De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 94]
| |
No. 115. Den 1. December 1732. De Hollandsche Spectator.
Barbarus his ego sum, quia non intelligor ulli.Ga naar voetnoot1
ovid.
Myn Heer Spectator.
GIsteren kreeg het bezoek van mynen jongen Neef ThemistiusGa naar voetnoot*, die, over een week of vyf in de Rechten gepromoveerd zynde, thans in zyne geboortestad woont, en daar gelegenheid bekomen heeft om in een gezelschap van de fatsoenlykste Juffers en Heeren te verschynen. 't Is op myn aanraden, ruim zo veel als uit eigen keur, dat hy deze Societeit van tyd tot tyd bywoont. Hy heeft zyn werk gemaakt van de studien naarstig te behartigen, waar door hy eenigzins van een somber humeur geworden is, en vry veel verscheelt van die luchthartige jongelingen, die gaan of ze dansten, en spreeken of ze zongen, en de alleronbekendste Dame zo cavallierement de hand bieden om haar in of uit te leiden, als of ze al hun leven met de grootste familiariteit zamen hadden omgegaan. Toen ik hem dit eerst voorstelde, had hy 'er zeer veel tegen in te brengen. Hoe is het mogelyk Oom, was zyn zeggen, dat gy my vergen kunt de tyd, die ik aan nutte bezigheden, of in de conversatie met geleerde mannen genoeglyk [204] besteden kan, te verkwisten aan een uitspanning, die ge my, toen ik naar de Akademie ging, sterk hebt afgeraden? Ik gaf hem hier op tot antwoord, dat ik toen myn byzondere reden had, om hem bynaar geheel aan de boekoeffe- | |
[pagina 95]
| |
ning en het waarnemen der lessen en Collegien te houden: gelyk ik tegenwoordig geen minder reden heb, om hem de waereld te leeren kennen. En op dat ik myn gedrag betere by hem wettigen mogt, bediende ik my van een voorbeeld, en vroeg hem, of hy zich niet kon errinneren dat wy, toen hy pas aan de studie gekomen was, zamen op een auctie van boeken geweest waren, om hem te verzien van die genen, die hy meest nodig had, en minst missen kon, daar wy eenige andere jonge studenten vonden, die al vry wat gelds besteedden aan Romans, Comedien, en allerhande verzamelingen van sprookjes en snakeryen, dezelven tegen malkander zodanig opjagende, dat men ze beter koop in de winkels krygen kon. 't Geen ik hem op deed merken als een zeer verkeerd gedrag; nademaal het toen hunne tyd was om de gronden te leggen van naderhand in ryper jaren de besten zulker boeken met oordeel en nut te kunnen lezen, daar zy hen tegenwoordig slechts af konden trekken van hun oogmerk loffelyk te bereiken. Deze zelfde reden was het, waarom ik hem toen vermaande zich in geen gezelschappen van Juffers te begeven; dewyl ik wist hoe attachantGa naar voetnoot1 die voor de jeugd zyn: vooral zo 'er in dezelven veele behaaglyke voorwerpen gevonden worden, waar onder hy mogelyk in 't kort de eene of de andere zou aantreffen, die hem bekoorde, en zekerlyk zo doende hem onbekwaam zou maken, om zich met ernst op de nodige wetenschappen toe te leggen. Deze tyd, zeide ik, was nu uit, en gelyk ik hem myne volkomen toestemming gaf, om niet alleen boeken van ge[205]leerdheid, maar ook die enkel tot uitspanning van den geest geschreeven zyn, naar zyn eigen welgevallen te doorbladeren, zo raadde ik hem ook aan, zich niet te onthouden van die aangename byeenkomsten der beide sexen. Hy scheen eenig besef te krygen dat myn vermaning niet te verwerpen was. Het eenige dat hy daar tegen had bestond hier in: Hoe zal ik, die nooit vrouwen gezien heb, dan die van myne maagschap zyn, my houden kunnen zonder te worden uitgelagchen? weet ik de regels van wellevenheid? waar aan zal ik onderscheiden of ik een Juffer met de handschoen in of aan de hand, of met de slip van myn rok uit moet leiden? want ik ben onkundig, zelf hier in, of dit graden van beleefdheid zyn, dan of het onverschillig is. Als 'er anders geen zwarigheid is, als deze, was myn replique, zo zult gy die gemakkelyk te boven komen, en hier op rade ik u voor eerst, de handschoen aan te trekken, wanneer gy iemand de hand moet bieden; want het komt my wel | |
