaakt Theodorus, hy stort zyne dankzeggingen voor de Godinne uit; hy regtvaardigt het gedrag van Jupiter, en doordrongen van 't geen hy gezien, en gehoord heeft, volhard hy in 't bedienen van 't Opperpriesterschap, met al de yver van een trouw dienaar van [76] zynen God, en met alle de vreugd, en vergenoeging, die in een sterveling vallen kunnen. Mogelyk zullen eenige myner schranderste en geoefendste Lezeren zig nog een andere vraag van Theodorus belooft hebben: Namentlyk deze: Dit gansche denkbeeld komt my zeer heerlyk voor. Maar zeg my tog, ô Godinne, of men van de wysheid, goedheid, almagt en van het gansch verband van Jupiters deugden, en goddelyke eigenschappen het uitvoeren van een bestek niet zou hebben mogen hoopen, in 't welk de volmaaktheid van yder deel in 't byzonder, de algemeene volmaaktheid van 't geheel zoude uitgemaakt hebben? 't Antwoord van Minerva zou buiten twyffel geweest hebben, dat in zo een geval, 't geheel geringer, bekrompener, en min heerlyk zou zyn geweest, en dat buiten alle tegenspraak, indien dusdanig bestek het beste was geweest, de Godheid 't zelve van 't mogelyke, tot het weezentlyke zoude hebben doen overgaan. Misschien zoude zy ook met reeden hebben kunnen antwoorden, dat eene algemeene volmaaktheid, geheel en al uit volmaaktheden voortspruitende, eene onmeêdeelbare eigenschap van de Godheid is, en strydig met de natuur van het schepzel, en dat de Almagt tot het onmooglyke zig niet kan uitstrekken, vermids 't zelve alsdan niet onmooglyk maar moogelyk zou zyn. 't Schynt derhalven, dat 'er op dit Ga naar voetnoot* Systhema, geschikt om niet alleen de goddelyke voorkennis, maar ook om de goddelyke besluiten te regtvaardigen, en aan te toonen dat de oorsprong zo wel van 't zedelyk als van 't natuurlyk kwaad de oneindige goedheid van 't opperwezen niet dwarsboomt, niets redelyks te zeggen valt. Immers kan ymant van een gezond oordeel, en [77] die den oneindigen Schepper der waereld erkend, niet loochenen, dat de denkbeelden van alle mogelykheden, met derzelver noodwendige vereenigingen, t'zamenschakelingen en gevolgen, gelyk ook de bestekken van de ontelbaare heelallen, die uit die gebeurlykheden konden t'zamengesteld worden, van eeuwigheid, in Gods onmeetelyk begrip zyn vervat geweest. Even zo min is het te ontkennen, dat de Schepper noodzakelyk door zyne wysheid over- | |
[pagina 207]
| |
reed is geworden tot het uitkippen van het beste, dewyl iets dat wel in zig zelf goed is, wanneer het iets dat beeter is verhindert, en uitsluit, zelfs als kwaad kan aangezien worden; in voege, (het zy gezegd met ontzag voor Gods heiligheid) in geval hy een bestek gekooren had beneeden het beste, hy in dat opzigt zoude kunnen gezegt worden, een kwaad bestek werkstellig te hebben gemaakt. 't Is waar zal men zeggen, 't beschreeve systhema schynt in allen deelen voldoende, wat de Godheid aangaat; 't is ook zeker dat Sextus en zyns gelyken, meteen volkoomen genoegen en met een vrywillige keur, gepaart met het duidelyk gevoel dat het aan hen staat, en in hun magt is anders te kiezen, zig aan de boosheid heeft overgeeven, dog zo die ongelukkigen eens in een andere waereld aan 't bedaaren komen, en begrypen, dat hun voorleede gedrag, hoewel niet noodzaaklyk, egter zeker en onmydelyk is geweest, zullen ze niet van de uiterste hardigheid moeten vinden, dat ze ten koste van hunne deugd, en gelukzaligheid, tot de volmaaktheid van 't verheevenste Heelal 't hunne hebben moeten toebrengen. Ik moet toestaan dat zulks als waarlyk hard, en bitter voorkomt. Maar het kon niet anders zyn; zulks, ik beken het, is een [78] zwakke vertroosting, dog ik ken een zeker denkbeeld dat myns oordeels die gansche zwarigheid zou weg kunnen neemen; 't is niet van myne vinding; 't is oud, en om dat het in een slegt ligt is geplaatst geweest, en niet behoorlyk toegepast, is het al overlang van de grootste meenigte der rechtzinnigen verworpen geweest; dog ik verbeelde my, dat het zelve wel opgeheldert, en met oordeel aan het tegenwoordig systhema verbonden, het zelve niet alleen zou voltojen, maar ook de luisterrykste heerlykheid byzetten. Dog