De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 101]
| |
No. 116. Den 5. December 1732. De Hollandsche Spectator.
Cantanti pariter, pariter data pensa trahenti
Fallitur ancillae, decipiturque labor.Ga naar voetnoot1
ovid.
HEt misbruik dat menig van den tyd maakt, heeft my dikwils doen denken om de wyze Lacedemoniers, die van hunnen Lycurgus onder andere wetten ook deze gekregen hadden, dat men zyn tyd wel te rade nemen, en rekenschap daarvan geven moest. Hoe wenschlyk zoude het zyn, dat zulk een regel mede aan ons, die met den naam van Christenen pronken, wierd voorgeschreven! 't Is niet zonder reden dat men verbaasd en verwonderd moet staan, wanneer men ziet dat een schat, zo dierbaar als de tyd, en die, eens verloren zynde, nooit weer te krygen is, zo verroekeloost, en gehouden word voor een last, wiens ondragelyk gewigt de sterkste schouderen indrukt. Als wy slechts met de minste aandacht den handel der menschen beschouwen, wy zullen bevinden dat zy de heilzame les van den grooten Apostel Paulus, Ziet dan dat gy voorzigtelyk wandelt, niet als onwyzen, maar als wyzen: den tyd uitkoopende, dewyl de dagen boos zyn, of nooit gelezen hebben, of zeer kwalyk betrachten: Velen beklagen zich dat hun de ledigheid verveelt, en datze zich gaarn tot de eene of de andere bezigheid zou[212]den overgeven; maar terwylze daar naar zoeken, rolt de tyd ongevoelig voort. Anderen schynt ieder uur zo lang als een dag: een dag zo lang als een week; een week als een maand, en een maand als een jaar. Zulken zyn inderdaad veel ongelukkiger dan zy, die in eens anders dienst zynde, gedurig wat te doen hebben; dewyl de eersten, by gebrek van handgebaar, zich zelven verveelen, en nooit rechtschape vreugd genieten, | |
[pagina 102]
| |
zelfs niet door dat gene, dat zy zich verbeelden het meeste tot hun genoegen te kunnen toebrengen. Zo verscheiden nu de zoort dezer lanterfanten is, zo verscheiden is ook de wyze van hunne occupatie. De een tracht den langzamen en sukkelenden tyd te doen verdwynen in den rook van een toebakspyp: de ander met een gat in den dag te slapen: deze met straatslypen: gene met de kaart en dobbelsteen: zommigen met geeuwen en rekken: en de meesten met beuzelingen, of in het geheel niemendal uit te voeren. Hylas, die door de goede zorg zyner ouderen in zyn jeugd allerlei kunsten en wetenschappen geleerd, de hoge schoolen betreden, en den tytel van Advocaat verkregen heeft, besteed zyn ryper jaren omtrent op de bovengemelde manier, en verspild dus, zonder de minste achterdocht, den tyd, dien hy moest aanleggen tot dienst van zich zelven en zynen naasten, met bezigheden, die voor hem van geen vrucht ter waereld kunnen zyn. Hy verwaarloost het oogmerk der genen, wien hy, nevens het leven, een deftige opvoeding verschuldigd is, en die noch kosten noch moeite ontzien hebben om hem tot een waardig lid van het gemenebest te maken. De boeken, die hem in zyn professie nodig zyn, maken plaats voor Romans en grollen, waarvan de tegenwoordige eeuw zodanig overvloeid, dat men daaruit klaar bemerken kan hoe zeer de smaak van [213] onze landsgenoten bedurven is. De studie in de Rechten valt hem verdrietig: daar by heeft hy gelds genoeg, en hoeft het getal der leêglopende Praktizyns niet te vermeerderen. Hy heeft op de Academie zyn hoofd genoeg gebroken, en is voldaan, nu hy voor zyn naam een Mr. kan schryven. Waarom zou hy zich ook met onedele en lage bedryven ophouden, die wel wat anders te doen weet? Doch waar bestaat dit in? De klok slaat negen, eer Hylas ontwaakt. Na zich wat heen en weer gewenteld te hebben, besluit hy eindelyk ten bedde uit te springen. Hy steekt een pyp aan, drinkt een kop Chocolaat of Thee, doorloopt de couranten, leest de advertissementen van den een of den anderen kwakzalver, en dus word het tyd om naar het koffyhuis te gaan. Myn Heer laat zich aankleden, beveelt zyn knecht een boodschap, en gebied hem met een dat hy hem ten half twee voor het koffihuis op den Dam moet opwachten. Hier raisoneert hy over alles, wandeld de kamer op en neêr, mengt zich in ieders gesprek, en oordeelt dat hy al veel uitgevoert heeft, zo hy met gezonde en politike reden kan bewyzen dat de Spanjaards, de Mooren mogen doen wat zy willen, Oran wel inhouden zullen. 