[pagina 96]
| |
zo eerbiedig voor, als die andere wyzen, die iets familiaarders schynen te betekenen, en dierhalven niet nodig zyn aan die genen, die weten dat 'er op het uiterste ceremonieel tusschen hen zo naauw niet gezien word. Zekerlyk zyn deze manieren ingevoerd door den een en den ander, die de handschoen niet schielyk genoeg aan kon krygen, of dezelve vergeeten had. De eerste heeft met een behoorlyk excus de vryheid genomen van, met den handschoen op de hand, zyn Juffer het gelei te presenteeren, terwyl de tweede de slip van zyn kleed te baat genomen heeft, om het gebrek van den handschoen te vervullen. Voor het overige, zyt gy oud genoeg om af te zien wat aangenaam in de jongmans gehouden word; en die geen die u zelf best daar in schynt te slagen, hebt gy slechts, zo goed als u mogelyk is, na te volgen. [206] Hy is reeds, volgens het raport dat hy my gisteren bragt, driemaal in het salet geweest, waar in hy my verklaarde tot nu toe het grootst genoegen niet te scheppen; dewyl hem alles zo nieuw is, als of hy in een andere waereld was overgebragt. Hier op deed hy my het volgend verslag, hoe hy gevaren was. My docht dat ik my niet beter adresseeren kon als by den Heer Gallomimus, met wien ik drie jaren in een ordinaris gegeten heb, die, toen hy studeerde, in alle gezelschappen kwam, en gepromoveerd zynde, een reisje gedaan, en te Parys overwinterd heeft. Ik opende hem nauwlyks myne gedachten, of hy had de beleeftheid van my toe te zeggen dat hy my op den eersten Saletdag, die aan het huis van Juffrouw Agatha moest wezen, by haar introduceeren zou, roemende zeer de goedaardige inborst van dat bevallig meisje. Zyne aanbieding nam ik aan, en ben door hem met de koets afgehaald, en dus zyn wy te zamen in het gezelschap verscheenen. Het was al wat laat toen wy daar kwamen; vermids de Heer Gallomimus onverwacht bezoek had gekregen, waar door hy zo lang was opgehouden. Na dat wy ons lieten aankondigen en belet vragen, wierden wy in een groote zaal gebragt. Myn leidsman ging my voor, en nadat hy zyn compliment aan de Juffer van den huize gemaakt had, voegde hy 'er by, dat hy hoopte dat de Heer Themistius haar en de verdere Dames niet onaangenaam zou zyn; waar op zy een diepe neiging maakte, zonder een woord te spreeken. Toen naderde ik haar, doch wil gaarn bekennen dat myn tong aan myn gehemelte bynaar scheen vast te kleven; en ik had wel een minut of vier werk, eer ik haar, al buigende en voetstrykende, verklaren kon, dat ik wenschte dat ik als [207] een agreabel lid van dit gezelschap geaccepteerd | |
[pagina 97]
| |
mogt worden. Zy maakte een nieuwe reverentie, en ging zitten, terwyl ik, na de gansche societeit gegroet te hebben, bleef staan ter plaatze daar ze my gelaten had. Zommigen der Heeren waren bezig met eenige der Juffers iets in het oor te fluisteren; anderen spraken met malkanderen: en dezen hadden, zo wel als de eersten, geduurig het oog op my geslagen, even als of zy my van het hoofd tot de voeten examineeren wilden, met geen minder nieuwsgierigheid, als men den zogenaamden Reus, die op onze laatste kermis te zien geweest is, gedaan heeft; schoon ik weet dat den meesten myn perzoon en familie niet onbekend kan zyn. Men was reeds bezig met de thee, en die wierd my ook gepresenteerd. Ik nam een kopje, en voor ik het aan de mond bragt, zeide ik dat ik de eer had van de gezondheid der Heeren en Dames te drinken; waar voor ze my met een schamperen grimlach bedankten. Eer de partyen om te speelen gemaakt wierden, vroeg my de beleefde Agatha of ik