de al te wel gegronde vreeze, dat het by de meeste Lezers tegens de vooroordeelen weerom zou stuiten, en tot het begrip niet indringen, dwingt my het zelve te spaaren, tot dat ik meer waare lust tot onderzoek in dezelven zal kunnen onderstellen. Ondertusschen zal ik tragten nog eenige voldoening te geeven, aan menschen, die by gebrek van in den boezem der zaaken te kunnen doordringen, aan nieuwe denkbeelden zig niet gewennen kunnen en dezelve aanmerken als met distelen, en doornen t'allen tyden bezet, en zomtyds zelfs als belagchelyk, hoe is het te begrypen, zullen ze zeggen, dat al 't geschapene, tot het minste vezeltje toe, iets bybrengt tot de voltoying van het beste heelal? Hoe is het zelfs bedenkelyk dat een gering mensch, die zig nergens meede bemoeit, als met zyn kostwinning te bezorgen, noodwendiglyk met al zyn gedrag vereischt word tot de Heer- | |
[pagina 208]
| |
lykheid van de volmaaktste waereld? Is het niet ongerymt vast te stellen, dat, indien zo een schoenlapper, in zo een Pothuis niet arbeidde de volmaaktheid van het weezentlyk heelal daar iets by lyden zou? Maar die bekwaam zyn aldus te redeneeren hebben noit aangemerkt, hoe de zwaarste, en ge[79]wigtigste gevolgen, door de uitgestrektste t'zamenhang uit de geringste oorzaken hunne oorsprong neemen. Ze zullen noit te vreede wezen met het voldoende antwoord, dat het blykt, dat zulks vereischt word, vermids het weezentlyk zo bestaat. Handtastelyker reedenen moeten hen gerust stellen. Men vraagd by voorbeeld: Wat kan tog een veragtelyke mug in de waereld uitrechten, wat mag tog de beweegreeden van zyne schepping zyn. Laat ons eens bezoeken of wy zulks met een zeer mogelyk staaltje niet zullen kunnen aantoonen. Neem eens, dat een Raadsheer een man van groot gezag, en wiens wysheid op zyn amptgenooten een grooten invloed heeft, den ganschen nagt door, den oorlog dewelken dat ongedierte door zyn bazuinen aankondigt, en door zyn steeken aandoet, ontrust en van de verkwikkende zoetigheid des slaaps berooft is geweest. Die deftige man ryst op, morrig, gemelyk, en in die kwaade luim begeeft hy zig naar den Raad. Zyne gewoone aandagt ontbreekt hem, hy vormt een verkeert begrip van een twistzaak van de uiterste aangeleegendheid, waar in een gebuurig Vorst belang heeft, en door deszelfs gezag, word ze kwaalyk uitgeweezen. De Vorst met reeden misnoegt overrompelt het land met zyne benden, en doet het zelve alle de rampen van den oorlog gevoelen, de Vrienden en Bondgenooten schieten van beide de kanten toe, en aldus kan het byten van een mug de zwaarste gevolgen tot in de andere deelen der waereld uitbreiden. Een tweede voorbeeld; Onderstel een beedelaar die zig al zyn leeven met die schandelyke kostwinning geneert heeft. Hy strekt de gansche aarde en zig zelven tot een last; dog op een zekere tyd met afgryzelyke lorren be[80]kleed, begeeft hy zig voor de deur van een schatryk borger en vertoont zig aan deszelfs eenige dogtertje. Het kind verschrikt, krygt de koorts en sterft. Het goed koomt na 's mans dood op de naaste vrienden, een huisgezin waar in de grootste verdiensten onder 't gebrek van middelen anderzins zouden begraven zyn gebleeven. Zommigen der zoonen oeffenen zig in de krygskunde, worden helden en maaken hun vaderland door hunne groote daaden ontzaggelyk, de anderen leggen zig op de staatkunde, verdienen en verkrygen door hun ligt en deugd de hoogste eerampten. Zy verbeeteren de wetten, moedigen neeringen en hanteeringen aan, en maaken aldus een gansch volk, deugdzaam, magtig, en | |
[pagina 209]
| |
gelukkig, zonder dat de Bedelaar eens weet dat hy tot zo veele gewigtige uitkomsten aanleiding heeft gegeeven. 't Is op eene diergelyke wyze, dat een schoenlapper door zyn gezigt, gebaar, en woorden, op zo een plaats, den voorbygangeren duizend gedagten vrugtbaar in daaden, die weer haar gevolg moeten hebben, inboezemen kan. Om te eindigen, 't geringste Schepzel is als een klein gewigt, 't welk in een rivier vallende niet alleen de waterdeelen, die daar door geraakt worden, ontroert, maar ook, door mededeling, die beweeging in een kring wyd en zyd uitbreid. |
|