't Is juist maandag, daar komen veel buitenluiden, en het vertrek word hem te eng. Hy wil niet langer blyven; maar het is noch | |
[pagina 103]
| |
een uur of anderhalf te vroeg; des belast hy, als zyn knecht naar hem komt vragen, dat men hem zeggen moet dat hy zyn Heer of by Grootje, of au Caffé François, of op de Billiard, of by dezen of genen Boekverkoper zal vinden. Hy bezoekt de eerste plaatzen terloops, vind 'er geen gezelschap naar zyn zin, en neemt derhalven zyn toevlucht tot de laatste. Hier blyft hy op het klapbankje zitten praten, en doet hem alles vertonen wat 'er nieuws is. Hy pryst en laakt zonder onder[214]scheid. Dit is te hoogdravend, en dit veel te negligent geschreven. Het leven van Willem den Eersten, schoon het de goedkeuring van alle verstandigen heeft weggedragen, is een prul, en krielt van fouten; maar in lang heeft hy niets gezien dat hem meer behaagt dan De duizend en een quartier uur Tartarische vertellingen. Eindelyk komt hem zyn knecht vinden, en hy vertrekt, na dat hy eenige paskwillen en blaauwboekjes gekocht heeft, die hem des morgens aan de Theetafel op een aangename wys kunnen desennuieren.Ga naar voetnoot1 't Is ruim drie uuren, eer hy met eeten gedaan heeft. Nu een middagslaapje genomen, en dan naar den Schouwburg. Maar men speelt Faëton, en dat stuk heeft hy reeds zeven maal achter malkander gezien. Wat zwarigheid! de achtste reize zal hem zo nieuw wezen als de eerste; want hy gaat 'er slechts tot tydverdryf, en zit met den rug naar het Toneel, zo lang 'er niet gedanst of gezongen word. Ook is hem de Val alleen het geld waardig. Hier van daan begeeft hy zich weer naar huis; (want zyn knecht boodschapt hem dat Juffrouw *** dezen avond noodzakelyk belet gekregen heeft, en hem niet kan opwachten) soupeert met haast, en laat zich te bed brengen, volkomen vernoegd over zich zelven, en wel te vreden dat hy dien dag zonder verdriet en niet vruchteloos heeft ten einde gebragt. Dit zyn de wigtige affaires, die Hylas beletten iets anders te doen, en dus loopt zyn gansche leven af. Maar ik laat myn Lezer oordeelen of die jonker voorzigtelyk wandelt, en zich als een wyzen of als een onwyzen gedraagt. Een ander voorbeeld zal ons doen zien dat de opvoeding (waarvan men echter de doling van onzen tydverspiller niet wyten kan) somwylen geen geringe oorzaak is van zulke kwade gewoontens. En hier mede zal ik voor tegenswoordig van deze stoffe af[215]stappen, na alvorens myn braven medeborgers, wier huwelyk van God met gewenschte vruchten is ge- | |
[pagina 104]
| |
zegend, gewaarschouwd te hebben, dat zy vooral zorg moeten dragen om die tedere gemoederen vroeg tot noodzakelyke bezigheden te bereiden, en dat zy de uuren, die van hun beroep overschieten, zelf met omzigtigheid dienen te gebruiken, en den tyd uit te kopen, op dat zy dus een levend exempel mogen strekken aan hunne kinderen, en de gansche waereld overtuigen, dat het hun schuld niet is, indien men hunne zoons nageeft dat zy zich beter verstaan op lichtmissen en lanterfanten, dan op den koophandel of de praktyk; noch dat het by hen toekomt, wanneer men hunne dochters verwyt dat zy meer ervaren zyn aan de Quadrille tafel, dan in de keuken. Celinde word in een Fransche School besteld, niet