De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 137]
| |
De Hollandsche Spectator, vyfde deel.Te Amsterdam, By Harmanus Uytwerf. | |
[pagina 139]
| |
No. 121. Den 22. December 1732. De Hollandsche Spectator.
Si Deus est animus, nobis ut carmina dicunt,
Hic tibi praecipuè, sed purâ mente colendus.Ga naar voetnoot1
cato.
ONder zekere gewaande Christenen, waar van ik in 't voorbygaan gesprooken heb, die de Heilige Schriften met de eene hand als Goddelyk aannemen, en met de andere met veragting schynen te verwerpen, ken ik 'er gene, die met meer buitensporigheid, of moedwilligheid, zig aan die misdaad schuldig maken, als eene gezinte onder ons, die 't onbegrypelyk gevoelen, dat men niet bidden moet, durft beweeren. Ik denk met recht dusdanig gevoelen onbegrypelyk te kunnen noemen in luiden, die voorgeven het gezag der gewyde bladeren te erkennen, en zig aan 't zelve te onderwerpen. Is 'er wel in den ganschen Bybel een eenige stelling die duidelyker, baarblykelyker, op menigvuldige plaatzen gestaaft en bevestigt word als de noodzaaklykheid; en de uitgestrekte nuttigheid van 't gebed, aan het welk 't Opperwezen zyne dierbaarste gunsten voornamentlyk schynt verknogt te hebben? Vinden wy niet zo wel in de boeken van 't Oude, als van 't Nieuwe Testament en wel in 't byzonder in de overheerlyke Poëzy der Psalmen, verrukkende voorbeelden van die heilzame Godsdienst[2]oeffening? Heeft Christus zelf niet een geruimen tyd zyns levens hier op aarde aan het bidden besteed? heeft hy niet zelf een volmaakt rigtsnoer, om hunne gebeden naar 't zelve te schikken, zyne Leerlingen ter hand gesteld? Een van beide moet derhalven vast gaan; of het voorgeven dier luiden, dat ze de Leer van Christus aankleven, moet van alle oprech- | |
[pagina 140]
| |
tigheid ontbloot zyn, en ze moeten met het hart loochenen, 't geen ze met de lippen belyden, of wel ze moeten zig zelven weten te paaijen met alle de uitdrukkingen in Gods Woord omtrent de pligt van 't bidden aangewend van hare natuurlyke zin te beroven, en tot eene ver gezogte betekenis te buigen, en te dwingen. Dog zodanige wyze van uitlegging werkt het zelfde uit als een volstrekte verloochening van de heilige Schrift; ze doet dezelve, volgens ieders grillige zinlykheid alles, en by gevolg, niets betekenen, ze beneemt ons al 't vertrouwen, 't welk wy op haar licht en kragt kunnen vestigen, en maakt aldus alle onze pogingen, om 'er 't minste voordeel meê te doen, gansch vrugteloos. My is geenszins onbekend, dat dat zoort van verbazende Godgeleerden, die door de bank, om hen regt te doen, een Christelyk, en onbesprooke leven leiden, voorgeven, dat het hen onmooglyk is de gemene Leer der Christen-Kerk, omtrent het gebed, aan te nemen, om dat dezelve tegens de gezonde reden strydig is; Maar indien ze eenigzins in staat zyn van hun oordeel recht te gebruiken, moeten ze immers met de uiterste klaarheid zien, dat het natuurlyk gevolg van deze hunne onderstelling niet anders zyn kan, dan dat de Goddelyke openbaring, zo als wy ze noemen, eene zo heerlyke, en ontsaggelyke oorspronk niet hebben kan. Het is wel waar, dat het niet volstrekt onmooglyk is, dat in de een of andere byzondere text, door [3] verwaarlozing der Uitschryveren, een ongerymde zin ingeslopen zy, die 't Goddelyk gezag van 't overige dier uitmuntende schriften, niet krenkt; Maar zulks is in 't minste niet betrekkelyk op een leerstuk, dat zig door de gansche Christelyke Religie, als het bloed, en levens sappen door 't menschelyk lighaam, verspreit, met de zelve even nauw verknogt is, en als de voornaamste oorzaak van haar leven en kragt ons voorgesteld word. Indien derhalven zo een leerstuk met de zuivre reden strydig was, zou het van de baarblykelykste ongerymtheid wezen het minste goddelyk gezag in eene geopenbaarde Religie van het zelve onafscheidelyk te erkennen, vermids het eene volstrekte contradictie is, dat de oneindige reden aan 't redelyk schepzel oplegge iets met de reden strydende als waar en goddelyk aan te nemen. Om egter de waarheid van een Godsdienst gelyk de onze, gegrond op geschiedenissen, door kragtiger, en onfeilbaarder getuigenissen bevestigt, als iets dat oit gebeurt is en op het voldoenend gezag van getuigen word aangenomen, op deze wyze te verwerpen, zou het ten hoogste billyk wezen, dat de bewyzen der onreedlykheid van 't gezegde leerstuk steunden op eenvoudige volmaakte, en klare denkbeelden, die t'allen zyden gewend, en met eene | |