ook een handje leenen wilde; een term, die ik voor dezen nooit had gehoord, en niet wist wat beduide; waarom ik, om my nergens in te wikkelen, zeide, dat ik haar voor die offerte bedankte. Naderhand zag ik dat men dit opgenomen had voor een weigering van mede een partytje Quadrille te speelen; zodat ik dien ganschen avond alleen zonder tydverdryf en handgebaar bleef, 't geen my niet weinig verveelde; des ik blyde was dat het op een scheiden ging, wanneer ik Juffrouw Constantia, die de laatste haar afscheid nam, de hand bood, en aan de koets bragt, zo als gy my geraden hebt, met den handschoen aan; wyl 'er niets was geweest, dat my beletten kon om tydig daarmeê klaar te zyn. [208] In het uitgaan hoorde ik dat het gezelschap de naaste reis aan het huis van Juffrouw Juliana zoude wezen, en ben 'er alleen naar toe gegaan. Het compliment ging me wat vlugger af als de eerste reis, schoon ik niet zou durven zweeren dat ik het zonder stamelen heb uitgebragt. Ook had ik minder bekyks, en ziende dat niemand met de thee eenige gezondheid dronk, heb ik my ook niet geexponeerdGa naar voetnoot1 om daarover de minste smadelyke grimlach af te wachten. Daar wierd onder anderen gediscoureerd over een geval, waar uit een proces ontstaan was, 't geen eenige dagen te voren was gedecideerd. Deze gelegenheid nam ik waar om ook eens te kunnen spreeken, tonende dat de sententie naar Rechten geslagen was; waartoe ik | |
[pagina 98]
| |
tot bewys twee of drie wetten uit het Corpus Juris bybragt: Een der Juffrouwen zeide, zo ras zy dit gehoord had: Myn Heer schynt zeer geleerd, daar is hoop dat, zo wy lang de eer van zyn byzyn genieten, wy onder ons ook wel eenige savantes zullen krygen, waarvan hy de Ga naar voetnoot* Driessottyn zou mogen wezen. Ik merkte ras dat ik myne ervarendheid in de Rechten hier ontydig had getoond, en was blyde dat het presenteeren der kaarten dit onderhoud spoedig afsneed, niet nalatende my te verklaren dat ik ook gaarn een partytje Quadrille speelen zou. Ik had het geluk dat ik niet geschikt wierd met die gene, die my die gevoelige steek had toegebragt. En of het was om my eenig plaisier te doen, dan by geval, de Heer, die met my en de Juffrouwen Agatha en Izabella speelen zou, was myn goede vriend Gallomimus. Ik lette zeer op myn spel, en hield my weinig op met eenige badinage, hoewel ik meer dan eens het meleeren der kaarten vergat, als niet gewoon zynde dan onder mans, en met eene kaart te speelen. Tot bewys dat ik geen leerling in het Quadrille was: toonde ik nu en dan de Juffers dat ze haar spel beter hadden kunnen dirigeeren, en oorzaak waren van onze remises. Dit was reeds drie of vier maal gebeurd, als Agatha de goedheid had van my te zeggen: Wyl Myn Heer dat schynt te spyten, zal ik ze graag alleen betalen. Waarop ik antwoordde, dat ik zulks noch om hoog noch om laag lyden zoude; wyl ze 't zekerlyk niet al willens gedaan zou hebben, en ik het wel betalen kon. Ik wierd al lagchende bedankt voor myne genereusheid, met byvoeging, dat, schoon de waereld wel wist, dat ik goeds genoeg heb, ik echter wel deed, van het op zo een honnéte manier verder bekend te maken; [209] nademaal die roem, gevoegd by die van myne geleerdheid, my in de hedendaagsche waereld van groot nut kon zyn. Ik was beschaamd van my zelven, en wachtte my met alle zorgvuldigheid van weder iets diergelyks voor den dag te brengen. Op deze wyze raakte de avond ten einde, en ik leide Juffrouw Agatha uit, die daar niet ver af woonde, en te voet zou gaan, 't geen my noodzaakte haar t'huis te brengen. Zo ras ik merkte dat 'er geen koets noch slede voor haar was, spande ik al myn zinnen in, om iets te bedenken, daar ik haar meê onderhouden mogt; doch wy waren aan haar huis, toen ik meende dat ik het gevonden had. Sedert dien tyd heb ik het noch eens geprobeerd, en schoon ik allengs- | |
