De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 183]
| |
No. 127. Den 12. January 1733. De Hollandsche Spectator.
Malo coactus qui suum officium facit,
Dum id rescitum iri credit, tantisper cavet:
Si sperat fore clam, rursum ad ingenium redit.Ga naar voetnoot1
terent. in adelph.
IN den tusschentyd, dien ik genomen had, om te overdenken, hoe ik myn beloofde vertoog tegen het sluiken best aan zou vangen, ontmoette ik in een gezelschap een onzer Medeburgers, een man van eene gemeene opvoeding en redeneering, die zig sederd drie of vier jaren, onder den rook van eene niet onaanzienlyke Stad dezer Provintie, in een zeer vermakelyk Dorp ter woon begeven heeft. Het eerst, dat ik hem vroeg, was, hoe hem zyne retraite uit het Amsterdamsch gewoel al behaagde. Hy wist zig niet genoeg te beroemen van de keur, die hy gedaan had. Zyn huis was niet opzigtig maar vry ruim en gemakkelyk; de landlucht had hem zo frisch als een hoen gemaakt, en hy bevond, dat overal waar men slechts twee of drie goede vrinden tellen kon, niemand de tyd behoefde lang te vallen; maar, was zyn besluit, ik had gemeend, dat het my meer in de menage gescheeld zou hebben, dan ik by ondervinding zie, dat het doet. Ik was verwonderd, en sprak aanstonds van de huishuur, dat een zeer zwaar artykel in de onkosten der Amsterdammers is, waaraan hy considerabel uit moest winnen. 't Is waar, zeide hy, voor honderd en vyftig gulden 's jaars, woon ik | |
[pagina 184]
| |
thans veel beter; als ik hier voor honderd ducaten heb gedaan; doch ik had daar al opgeteld; en dierhalven eens [50] uitgerekend hebbende, dat die post my vierdhalfhonderd gulden ten profyte komt, blyft die in zyn geheel, en echter heb ik in myne calculatie noch al wat gemist; maar (om u uit den droom te helpen) gy moet weten, dat ik staat gemaakt had, ruim vyfhonderd gulden minder te verteren, als ik hier plag te doen, en 't kan nauwelyks vierhonderd halen, schoon ik vruchten en groenten genoeg in myn bogaard en moestuin heb, en verder niet ruimer leve. Maar hier zit de knoop Myn Heer, ik zou 'er geen ton turf, geen anker wyn, geen maat meel, geen mingelenGa naar voetnoot1 jenever durven sluiken, of de Baljuw, die het met de pachters houdt, zou me by het linker been krygen; hier had ik altyd bestige bierdragers, en boeren van een rekkelyke conscientie, op myn hand, die me 't goed in huis bezorgden, zonder dat ik van akzyns of pompstok wist, en, ging hy voort, het is zo veel niet om het geld, dat ik klaag, als wel om dat ik het aan die verbruide Pachters (voorwien hy geen hatelyke namen spaarde) betalen moet, op dat zy met dartel te leven, ryen, rossen, en hartdraven, fraie huizen, en kostelyke meubilen, den besten Burger trotzen, en dan noch de hairen van 't hoofd zouden spreken. Mogt ik eens naar myn zin begaan, ik zou ze wel anders mores leren. Ik meen, dat ik die volgezogen spongies in 't kort zo droog als stokvisch nypen zou. Ik zou hen behandelen gelyk zy den burger doen, dien ze beet krygen. Daar zou meê geen genade zyn; want kan men ontkennen, dat zy van geen medelyden weten? en heb ik niet gezien, dat een man die in een ander Dorp niet ver van 't onze woont, een kinnetjeGa naar voetnoot2 boter had aangegeven, en alleen geen waagbriefje wou nemen, als vertrouwende dat zyn boer hem zyn volle gewigt wel leveren zou, naderhand bly is geweest, dat hy na lang loopen en soubatten voor een goede soms gelds is vry geraakt? Ik heb laatst met onzen Baljuw, die geen onhebbelyk man voor de conversatie is, over dit subject eens lustig gehacqueteert;Ga naar voetnoot3 maar hy verklaarde me ronduit, dat hy my, zo ik onder zyn kluiven raakte, niet meer zou sparen, als een ander. De plakaten, zei hy, lagen klaar genoeg. Ider kon zig met de pachten te voldoen voor schade wachten; hy moest van zyn Ampt leven, en was niet verplicht zyn deel van de boete aan den smokkelaar wech te schenken: | |
[pagina 185]
| |