[pagina 141]
| |
onafgebrooke aandagt bespiegelt, de minste twyffeling niet mogten overlaten, en eene wiskonstige zekerheid uitmaken of evenaren. Het lust my alhier in het voorbygaan eenige nutte aanmerkingen mynen Lezer mede te delen aangaande de verscheide wyzen van overtuiging geschikt naar de verscheide natuur harer onderwerpen. Op eene even voldoenende, dog gansch andere manier, ben ik verzekert, dat 'er een veldslag by Hochstett is voorgevallen, dat morgen de zon op zeker uur op zal ko[4]men, dat ik tegewoordig het dagligt zie, en dat tweemaal twee vier is, 't eerste geloof ik om dat 'er de minste schynbaarheid niet kan bedagt worden, dat duizend en duizend geloofwaardige getuigen zig onderling het woord hebben gegeven, en gehouden om de gansche waereld te misleiden. Van het tweede ben ik verzekert door eene bestendige ervarentheid, en een zoort van anologie of overeenkomst, die in de wetten der natuur noit heeft gefaalt, en niet bedenkelyk is dat falen zal; Het derde neem ik aan op 't getuigenis van myne zinnen, die Gods voorzienigheid my gegeven heeft, om my te bestieren, en aan welken zyn goedheid, indien ik van dezelven een redelyk en omzigtig gebruik maak, niet schynt te kunnen toelaten my bedriegelyke denkbeelden te geven. Dog in dit alles ziet men duidelyk dat de redenen van overtuiging van elders opdagen, en niet uit den boezem der onderwerpen zelf voortstralen; Dat de slag van Hoogstett waarlyk gebeurt zy, kan by voorbeeld niet bewezen worden uit de natuur zelf van die bloedige bataille, door dewelke het zoude kunnen aangetoont worden, dat het een absolute contradictie is, dat dezelve niet zoude voorgevallen zyn. Zulks is maar alleen toepasselyk op het laatste, en op andere waarheden van dezelven aard: twee maal twee is vier, werkzaam te zyn ondersteld bestaan, om dat het denkbeeld van twee en twee, en dat van vier 't zelfde denkbeeld zyn verscheidentlyk uitgedrukt, en om dat het geen wezen heeft, geen eigenschappen kan hebben. Omtrent dat laatste zoort van toestemming zyn wy volkomen lydelyk; ze word ons, zo dra die stellingen ons duidelyk uitgedrukt voorkomen, met geweld ontrukt; Dog in de andere opzigten, geven wy dezelve door een zoort van billykheid, en reedlykheid, die alle [5] norsche koppigheid van de hand weet te wyzen. Ze behelst iets, dat verdienstig kan genoemt en als een pligtbetragting worden aangezien, en nochtans aan eene rekkelyke ziel de zelfde gerustheid geeft, als de afgeparste en onwederstaanbare overtuiging. Maar, mogt iemand haar vragen; Hoe zou een redelyk mensch zig moeten dragen, indien dat laatste slag van overtuiging, omtrent het zelfde voorwerp, strydig was met de | |
[pagina 142]
| |
overreding, die, wanneer ze door zo eene geweldige vyandin niet bevogten word, genoegzaam en voldoenend is; Ik zal vooreerst antwoorden, dat ik zo een geval onmooglyk kan overeenbrengen met de Goddelyke liefde voor 't reedlyk schepzel, dewyl het zelve eene onmydelyke verwerring in deszelfs gedagten zoude veroorzaken, Gods waaragtigheid ons verdagt maken, en ons aan het gevaar van eene algemene twyffeling bloot stellen. Indien nochtans zulks mogelyk was, kan ik niet ontkennen, dat een zekerheid die uit den boezem der voorwerpen zelf voortvloeit, de voorrang zoude moeten hebben, boven eene zekerheid, die, hoe genoegzaam ook, van buiten aankomt, en eenigermaten als ontleend kan aangezien worden. Dog dusdanig is hier buiten alle tegenspraak het geval niet. De bewyzen die tegens het leerstuk, rakende het gebed, worden bygebragt verre van de kragt van wiskonstige argumenten te evenaren, en van zelfs 'er maar naar te gelyken, vertoonen zig omringt met de dikste duisternis, en voor zo verre ze kunnen nagespeurt en ontdekt worden, kunnen ze als steunende op de zwakste gronden, zonder moeite worden uit de weg geruimt. Ik zal hier niet aanroeren eenige argumenten getrokken uit de grondelooze diepte der mystique of verborge Godgeleerdheid, waar van in de gewyde Bladeren 't minste spoor niet word [6] gevonden; die derzelver inhoud als geringe kinderlessen durft aanzien, en