De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 73]
| |
No. 112. Den 21. November 1732. De Hollandsche Spectator.
Lento gradu ad vindictam divina procedit ira, tardit atemque suplicii gravitate compensat.Ga naar voetnoot1
salust.
HOewel van een Schryver van myn slag met recht vereischt word gewigtige waarheden met een bevallige zwier op te pronken en de nutste Zedelessen in de verheugde gemoederen door middel van aardige invallen onverhoeds in te doen sluipen, zyn 'er egter omstandigheden die de uiterste ernst van hem vorderen, en in de welke zonder de hatelykste onbetaamlykheid, hy niet nalaten kan alle jok van de hand te wyzen. Wie zou niet als een ontmenscht schepzel verfoeyen een onbezonnen en van alle natuurlyke gevoelens beroofden dwaas, iemand die de aangenaamste quinkslagen, en de geestigste boerteryen voor den dag zou brengen in een belegerde stad, waar van de buitenwerken reeds in 's vyands geweld zyn, daar het zonder ophouden vuur en yzer regent, op welke storm op storm word gelopen, daar de vyand, hoewel tot nog toe met moeite te rug gehoude, gedurig grond wind, daar men met reden vermoed dat de wallen voor 't oog nog gaaf en ongeschonden, ondermynt zyn, en misschien in een ogenblik van een staan te barsten, in [180] een woord, daar de grootsten zo wel als de geringsten, aan de gruwelykste gevaren bloot gesteld geen redding, ten zy van Gods onverdiende genade, hopen kunnen. Ik moet met het innigste hartenleed verklaren, dat myns bedunkens ons dierbaar Vaderland zig tegenswoordig in geen min hagchelyke toestand bevind; en 't is de moeite dubbel waard den weg die de Godlyke voorzienigheid omtrent het zelve, | |
[pagina 74]
| |
van deszelfs grondslag af tot de hedendaagsche gevaarlyke omstandigheden, met dewelken het t'allen zyden omringt word, heeft ingeslagen met de ernstigste aandagt na te volgen. Wanneer eertyds onze deugdlievende en manmoedige Voorvaders alles voor hun Godsdienst en vryheid besloten op te zetten, was het voor 't menschelyk verstand volstrekt onmooglyk 't minste straaltje van hoop wegens een goede uitslag te ontdekken. 't Scheen geen onderneming van een Volk, dat voorhad na 't jok van de ondragelykste dwinglandy van den hals te hebben geschud, een onafhankelyk gemeene best op te regten, en zo een onwaardeerlyk erfgoed zyn gelukkig kroost na te laten; Men kon het niet anders beschouwen, dan als een wanhopig besluit om zig liever onder de puinhopen van de vaderlandsche steden te begraven, dan de treffelykste voorregten van een vrye Landaard lafhartiglyk te overleven. Deze heldhaftige pogingen wierden nochtans door de bestiering van 't Opperwezen, dat zo zelden mist, zelfs in dit leven, de ware deugd, wanneer ze in de gansche Landaard doorstraalt, te beschermen, dermate gezegent, dat een Volk, dat in vergelyking van zyn bestryders als een geringe aardworm tegens een fiere Leeuw gerekent kon worden, in een tagtig-jarigen kryg, zyn gedugten vyand meest door desselfs eige inspanning van [181] kragten afmatte, tegens de verdrukking opwies, uit den boezem des oorlogs, die doorgaans eene onmydelyke armoede en elende na zig sleept, en de voorspoedigste verwinnaars zelfs uitput, en ontzenuwt, rykdom, overvloed en magt, tegens alle waarschynlykheid, heeft weten te halen. 't Is buiten tegenspraak, dat zo 't zelve door wyze en goedaardige Vorsten, in 't gerust bezit van zyn vryheden en geweten was gelaten, het de minste gedagten niet zo hebben kunnen koesteren, van oit tot dusdanig toppunt van gedugte grootheid zig te verheffen, zo dat men op zo een onvoorziene, en wonderenswaardige uitkomst met reden toe kan passen het raadzel 't welk Simson zyne bruiloftsgasten opgaf: Spyze ging uit van den eeter, en zoetigheid ging uit van den sterken. Dog door een al te natuurlyk gevolg baarden vrede, en rykdom wel haast zorgloosheid, weelde, en dartelheid; terwyl de groote weldoener uit het oog allengskens verdween, maakte men hoe langs hoe meer een ondankbaar misbruik van zyne weldaden; Onze ontelbare schepen bragten, en ontlaadden in onze haven, met vreemde schatten, vreemde ondeugden, die beide met de zelfde gretigheid en toejuiching wierden ontfangen. De band, die de byzondere belangen aan 't gemeene tot nog toe gehecht had en aldus 't Land tegens de zwaarste aanvallen bestendig had gemaakt, begon van tyd tot tyd te | |