alleen om goede manieren te leeren, en een taal magtig te worden, die tegenwoordig zo zeer in de mode is, dat het voor een schande word gehouden, zo een juffer van treffelyke afkomst dezelve niet ruim zo wel versta als haar moederspraak, maar ook om een naarstige huishoudster van haar te maken, en haar in staat te stellen om thans of morgen den last der menageGa naar voetnoot1 op zich te nemen. Hoe werd dit voornemen beantwoord? Celinde verzoekt haar vader dat zy met danssen, zingen, en op de klawier mag leren spelen. Hy heeft haar te lief om haar dit niet toe te staan, en ordonneert zelf aan de Mademoiselle dat ze zyn dochter, behalven dit, geen uitspanningen weigeren moet. Een jaar of vier verloopt 'er, eer zy bekwaam is. Zy heeft een speeltafeltje, een Ecran,Ga naar voetnoot2 en een point de marseille-rokGa naar voetnoot3 genaaid, doch voor het grootste gedeelte met eens anders handen. Papa verlangt ondertusschen dat zyn eenig kind weer t'huis komt. Hy staat haar echter noch zes [216] maanden verblyfs toe; om dat het jammer zou zyn dat ze Monsieur B *** verliet, eer ze de menuët met eenige bevalligheid kon danssen. Nu telt hy de dagen, en ontfangt haar eindelyk met open armen. Hy staat verbaasd over haar schielyke verandering. Zy heeft een heel ander air. Zy speelt aardig met haar wayer, zy weet zich zeer galant te coiffeeren. Zy pronuncieert het Fransch als of ze een geborene Françoise was: In 't kort, hy krygt voor een lomp stuk vleesch, een zwierige en wellevende Dame onder 't dak. Maar wat oordeelt Mama hiervan? Deze goede vrouw, die van jongs op geleerd heeft dat 'er wat meer vereischt word dan alles wat in haar dochter met zulk een verwondering word geprezen, wil aanstonds | |
[pagina 105]
| |
beproeven of zy haar geld ook te vergeefsch heeft uitgeschooten. De wasch is gekomen. Celinde moet meê naar de zolder. Zy moet helpen styven en stryken. Hoe gaat haar dit af? De handen staan verkeerd. Zy weet niet waar zy het yzer zal aanvatten, en vreest zich te branden. Mademoiselle R. heeft haar nooit met iets diergelyks belast. Dit is het werk van een meid, of van iemand die daar expres toe gehuurd word. Klaagt men hier over aan den Vader; deze geeft de Juffer gelyk. Wat hoeft zy zulken slaafschen arbeid te doen? Wy hebben haar alleen, en kunnen het rykelyk stellen, schoon 'er in een jaar een gulden of honderd meer aan dienstboden word uitgegeeven. Celinde is noch jong. Laat zy eerst haar plaisier van de waereld nemen, en daarna zal het tyds genoeg zyn om te zorgen. Wie weet of zy niet haast aan den man zal raken? Eigen beslommering zal haar de oogen openen, en dan zal zy van zelf de handen wel leeren uitsteken. Dit is het kleuter byzonder naar den zin. Hier gaat zy op aan, en besteed, in weerwil der moeder, haar kostelyke tyd, of met leêg zitten, of met dingen van geen belang. Des morgens zit zy een uur of [217] drie aan haar toilet, om een nieuwe muts te passen, na dat zy eerst door een stuk van een kamenier haar toupet heeft laten opzetten, pomadeeren en poeijeren. 't Is Saletdag. Nu overlegt ze met Jeannette of ze haar Bruinen grond,Ga naar voetnoot1 haar Triomfanten kleed, haar Sac,Ga naar voetnoot2 of haar Engelsche Japon zal aandoen. Zy besluit tot het laatste, alleen om gelegenheid te hebben van de fraai geborduurde Echarpe,Ga naar voetnoot3 die zy van Papa voor een kermis gekregen heeft, aan het gezelschap te vertoonen. Deze past haar zo net of ze aan het lyf geschilderd was. De dagen zyn kort, en zy heeft zich by licht laten kleden. Maar de sleê zal niet voor zessen komen, en 't is pas half vyf. Doch dus geharnast kan zy immers niets uitvoeren. Mejuffer laat zich een stoel en een stoof zetten, en houd haar Moeder zo lang gezelschap, die onderwyl bezig is met eenig handwerk, dat haar wellevende dochter beter zou passen. Eens gesnoven, de handschoenen met veel moeite aangetrokken, de slippen van de muts verspeld, een reis of tien in den spiegel gekeken, en daarmeê moet men gaan. 's Avonds weet men niet weinig te vertellen. Mans en Vrouwen (dus worden zelfs de Latynsche Schooljongens en Naaimeisjes in het Salet genoemd) rollen wakker over de | |