die aan 't natuurlyk oordeel onbekend deszelfs gedrag weigert te erkennen, en by gevolg aangaande dewelke men de Reden tot scheidsman niet kan gebruiken. Alleenlyk zal ik hier te berde brengen een bewys gegrond op de Goddelyke voorbeschikking, het duisterste Leerstuk dat zo wel in de natuurlyke als geopenbaarde Godgeleerdheid is te vinden, en 't geen aan de schranderste geesten 't ondoordringelykst voorkomt. Gemelte gezinte beweert, dat het gebed met die grondwaarheid niet kan bestaan vermids het in de Goddelyke besluiten veranderlykheid baarblykelyk schynt te onderstellen; want, zegt ze, zo dezelven onwrikbaar stand houden, zo met het gebed noodwendiglyk, als vrugteloos en ongerymd ons voorkomen. Een van beide moet immers waar wezen; of God heeft van eeuwigheid beslooten te gunnen 't geen hem afgesmeekt word, of hy heeft beslooten 't zelve te weigeren. Heeft hy voorgenomen 't zelve te gunnen, zo zal het zekerlyk verkregen worden zonder 't aanwenden van 't gebed, en is zyn bestendig besluit het te weigeren, zo kan 't geduurig aanhouden der ieverigste gebeden in het minste niet baten. Ik beken, dat in 't eerste opzigt die redenering zig met eene glans van waarschynelykheid opdoet. Maar dezelve verdwynt wel haast wanneer | |
[pagina 143]
| |
onze aandagt wat dieper in dit schynbewys indringt. Deszelfs gebrek bestaat hier in, dat het de Godlyke voorbeschikking maar ten deele en buiten haar alwys bestek, en verband beschouwt, en niet opmerkt, dat in het zelve alles dat voorvalt door eene algemeene t'zamenschakeling zo verknogt is, dat de middelen aan hunne eindens, en de tweede oorzaken, aan hunne uitwerkingen en natuurlyke gevolgen gehegt zyn. Nu durf ik niet alleen staande houden, dat het ware gebed een [7] bekwaam middel is, tot het verkrygen van 's hemels dierbaarste gunsten, maar dat het ook als een tweede oorzaak van die verkryging moet geschat worden, dat het uit eene oplettende bespiegeling van Gods volmaaktheden, en van de rechtschape natuur van de Godsdienst voortvloeit dat de verhoring een natuurlyk gevolg van het gebed is, en dat God, om zyne weldaden te verleenen, om dezelve wil aangeroepen en in geest en waarheid gesmeekt worden. Dit zal, myns oordeels, zonneklaar blyken uit het aandagtig onderzoek van de natuur des wezentlyke gebeds; Dusdanig onderzoek heb ik myne Lezers belooft, en niet, gelyk zommigen, ik kan my niet verbeelden op wat grond, gewaant hebben, een gebed zelfs geschikt om Gods geduchte plagen van 't lieve Vaderland af te wenden. Om deze heilzame en gewigtige stoffe zonder verwerring te verhandelen, en in een helder licht te plaatzen, schynt het my oirbaar te onderscheiden tusschen aanbidding en gebed, vermids 't laatste van de eerste noit kan worden afgezondert, schoon de eerste zonder het ander bestaan kan. Door aanbidding versta ik eene verheeve werkzaamheid der ziele, waar door ze de banden van 't vadzig ligchaam ontworstelt zig opbeurt, boven zig zelve zig verheft, en zig als plaatst voor Gods throon om door de ernstigste en aandagtigste bespiegeling en deszelfs deugden, en vermaaktheden met alle inspanning van kragten in te dringen, en zig door die glansryke beschouwing tot verwondering, tot hoogagting, tot liefde, tot verheerlyking, tot onderwerping en tot navolging aan te spooren. Ik heb al te goede gedagten van de gezinte welke ik bestreden heb om niet overtuigt te zyn, dat het haar onmooglyk is deze innigste [8] Godsdienstpleeging met het gebed te verwerren en teffens af te keuren; Ik wil zelfs wel bekennen, dat het, volgens de gemeene slender, gansch niet onmooglyk is, dat uit hare stellingen gevolgen, by haar niet erkend, getrokken worden, en haar aldus gevoelens, waarvan zy misschien een gruwel heeft, worden aangewreven; indien zy my zulks kan aantonen, zal ik haar aanstonds recht doen; en in geval zy wezentlyk het gebed verwerpt, en kragtiger bewyzen vermeint te | |
[pagina 144]
| |
hebben als dewelke hier door my wederlegt zyn, ik bied my aan om dezelven 't gemeen zonder uitstel mede te delen. Ondertusschen zal ik in een nader vertoog, en moogelyk in eenige anderen, myne verdere gedagten aangaande het wezentlyk gebed voor 't oordeel van den ernstigen Lezer open leggen.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [9] |
|