Maar ik gaf tot antwoord, het voor een goede waarschuwing te houden. Uit vrees dat hy zig verder en onvoorzigtiger uit zou laten, viel ik hem in, dat men, nu de remissien (anders knielappen genaamd) afgeschaft waren, geen reden van [51] argwaan hebben kon, het beste denken moest, en de lasten van den Staat goedwillig helpen dragen. Ja, ja, schoot hy me toe, ik zie het wel, gy hoopt ook noch eens Drost, of Schout te worden, en daarom spreekt gy zo. Ik lachte, en zei, om dit discours af te snyden; Met die mond moet gy wyn drinken, ik breng u een glaasje op myn aanstaande avancement, en wy zullen 'er een spelletjeGa naar voetnoot1 by steken, want het ander gezelschap is al moe van ons de praat alleen te laten. Het bleef hier by, minder door myne redenen, dan door de tusschenkomst van den tractant, die het verkeerbord liet binnen brengen, en ons verzocht een verkeertje te spelen, 't geen 's Mans yver van voorwerp deed veranderen, en ons allen, vermits 'er schut buiten 't bord gegeven wierd, belette meer van de pachten en 't sluiken te spreken. t' Huis gekomen zynde, viel ik aan 't overpeinzen van 't geen 'er voorgevallen was, en kon me niet genoeg verwonderen over de eigenzinnigheid van sommige, anderzins geen onverstandige Lieden, die in de onredelykste sustenuen noch altyd gelyk willen hebben. 't Is waar, dat ze menigmaal door vooroordelen en voorbeelden belet worden de zaken diep genoeg in te zien, en dus niet ontdekken van wat quade gevolgen die zyn; wyl ze anders hunne gewetens niet gerust zouden kunnen stellen op schynredenen, die geen grond ter waereld hebben; want ik kan van me zelven niet verkrygen alle menschen, die wel eens sluiken, voor overtuigd te houden van een opzettelyke boosheid om willens zo groote misdaad te begaan, als daar het van my voor gerekend word: Ja mogelyk dat ze wel zonde maken van dingen, die ik, zo ze niet misbruikt worden, voor geoorloofd houde. Ik schroom niet nu en dan eens een partytje met de kaart te spelen, of in den schouwburg te gaan, daar misschien een ander, die geen zwarigheid maakt van een vaatje wyn uit te drinken, dat gesloken is, zo veel quaads in vind, dat hy 'er zig wel van wachten zal; en ik geef hem gelyk, dat hy niets doet, 't geen hy niet ten minste voor onverschillig houd, mits hy me toesta, dat een verstandig man altyd reden moet kunnen geven, waarom hy iets vermyd of vrymoedig bestaat. De uitspanning die | |
[pagina 186]
| |
men neemt door het spel en in de Comedie, hebben zulke verstandige, geleerde, ja deugdzame voorspraken, dat [52] ik, hunne bewyzen onderzocht en overwogen hebbende, my alleen aan het misbruik, dat met recht veroordeeld word, nooit hoop schuldig te maken; maar laat de voorstanders en handhavers der sluikeryen eens een eenigen Gods of Rechtsgeleerden voortbrengen, die een glimp aan hun bestaan durft geven. Doch naardien men niet op 't gezach van anderen moet steunen, om iets goed te keuren of te wraken, zo zal ik trachten aan te tonen, dat hoe men 't neme, het sluiken nooit anders dan kwaad geacht kan worden. In alle gemeenschappen, daar een wetgevende magt is, moeten zig alle leden, zo lang ze daar in zyn, onderwerpen aan de wetten, die de Overheid recht heeft van uit te schryven. Wie zal nu durven ontkennen, dat de hoge magt van 't land middelen tot onderstand van 't zelve heffen mag, en doen innen op de wyze, die haar voegelykst dunkt, 't zy by verpachting, collecte, monopolie; (dat is het voorrecht van iets alleen te mogen kopen en uitslaan) 't zy by aangevinge van de onderdanen zelf? Zo ras men dit toestaat, blykt het, dat al, wat men tot verontschuldiging der smokkelaars by wil brengen, frivole uitvlugten zyn: en ik verbeelde my, dat niemand dit tegen kan spreken, zonder het gezach van den Souverain te krenken; wyl hy zou moeten stellen, dat de bevelen van de Regering zonder bezwaring van de conscientie kunnen overtreden worden, en men zig maar buiten priseGa naar voetnoot1 heeft te houden, en het werk zo fyn te beleggen, dat 'er geen calangeGa naar voetnoot2 van te vrezen is; want hierop komt het uit, 't geen ik somtyds wel heb horen avanceren. By de plakaten der gemeene lands middelen worden straffen gevoegd tegen de overtreders, 't zy by fraude, 't zy by contraventie,Ga naar voetnoot3 doch zwaarder tegen de eerste dan tegen de laatste, en men voldoet by gevolge aan de wet ('t geen al is dat van iemand geëischt kan worden) zo men, agterhaald wordende, de gedreigde straffe ondergaat. Maar wie merkt niet, dat dit argument te veel, en dierhalven niets bewyst? want op die wys kan een deserteur, die agterhaald zynde, daar om ter dood gebragt word, met een geruste conscientie sterven: wyl hy aan de wet voldoet door het verlies van zyn leven, dat hy in de waagschaal ge- | |