[pagina 75]
| |
verslappen, zig te rekken, en zelfs te slyten. Niet alleen ieder Provincie, en elke stad, maar ieder onderdaan begon zig op zig zelf te beschouwen, en zonder opzigt op 't gemeen welwezen, zo veel doenlyk was, alle mogelyke voordelen tot zig te trekken. De oude lieflyke eenvoudigheid, de ongeschonde oprechtheid der voorvaderen, hunne loffelyke spaarzaamheid, maakten [182] meer en meer plaats voor de tyrannische mode, en voor de verderfelyke wellust en overdaad, en de wyde bressen door die verfoeyelyke ondeugden in de inkomsten der inwoonderen gemaakt, konden niet als door verfoeyelyker ondeugden weder hersteld worden. De snelle loop van een gedrag zo snood als algemeen, 't welk ogenschynlyk 't Vaderland tot een gewis verderf wegsleepte, wierd van tyd tot tyd gestut door de Godlyke goedheid, die waarlyk zo veel liefde voor dit Gemeenebest haar eigen werk getoont heeft, als voor een eenig ander ter waereld, en die door vaderlyke weldaden onder de schyn van de strengste kastydingen de knoop van eenigheid zo dikwils weder toegetrokken, en de oude deugd in de gemoederen, uit een diepe slaap ontwekt, zo menigmaal op nieuws voor een wyl ontfonkt heeft. Zo eene heuchelyke verandering wierd uitgewerkt door zwaare oorlogen, die menigmaal 't land met een aanstaande, en onmydelyke ondergang dreigden, door plagen, die onmiddelyk van den hemel scheenen af te dalen, door besmettelyke ziektens niet alleen aan menschen, maar ook aan vee, 't welk een der stevigste pylaren van onze welstand is, en door ysselyke watervloeden, door welken de zee en de rivieren, van onze trouwste beschermers onze verderffelykste vyanden geworden, onze steden en landeryen, hen zo lang door kunst en vernuft betwist, op eenmaal scheenen te zullen vermeesteren, en als in te zwelgen. Dog zo dra was de strenge tugtroede niet van ons afgeweken, of ze was uit het geheugen zelfs uitgewischt, en 't was als of de baldadigste ondeugden, voor een wyl gedwarsboomt en te rug gehouden, met des te groter geweld, als of men den verlooren tyd weder wilde inwinnen, uitborsten, en de gemoe[183]deren overstroomden. Eensklaps openbaart zig in 't Vaderland een gruwelzonde, waar van eerstyds zeldzame voorbeelden door een geheime straf, op dat het denkbeeld zelf daar van als opgeslooten mogte blyven, uit de waereld waren geholpen, een zonde, die men geen andere waarschynlyke oorsprong kan toeschryven als eene overgegevene brooddronkenheid, die wars en walgende van natuurlyke wellusten niets wil onbezogt laten, om door een nieuwe smaak aan verflauwde, en verstompte hartstogten weder vuur en kragt by te zetten; Een zonde die buiten twyffel van de ryken en | |
[pagina 76]
| |
magtigen, tot verleide en omgekogte armen is overgegaan, en die aldus een keten van Godloosheid door alle onze gewesten uitgestrekt heeft; Een zonde eindelyk, om met een woord desselfs hemeltergende afgryselykheid af te schetzen, die meesten tyd met het momaangezigt der schynheiligheid zig bedekkende, Christelyke oeffeningen tot een inleiding aan de betragting van helsche vuiligheden met een onbegrypelyke baldadigheid deed strekken. De Hemel schynt zig voor een tyd in de zig verhaastende voortgang van onze kwade zeden stil te houden, en zyne vrugteloze kastydingen te sparen. Onze koophandel ondersteunt zig, en verschaft nog middelen aan onze groeijende pragt en zinneloze verkwistingen. Hoewel nu en dan gedreigt door gerugten van oorlog ziet men dezelven telkens door wel gelukkende verbonden verdwynen, en dewyl men merkt dat zedert een geruimen tyd de krygzugt in de gemoederen der Vorsten door de reden verkoeld schynt, en dat de eene degen d'andere in de scheede houd, durven wy ons op zo eene wankelbare grond, die door nakende omstandigheden, en zelfs door een ongeruste luim van een eenig Alleenheerscher kan [184] vernietigt worden, ons een eeuwigdurende vrede beloven. Dog in 't midden van zo eene zorgeloze slaapziekte ontwaakt de Goddelyke regtvaardigheid op 't onverwagts. Gelyk door de geringste middelen, en daar niets van te hopen was Gods voorzienigheid eertyds dit tot nog toe gelukkig land niet alleen gered, maar ook met een aanzienlyke en voor de grootste Vorsten gedugte magt verheerlykt heeft, gebruikt hy middelen van nog geringer natuur, om ons te