De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 88]
| |
No. 114. Den 28. November 1732. De Hollandsche Spectator.
Communes utilitates in medium afferre debemus mutatione officiorum, dando, accipiendo.Ga naar voetnoot1
cicero.
Heer Spectator.
NIets heeft my in alle uwe vertoogen beter aangestaan, nog is my zo wel in myn' kraam te pas gekomen, als 't geen gy onlangs met zo veel minzaamheid hebt gelieven te schryven aangaande de Broodpoeëten, voor welke gy geen minder achting schynt te hebben, als voor andere brave winkeliers en hupsche ambagtslieden. 't Geen my nochtans het meest behaagt heeft, is uwe nedrige vriendelykheid voor de straatliedjes-digters, die van zommige trotze Poeëten als jongens gehandelt worden, en voor de welke zy, hoewel met de diepste buiging en onderdanigste strykade gegroet, den hoed, uit vreeze van zig te onteeren, om geen geld zouden afligten. Wat my aangaat, Mynheer, die my durf beroemen een universeel Poeët te zyn, en in allerlei slag van voorbrengzelen van den Poeëtischen geest even eens te slagen, ik kan u verzekeren, dat ik alle myne Broeders op de zelfde kam scheer, overtuigt dat 'er om een nieuwmodisch Heldendigt, 'k laat staan dan een Bruiloftsdigt, geen grooter begaaftheid, geleerd[196]heid, en vernuft geeischt word, als om de hoogzweevende dood van een manhaftig struikrover, of huisbreeker behoorlyk te vieren, en dat ik den minsten van ons gild dikwils op straat met de onderdanigste eerbewyzingen voorkoom, eer hy eens denkt de hand aan den hoed te slaan, of zulks uit eene ware | |
[pagina 89]
| |
nedrigheid spruyt zoud ik u niet recht kunnen zeggen, vermids ik door de kunst tot nog toe maar eventjes aan kost en kleederen heb kunnen raken, en 't my onmooglyk is te raden, of een der voornaamste gunstelingen van den Lierdragende Phebus, gelyk ik buiten twyffel ben, zig niet door de hovaardy als door eene onwederstaanbare vloed zal laten wegslepen, zo dra ik myn fortuin zal gemaakt hebben. Zulks kan my onmooglyk missen, Myn Heer, indien het u maar gelieft aan myne onbekende, dog dierbare verdienste, door uwe voorspraak en aanbeveling de behulpzame hand te bieden, dezelve uit de naare en duistere nevel der armoede te redden, en in een helder en aangenaam ligt te plaatzen. Als een eerlyk en regtvaardig man in welke hoedanigheid gy tragt by ons te boek te staan, zyt gy zulks buiten tegenspreken verpligt, en gy zult het zelfs moeten bekennen, wanneer ik myn heilzame voornemens en uitmuntende begaaftheid u zal ontdekt hebben. Weet dan, Heer Spectator, dat ik van zins ben een kosters ampt, 't welk ik op een dorp dartig jaren met eeren bediend heb, te verlaten, en tot Amsterdam, niet een digtkraam, of zelfs digtwinkel, maar een aanzienlyk Rymmagazyn op te rechten, daar ieder voor een redelyke prys allerlei slag van gedigten van wat trant of stoffe hy ze zal begeeren, zal kunnen bekomen. 't Geen geen klein gemak voor myne toekomende kalanten zal zyn, is dat het onnodig zal wezen het werk eenige dagen van te voren te bestellen, dewyl ik reeds [197] een ongelooflyk verschiet van stukken van allerhande trant, en maat in voorraad gemaakt heb, daar ieder zyn gading uit kan kiezen, en waar niets aan ontbreekt als de tytel, en de vereischte namen, zo dat ze in minder als een kwartier uurs aan den drukker zullen konnen overgelevert worden. Gy ziet daar door, Heer Spectator, dat de verstandigste luiden, wanneer ze over zaken by hen niet genoegzaam onderzogt redeneeren, zo wel als een ander mis kunnen tasten, gelyk het u gebeurt is, wanneer gy geoppert hebt dat de Liedjes-digters alleen op de koop kunnen werken; daar ik nochtans by ondervinding weet dat het een digter al zo makkelyk is voor de gaande en komende man, allerlei poeëtische waar te vergaderen, als het is voor een schoenmaker, die op de kermissen ryst, zyn kraam te stoffeeren; en dat hy in navolging van een geestryk opschrift eertyds geplaatst voor dusdanige winkel, met recht op zyn luifel zou kunnen zetten:
Hier verkoopt men vaarzen, hoog en laag, scherp en plat
Passen ze David niet, zo passen ze Goliath.