[pagina 99]
| |
kens my zo goed als my doenlyk is naar de saletgewoontes schik, zie ik echter genoegzaam dat 'er noch vry wat voor my te leeren valt, en dat ik al het vermaak niet genieten kan, 't geen 'er van andere jonge Heeren in gevonden word. Daar moeten van tyd tot tyd sommige zaken zyn voorgevallen, waar op zy doelen, en die ze in hare spreekwyzen te passe brengen, die voor my zo onverstaanbaar zyn, als of het Arabisch was. Hier eindigde myn Neef, na dat hy my eenige dier vreemde spreekwyzen had medegedeeld, die ik om hem de haat van het gezelschap niet als een verklikker op den hals te halen, niet openbaren zal, maar enkel, myn Heer Spectator, aan uw oordeel laten, of de raad, die ik hem gegeven heb, uwe goedkeuring verdient, of niet; zullende voor een blyk van uwe toestemming nemen het in 't licht geven van dezen brief. Gy hebt, zeide ik, wel aangemerkt, dat gy u in het salet als in een andere waereld bevond; dierhalven moet gy u verbeelden in een land te wezen, waarvan gy noch de spraak, noch de manieren kent. En dus kan het u niet vreemd voorkomen dat gy u in veele omstandigheden vry belachlyk gedraagt. 't Is gansch iets anders met mannen als met vrouwen om te gaan. By de meesten der eersten, voornamentlyk die, als gy, geleerden willen zyn, mag men vry handelen van zaken, die by de sexe voor contrabande gehouden worden. Alles wat niet tot vermaak en vervrolyking van het gezelschap dienen kan, schoon 't in zich zelven goed en leerzaam zy, komt daar niet in te pas. Een zedige vrymoedigheid, ondersteunt van aangename uiterlykheden [210] en gebaren; gevoegt by een ongedwongen gedienstigheid, die haar op een vriendelyke wyze van ons respect voor hare perzoonen overtuigt, zie ik aan als een stomme taal, die gy met 'er tyd coulant zult moeten leren spreeken. En ik ben niet verwonderd, dat gy die noch niet lang in dit vreemde land geweest zyt, telkens fouten begaat. Maar waarom zoud gy die zo wel niet kunnen ontdekken, en u daar voor wachten; als een ander; wyl dit land in het geheel uit menschen bestaat; die 'er voor de eerstemaal vreemd zyn ingekomen, en mogelyk in het begin niet minder dan gy gestameld hebben? en ik twyffel niet, of, wanneer 'er zich nieuwelingen opdoen, gy zult bevinden dat 'er weinig of geen zyn, die u zelf niet nu en dan stof tot lagchen geven zullen. Zo het mogelyk was, zou ik u verder raden eene van de bescheidenste Juffers somtyds eens in 't particulier te gaan zien, van welke gy ligt het een en 't ander horen zult wegens het gezelschap, waar uit gy den oirsprong hunner, voor u onverstaanbare, spreekmanieren ontdekken kunt, benevens de | |
[pagina 100]
| |
charakters der meeste leden. Deze distinctie, die gy van hare perzoon maakt, zal genoegzaam vergolden wezen door de openhartigheid, die zy eindelyk aan u betonen zal. Verzoek haar zelf dat zy u, die gene Zusters of eenige maagschap onder die Dames hebt, vrylyk zegt de fouten die gy nu en dan begaat: en gebruik onderwyle zelf zo veel oplettenheid als gy kunt, om niemand reden te geven van zich over u te belgen. Gy zyt nu op de school, om te leren hoe gy, indien uw oog eens op een braave Juffer viel, haar op een eerlyke doch galante wys vermaak in uw byzyn kunt doen scheppen; wyl 'er velen zyn, die de onkunde dezer wetenschap belet heeft hun oogmerk te bereiken, schoon 'er noch op hun fatsoen, noch op hun eer iets te zeggen was, en zy zelf meerder goeds bezaten dan het meisje dat zy pretendeerden. Hier mede, u gegeven hebbende den inhoud van het geen 'er tusschen my en mynen Neef over deze zaak gehandeld is, blyve ik met achting,
Myn Heer Spectator,
U Ed. genegen Dienaar en Vriend
Aretaeus Praepophilus. [211] |
|