[pagina 106]
| |
tong. Constantia verstaat haar waereld niet. Johanna word van Diderik kwansuis opgepast, doch hy scheert de gek met haar, en zy meent dat het ernst is. Felicia had noch een kleine yvoore waijer, schoon de andere Juffers, geene uitgezondert, een groote Engelsche hebben. Hier uit kan men besluiten dat het 'er zo breed niet is als men meent. Frederik was zo onbeleefd, dat hy haar niet eens de hand presenteerde toen zy uitging. Doch het is ook geen wonder, hy is een lompert, en weet naauwlyks hoe hy zyn hoed ter degen onder den arm zal houden, maar staat 'er meê voor het lyf, even of hy een aalmoes zou ontfangen. Wat is 'er een onderscheid tusschen Ludewyk en Karel! de eerste droomt al wakende: terwyl de tweede onder het speelen allerlei charmante airtjes neuryt. Kortom, daar was niemand in de Societeit, waarop zy niet wat te zeggen wist. Hoe kietelt dit den ouden man! De vreugd blinkt hem uit de oogen. Zyn Dochter weet hoe men met menschen moet omgaan. De kosten, die hy aan haar opvoeding gehangen heeft, zyn niet vruchteloos; en al heeft zy by ongeluk (een ander zou zeggen door onkunde) haar halven speelbeurs verloren, daar is niet aan gelegen. Zyn gelukkige koop[218]manschap, en de groote slagen die hy jaarlyks doet, kunnen die kleine wisjewasjes gemaklyk goedmaken. Mevrouw mag de schouders ophalen zo zy wil, hy stoort zich daar niet aan, maar oordeelt dat een jonge Juffer haar dagen niet beter kan doorbrengen, dan met zich by de groote waereld aangenaam te maken. Dus koopt Celinde den tyd uit. Maar zal zy zich dit niet beklagen, als ze eens het ongeluk heeft van haar lieve Moeder te verliezen, wier trouwhartige vermaningen zy altoos in den wind sloeg? Dan zal Papa zelf berouw hebben dat hy haar zo veel zotheid heeft ingewilligd. Hoe kan het huishouden geregeerd worden van iemand die niet weet wat huishouden te zeggen is? Hy moet zelf naar alles zien; 't geen hem niet minder vreemd voor zal komen: want waarvan heeft hy toch kennis, buiten de zaken die zyn kantoor betreffen? Dezen geven hem onlede genoeg. Zo dat hy moet besluiten of een verstandige Gouvernante te huuren, of alles in 't wild te zien lopen. Hoe veel Hylassen, hoe veel Celindes zoude ik buiten deze twee niet kunnen opnoemen! Slaat maar uw oog op den grootsten hoop onzer hedendaagsche jongelingen, en gy zult aanstonds verscheiden originelen van deze kopyen gewaar worden. Wie doet iets, het geen hy doen moet? en in tegendeel, wie doet niet alles; dat hem volstrekt van geen nut kan zyn? Men stelt van dag tot dag uit de resolutie om zich tot eenig werk te | |
[pagina 107]
| |
begeven. Heden heeft men weinig lust: morgen zal het beter lukken. Bezigheden van belang worden verschooven om bagatelles, en deze bagatelles occupeeren ons zonder ophouden. Eindelyk breken de vruchten van zulk tydverkwisten ons op, als het te laat is: en dan roepen en Hylas, en Celinde, en allen die naar hen gelyken, te vergeefsch uit: ô dat de Hemel ons onze verlopene jaren weder te rug gave!
Drukfouten die den Lezer gelieve te verbeteren:
Spectator 113 folio 188 4de. regel van onderen, staat de thuinen en, leest de thuinen in. Folio 189. 11de regel van onderen, staat zullen boenen laten, moet zyn, zullen boeren laten. In Spectator 115. Moet overal Daar Thencistius staat, Themistius gelezen worden. [219] |