Wat moeite steekt 'er tog in, om niet alleen op allerlei ouderdom der beide | |
[pagina 90]
| |
sexen, maar ook op alle de verscheide staten der burgerlyke t'zamenleving, verjaar-, bruilofts-, en lykgedigten toe te paszen, en derzelver prys volgens hunne stof en trant behoorlyk te schikken. Dit durf ik my beroemen zo net gepast te hebben, dat ik verzekert ben den vieste en keurigste koper ten vollen vergenoegt uit myn huis te laten vertrekken. Ik bezit reeds by voorbeeld een sorteering van zo eeven genaamde rymwerken, bestaande in ruim zes hondert stukjes, opgevult met Bybelstoffe en opgemaakt volgens de eenvoudige styl van den goeden Kats, dewelke myne eerste rymwyze op ons dorp is geweest, en in dewelke ik weet dat burgers en huislui wel het [198] grootste behagen scheppen; en dewyl ik weet dat men om kalanten te krygen ieder schoenen naar zyn voeten moet geven, en op den een wat meer als op den ander winnen, ben ik van meening dezelven voor een prysje te geven, te weten voor een drieguldentje 't stuk; dat immers dolle koop is. Dog om myne hoogzwevende Vaarzen zig toe te eigenen zal men vry wat beter in de busch moeten blazen, hoewel ze, tusschen u en my gezegt, my op verre na zo duur niet komen te staan. Dog de kunst moet betaald worden, te meer om dat die hoogdravende trant meest van luiden gezogt word, die 't op een goude Ducaton niet aankomt, en men zal dat zoort ook voor geen duit minder uit myne handen krygen. Gy zult my daar gelyk in geven wanneer gy zult weten, dat aangaande die rymwyze de verhevenste hedendaagsche Poeëten by my gerekend maar langs de grond kruipen, en my, zo wel als ik zelf, wanneer ik eens aan 't klimmen ben, wel haast uit het gezigt verliezen. Ik heb ook, al zeg ik het zelf, hier omtrent, wondere gaven weten te verkrygen. Voor eerst heb ik de herscheppingen van Ovidius door der Dichteren Vader Vondel vertaalt, door het dikwils herhaald lezen my als eigen gemaakt, waar door ik alle de verscheide namen der Heidensche hemel, hel, aard en zeegoden en godinnen, zo wel als alle hunne avontuurtjes, op myn duimpje weet, zonder ooit gevaar te lopen van den een' voor den ander te nemen. Deze heerlyke kennis opent voor my een onbepaald veld van vinding, en Poeëtische versiering; Moet ik by voorbeeld een verlieft krygsman aan een vrouw helpen, dan neem ik aanstonds Mars te baat, die met medelyden bewoogen wegens de minnesmart van zyn lieveling, de Koningin van Paphos 't vuur zo na aan de scheenen legt, dat die goedaardige [199] sloof, die nooit weigeragtig viel, 't verzoek van haar Minnaar niet kan afslaan, en daar meê is het werk geklonken. Is het een zeeman, dan haal ik den Drytant-voerder uit de diepste kolken van zyn gebied, en dewyl hy op de | |
[pagina 91]
| |
Halische Goddes, uit de zee voortgesprooten, een ontwyffelbaar recht en een zoort van vaderlyk gezag zig kan aanmatigen, vind hy ze al te beschaaft en te wel opgevoed om hare hulp een' zyner braafste zonen te onthouden. Moet ik het Trouwverbond van een Koopman op myne snaren stellen, dan haal ik Mercurius voor den dag, die door bedreigingen van Vrouw Venus menigvuldige sluikerytjes, door zyne wel bekende behendigheid aan den dag te brengen, haar zo wel naar zyn hand weet te zetten, dat haar zoon aanstonds op weg roemd, om de geliefde schoonheid, die hy zelden mist voor zyn moeder zelve te nemen, zo met zyne pylen te doorgrieven, dat ze de eerste gelegendheid voor de beste neemt om zig het jawoord onverhoeds van willens, te laten ontslippen. Wat nu betreft de styl in dewelke alle die wonderen die men 'er maar eventjes door heen moet zien opgesloten dienen te worden, daar heb ik een aardig loopje op gevonden, dat niemand ligt raden zou. Uit de schriften van den Agrippynsche Zwaan, uit die van Hooft, gelyk mede uit die van hunne voornaamste navolgeren, hebbe ik verzamelt alle de spreekwyzen, die ik niet verstond, en die, by gevolg, myns oordeels, eene buitengewoone rykdom, en kragt van zin moeten behelzen, dewyl ze alles wat de Lezer maar wil, even eens betekenen kunnen; Deze weet ik op malkander te hopen of, om beter te zeggen, door heen te smyten, op zo eene verbazende manier, dat wanneer men heele stukken van myne werken voor d'eerste maal leest, men zweren zou dat men 'er iets in verstond, en