[pagina 187]
| |
steld heeft tegen het ontslag van zynen dienst aan zig zelven te nemen; en hy die moeds genoeg heeft om het te onderstaan, en loos genoeg is [53] om het behendig uit te voeren, is zo eerlyk een man, als een ander, die zyn ontslag door zynen tyd uit te dienen van zynen Officier verkregen heeft. 't Geen ik, als strydig met het denkbeeld, dat ik van de eerlykheid en rechtvaardigheid hebbe, van harte verfoeje. Ik noem de Rechtvaardigheid met de Rechtsgeleerden een standvastigen en duurzamen wil om ieder het zyn te geven. En dus eens toegestemd zynde, dat de middelen, by de Staten geconsenteerd. 's Lands rechten zyn, moet men altyd gereed wezen om die op te brengen, zo men het character van een eerlyk en rechtvaardig man behouden wil. Hier door vervalt ook alles wat men voor het verkorten van 's Lands inkomen bybrengt, uit haat tegen de Pachters, want dezen komen hier slechts in een derde aspect, en in geen consideratie; wyl ze by de verpachtinge het recht van de Overheid voor hun geboden geld verkrygen: 't geen wel een verandering van personen, maar niet in de zaak heten mag; want of zy veeltyds menschen zyn, voor welken men het groote respect niet heeft, zulks is ten grooten deele den sluikers zelfs te wyten; want fatsoenlyke menschen willen niet altyd te vuur en te zwaarde staan, noch allerhande slecht volk als verspieders en verklikkers in hunnen dienst hebben, gelyk ze doen zouden moeten, zo ze pagters zynde hun belangen niet wilden verwaarloozen; waartoe ze niet genoodzaakt zouden zyn, indien elk uit eigen beweging betaalde, 't geen hy schuldig is. In welk geval een fatsoenlyk man zo wel een pachter zou kunnen wezen als eenige andere magt of inzameling over en van 's gemeene lands middelen hebben; alle imposten zyn toch 's Lands rechten. Wil men zeggen, dat de verpachting gedaan zynde, het Land zeker is van de som, die het ontfangen zal, en dat de sluikers dus alleen den Pachter, daar toch niet aan verbeurd kan worden, te kort kunnen doen; zo antwoorde ik, dat ze zig zeer bedriegen, die het dus begrypen. Dat 'er de Pachter schade door lyd, is zeker, maar, dat hy die alleen lyd, is iets, 't geen ik altyd ontkennen zal; wyl het voor- of nadeel, dat het eene jaar by de pacht gedaan is, anderen aanport of afschrikt om een hoger bod daar naar te doen, en dus valt de schade zo wel op het [54] Gemeenebest, als op hem, die de pacht heeft aangestaan. Doch vraag ik, wat vryheid heeft men om den Pachter (gesteld zyn, dat men niemand dan hem verkort) te benadelen in het recht, dat hy van | |
[pagina 188]
| |
den Souverain verkregen heeft? immers geen. Men late hem voor 't geen hy is, en op zyn overwinsten leven naar zyn welgevallen. Zo lang hy den inhoud der plakaten niet te buiten gaat, moet men hem aanzien als een Commies der Gecommitteerde Raden, met wien hunne Edelmogendheden, het zekere voor 't onzekere verkiezende, voor een bepaalde som zyn overeengekomen, en dus treed hy in het recht, dat den Souverain competeerde op de impost, waar van hy Meester is. Misbruikt hy 't zelve tot kwelling van den Burger, men weet, waar men over het ongelyk, 't geen hy ons tracht aan te doen, klagtig vallen kan: Daarom kan ik niet bevroeden, hoe velen zo groot vermaak scheppen in het horen vertellen van streken, die zy geestig noemen, en door welke de Pachters bedrogen zyn. Ik houd zulken voor zeer onvoorzigtige Lieden, die groten schyn geven, dat het hen slechts aan moed, geest en gelegenheid ontbreekt om ze mede in 't werk te stellen; want de eerst stap om iets na te volgen is den voorganger toe te juichen; het hart is dan reeds over, en de uitvoering word alleen door de vrees van de straf belet. Anderen wenden het op een anderen boeg, en geven voor, dat 'er zulk een verval in de neringen, en zo weinig te winnen is, dat men den slenter wel volgen moet, zo men tegen anderen marten wil; en dat zy, zo ze ordentelyk willen bestaan, wel genoodzaakt zyn het