dreigen niet alleen met een droevige vermindering van kragt en rykdom, maar zelfs met een ondergang, die tot nu toe aan 't menschelyk verstand, als onmydelyk en gewis voorkomt. Een Volk dat door een onverschrokken heldenmoet en door een vernuftigen en hardnekkigen arbeid, de inbreuk van vyandlyke heirlegers, en verwoede zeebaren getrotseert heeft, vind zig bestreeden van een vyand, die om dapperheid en verstand schynt te lachen. Veragte dieren, die nauwlyks een rang onder de schepzelen hebben, doen zig in onze zeestromen op, zonder dat men recht raden kan, werwaarts, en op wat wyze zy hier heen zyn gedreven. Dit zwak ongediert is nochtans met de ontsagchelykste wapenen voorzien, en in staat om het hardste hout, 't welk 't zelve tot voedzel strekt, en waar op 't Land gevestigt is, met eene ongelooflyke spoedigheid te doorboren, en te doorknagen, en 't zelve brozer als glas, en ligter als kurk te maken. 't Gevaar doet zig in 't begin eenigzins van verre op, en wy durven eene onbesuisde hoop opvatten, dat het ons niet nader zal | |
[pagina 77]
| |
komen; Dog na gansche steden van een geburig gewest vermeestert, en aan de golven ten prooi gegeven te hebben, tast het met een telkens vermeerderend geweld onze naaste kusten aan, als een zegepralend [185] verwinnaar, die de grenzen verovert hebbende dieper en dieper in 't hart van een ryk inboord, en niet schynt te zullen rusten voor dat hy alles zal vernielt hebben. Ik ben wel bewust dat in vele gevallen het voorzigtig en nut is 't waar gezigt van een buitengemeen gevaar het oog des onderdaans te ontrekken, om het zelve door eene kleinmoedige verslagenheid, en neerslagtige bedeesdheid, de bekwaamheid van tegens 't zelve zig te wapenen en zyn uiterste kragten in te spannen, niet te benemen. Dog hier is geen vernissen aan, 't is hier geen staatsgeheim, dat aan de Regenten maar bekend, voor 't volk verholen kan blyven. 't Komt in zo een verbazend geval maar alleen aan op behoorlyke maatregelen, om den verderen voortgang van zo eene vreeslyke vyand te stuiten. 't Is dienstig zelfs dat alle inwoonders een regt denkbeeld van dit nakende verderf hebben, op dat de vernuftigste hun verstand scherpen, en 't zelve de uiterste pogingen af te vergen, en niets dat eenige schyn van een kragtdadig hulpmiddel vertoont onbezogt laten, terwyl de ryksten door de meest uitlokkende hoop van beloning, en d' Oppermagt door aanbieding van onsterffelyke eertytelen derzelver kunst en vinding verlevendigen, en aanmoedigen. Dog ten hoogste is het te vrezen, dat zo men zig geheel en al op menschelyke middelen vertrouwt, de Hemel met onze verwaande pogingen spotten en dezelve verydelen zal. Wil men dat Gods zegen dezelve bekroone, hy moet eerst door eene oprechte erkentenis van 's Lands zware zonden, en door een ernstig en algemeen voornemen van eene standvastige bekeering bestreden, en tot een onfeilbare bystand als gedwongen worden. Onze boetvaardigheid al was ze gelyk het daar na gebleken is, van een natuur om [186] als een dunne nevel, en als eene morgendauw te verdwynen, heeft, volgens eene heuchelyke ervarendheid, noit gemist zyne regtvaardigheid te verzagten, en de gruwelykste plagen van ons af te wenden. Wanneer zeeslagen, waarvan 't geloei onze kusten deed weergalmen en van welkers winst of verlies de redding of ondergang van 't lieve vaderland handtastelyk afhingen, als in een evengewigt hingen, hebben dikwils de vernedering van 't gansche volk, zyne innigste zugten, en ernstige gebeden in de opgepropte kerken, onzer krygsluiden armen gesterkt, en de vyandlyke overmagt eene verwyfde lafhartigheid aangejaagt. De Hand van onze genadige Opperheer is niet verkort; Zo ligt het hem is geweest dit onweer- | |
[pagina 78]
| |
staanbaar en onbekend wangedrogt tot onze kastyding te verwekken, zo ligt is het hem 't zelve visschen tot vyanden te geven, of door eene strenge koude te doen verkleumen, en te ontzielen. Onze Godvrugtige Overheid beveelt ons dat wy ons voornamentlyk met het geestelyk krygstuig des gebeds wapenen; Dog om 't myne toe te brengen, op dat zulks met vrugt geschiede, heb ik voorgenomen in een volgend vertoog myne Lezers te doen zien de ware natuur van een Gebed, dat op den Schepper van 't Heel-al de zegen kan behalen.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [187] |
|