dat [200] men op ieder herlezing eene verdikte duisterheid in dezelve bespeurt; 't geen ware kenners verrukken en vervoeren moet. Ik heb onder anderen een onbedenkelyke liefde voor het woord rinkinken, 't welk hoewel ik het vermoede afkomstig te zyn van 't uitslaan van glazen, op de grootste voorwerpen toepas, en in alle myne hoogdravenste vaarzen als of het door een geregtsbode gedagvaart was, te voorschyn komt. Indien ik by exempel wilde spreken van de Pest, waar door Constantinopel tegenswoordig besmet is, zou ik my aldus uitdrukken: De wreede Pest RINKINKT aan 't Hof van Constantyn. Wat verders aangaat drollige vaarsjes, die juist wel niet in Lykdigten te pas komen, dog al een zoete val dikwils in Verjaar- en Bruiloftsangen, gelyk mede in Minnebriefjes, hebben, ik beken, dat ik daar juist niet zeer op gevat ben; maar ik durf zeggen, dat myn oudste zoon daar in zyn meester niet en kend. Niet alleen weet hy van buiten alle de uitgekipte plaatzen, die in den koddigen Fockenbrog, en wel voornamentlyk in den | |
[pagina 92]
| |
holbolligen Rusting 't meest den Lezers de lever doen schudden, maar hy is daar by een ligt kwantje van een levendige geest, en dagelyks verkeert hy in zekere huizen, daar hy zonder ophouden een nieuwe voorraad van loopjes en spreekwoorden op doet, die ten tyde van onzer eerste vinders der drolligheid, nog niet in zwang gingen, en die eene ongelooflyke bevalligheid aan zyn stukjes byzetten. In die Rymtrant is hy zo vaardig, dat hy zonder eens zyn lippen of nagels te byten, in een paar uurtjes een stukje van eenige hondert regulen, voor de vuist weg, voor den dag weet te brengen, en ik twyffel niet of de Kantoorknegts zullen hem overvloedig werk verschaffen, [201] en zyn goedje rykelyk willen betalen. Gy zult mogelyk bekommert zyn, dat door eene gedurige aftrek, myn Magazin, hoewel ook voorzien, wel haast zal uitverkogt wezen. Dog zulks moet u mynen 't halve niet ontrusten. Ik heb een Meesterknegt dat myn broeder is, en door my zelf in de kunst onderwezen en geoeffent, en vier andere knegts, die alle myne zonen zyn, en met 'er tyd zig in staat zullen vinden van my tot waardige opvolgers te verstrekken. De jongste maakt reeds straatliedjes als of hy met de wetenschap geboren was, en gy ziet nu wel, dat zo wy maar t'zamen met iever door werken, het ons ligt zal zyn te beletten, dat by gebrek van waar de nering niet vervalle. Dog dewyl 'er luiden zyn die zig schamen zouden met gekogte vaarzen, als met eigen maakzel voor den dag te komen, zal ik een huis zoeken, dat wat afgelegen is, en daar men door een agterdeur in kan komen; en gy kunt wel denken, dat ik myn kalandizy te lief zal hebben, om zelf diergelyke geheimen te ontdekken. Om de Liefhebbers nog al wat verder te voldoen, heb ik beslooten, zo dra ik wat by kas zal zyn, een eige drukkery op te regten, en daar toe, om 't hooftschrift van myne werken keurlyk en aanzienlyk te maken, letters van een considerable grootte en swier te laten snyden, om dezelve niet alleen in 't zwart maar ook in 't rood, zilver en goud te doen drukken. 't Welk niet missen zal 't gemeen wonderlyk uit te lokken. Ik verzoek u nogmaals dit myn voornemen aan te willen pryzen, en beloof u, zo gy zulks op 't kragtigste wilt werkstellig maken, u wanneer gy verjaart, trouwt, of sterft, een Vaars uit de beste doos te vereeren. Ik blyve. [202]
P.S. Ik moet u nog zeggen, dog in vertrouwen, en met verzoek van 't maar aan eenige bescheide Liefhebbers bekend te maken, dat ik een fraye party Hekeldigten by malkander heb, meest geschoit op de leeste der wyt | |
[pagina 93]
| |
vermaarde Keurdigten. Ieder zal onder dezelven vinden 't geen hy van noden heeft, dewyl ze allen, met alle de ondeugden, en gebreeken, die een mensch verfoeyelyk en bespottelyk kunnen maken opgepropt zyn; Met zo veel kunst en oordeel egter, dat ze in elk byzonder stuk op eene byzondere wys geschikt zyn, en met een bestudeerde verscheidendheid altyd op d' eene sterker als op d'andere aangedrongen word. Indien ik u eenigen derzelver meêdeelde, ik ben verzekerd dat gy over de keurigheid en kragt der gekoppelde scheldnamen, die van myn eige maakzel zyn, en nergens als in myne werken te vinden, versteld zoud staan.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [203] |
|