daar te zoeken, daar ze wanen, dat het hunne gildgenoten gevonden hebben. Ik onderzoek niet hoe veel kracht dit argument op zommigen hebbe; want de ervarenheid leert, dat het door meer dan te veelen voor voldoende gehouden word: Myn inzigt is alleen te bewyzen, dat geen eerlyk man daar door zig van zyn plicht zal laten aftrekken, of hy zou moeten denken, dat men wyl 'er wel zyn die gestolen goed kopen, en dus het zelve voor een gering prysje kunnen overdoen, hun voorbeeld volgen kan, en eerlyk blyven. Ik weet wel, dat my mogelyk zal geantwoord worden, dat 'er tusschen die twee voorbeelden een merke[55]lyk onderscheid is; wyl de heeler niet beter is dan de dief, en men by gevolg den een niet meer dan den anderen na moet volgen; maar wat het sluiken belangt, dat men 't met het zelve oog aan moet zien, waar mede de krygslisten beschouwd worden, en de pachters voor de geslage vyanden van de Burgers houden, die hem op alle wyze nagaan en trachten te verschalken, waarom wy ook van onzen kant niet nalaten hen den kans zo veel af te zien, als mogelyk is, en alle bedrog tegen hen geoorlofd achten; nademaal elk zig zelven de naaste is, en zyn | |
[pagina 189]
| |
eigen belang bezorgen moet. Schoon ik niet ontkennen wil, dat 'er Pachters zyn die zig de haat der gemeente waardig maken, zal ik echter nooit toestemmen, dat zy aller Burgeren vyanden zyn; ten zy men bewyzen, dat alle onze Landgenoten met sluikzugt zyn behebt; want tusschen zulken en de Pachters is ongetwyfeld een gedurige toeleg om malkaar afbreuk te doen, terwyl een ander, die gezind is alles te betalen, waar toe hy door de bevelen van den Souverain verplicht is, niemand te duchten noch te vleien heeft. 't Is geen bangheid voor de straf, die een eerlyk man gewillig maakt tot het opbrengen van 's Lands rechten, maar de overtuiging, dat geen eigen voordeel wettig genaamd kan worden, als hy de wetten moet violeren, zo hy 't genieten wil; waar uit doorstraalt, dat de vervolging der Officieren en Impostmeesters tegen onlochenbare sluikeryen op goede gronden steunt, en ten beste der eerlyke Burgers dient, wyl ze noch velen afschrikken van de lasten tot handhavinge der gemene zaak geheven, op de goeden alleen te laten vallen; eindelyk, om van deze stof te kunnen afscheiden, en te tonen wiens sustenuë de beste zy, zal ik kortelyk beider gevolgen tegen malkanderen vergelyken. Indien de myne algemeen wierd goedgekeurd, en ieder zig daar naar gedroeg, wat kwaad zou daar uit kunne spruiten? niets, dan dat zommige partikulieren door naarstigheid zouden moeten zien te winnen, 't geen ze nu minder uitgeven dan een edelmoedig Patriot, zo zy zonder sluiken thans onmogelyk kunnen bestaan, dat bezwaarlyk te geloven is; daar voor zouden ze weer een geruster leven leiden, en niet telkens gevaar lopen van in eens overhoop gesmeten, en t' eenemaal geruineerd te worden, zonder zig van iemand dan van zig zelven te kunnen beklagen. [56] Laat ons nu eens stellen, dat het contrarie gevoelen van een iegelyk gevolgd word; zullen de Comtoiren niet aanstonds gesloten zyn, en de publyke rust geheel en al gestoord, zal de Overheid gene middelen moeten zoeken om door dwang te verkrygen, 't geen ze niet ontberen kan, zonder het Land verloren te laten gaan? Zullen wy, den band van eenigheid tusschen 't hoofd en de leden gebroken zynde, niet ten proye wezen van den eersten onzer bedekte vyanden, die lust krygt van ons aan te vallen? Zou dus het behartigen van ieders byzonder voordeel de gansche Republyk niet in weinig tyds ten verderve brengen? zekerelyk ja. Dierhalven meen ik met recht te mogen staande houden, dat ieder ingezeten van conscienties wege, en uit liefde tot het Vaderland, doch niet | |
[pagina 190]
| |
uit vrees voor straf, verplicht is, de gemene lasten naar gerade van zyne magt te helpen dragen, in hope dat de reeds geconsenteerde daar door zo veel op mogen brengen, dat 'er geen nieuwe tot maintienGa naar voetnoot1 van onze vryheid en behoudenis nodig zullen geoordeeld worden; met een vast voornemen van (wanneer ook deze door de Overheid, die hare Onderdanen niet nodeloos bezwaren zal, geheven worden) zig dezelve met een betamelyke gelatenheid te laten welgevallen. [57] |
|