De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 60]
| |
No. 110. Den 14. November 1732. De Hollandsche Spectator.
Malo hominem pecunia, quam pecuniam homine indigentem.Ga naar voetnoot1
cato.
't IS meer als tydGa naar voetnoot* het wezentlyke des briefs van mynen verliefde Correspondent dien eerlyken dog bykans hopelozen Minnaar te beantwoorden; gelyk nochtans de hoop 't alderlaatste is 't geen men verliest, is het ligt uit zyn schryven te merken, dat hy de moed nog niet geheel en al laat zakken, en zig nog eenigzins streelt met de verbeelding, dat zo dra de vader van zyn beminde 't ongebonde leven van den ryken Haagsche Medevryer zal ontdekt hebben, de Man redelyk genoeg zal wezen, om een huwelyk, 't welk naar allen schyn zyn kind ongelukkig zou maken, af te slaan. Dog 't is my leet, en 't valt my hart myn hupschen Correspondent te moeten zeggen dat zulks een zeer swakken troost is. Weet hy niet dat de Rykdom alles vernist en van gedaante doet veranderen? Zo een jongman van gemeene middelen een getrouwde Vrouw tot zyn byzit houd, kan het niet missen of 't is een ligtmis, daar niets goeds van te hopen is, aan wien een eerlyk man, zonder zig aan de uiterste roekeloosheid schuldig te [164] maken, zyn dogter niet zou kunnen vertrouwen. Maar word het zelfde, en nog erger gedrag ontdekt in een loshoofd, die met schatten overladen is; dan heeft de zaak niet veel om 't lyf; De Heer is jong, en onder de jonge Heeren zyn diergelyke Galanterietjes zo gemeen, dat ze bykans geen aandagt verdienen. Zo dra hy zig verbonden zal zien aan een egte Vrouw, die door aangename manieren hem zal weten in te nemen, en te leiden, zal hy | |
[pagina 61]
| |
wel tot bedaren komen, en die wilde hairen zullen hem wel uitvallen. Men moet 'er niet eens aan twyffelen; 't huwelyk is zelfs 't eenigste middel, om hem tot een zediger leven over te doen gaan, en van twintig Vaders is 'er nauwlyks een of ze zullen zonder de minste schroom voor ongelukkige gevolgen zo eene hachelyke kans wagen, en zo eene gewenschte bekeering van hunner Dogteren bevalligheden, en inschikkende redelykheid durven afwagten. Maar men neeme, dat de Vader van onze juffer by uitstek billyk en omzigtig, zyne dogter aan groote schatten ontbloot van goede zeden weigert te besteeden; zulks zal niets anders voor onzen eerlyken minnaar als een gering uitstel van executie, om zo te spreeken, uitwerken, en 't is niet te denken, dat daarom de oude man ooit zal kunnen gebragt worden om zyn kind aan goede zeden zonder grote schatten te geven? Wel haast zullen andere minnaars zig opdoen, niet min ryk maar zo ligt niet voor 't geld als de losse Hagenaar, en 't zal niet lang aanlopen, of de juffer zal aan den meestbiedende derzelver in eigendom worden overgegeven. Wat raad blyft 'er dan over voor onzen deugdzamen Minnaar. Zal hy 't voorwerp van zyne liefde trachten te overreden, om met hem door te gaan, of om hem te ontschaken, gelyk [165] het tegenwoordig de mode is, om de strafheid der wetten te ontduiken? Hoewel zommige ouders door de buitensporigste grilligheid, en koppigheid verdienen, op zo eene geweldige manier van hare kinderen te worden beroofd, en daar door tot redelykheid als gedwongen te worden, zo ben ik van 't gevoelen van myn' ongelukkigen Correspondent, en zoude nooit raden den wanhopigste Minnaar dien weg in te slaan; te meer om dat men door dezelven niet altyd 't gewenscht oogmerk bereikt. Ik heb Vaders gekend, en ken ze nog, die door zo eene ontvoering, op haare eertyds teder geliefde Dogters zo eene halstarrige, en onverzettelyke haat hebben opgevat, dat ze nog door vrienden, nog door bedienaars van de Godsdienst, nooit hebben kunnen bewoogen worden, ik zegge niet om zig met dezelven te verzoenen, maar zelfs om haar door de geringste onderstand van de droevigste armoede te bevryden, en welkers haat hen overlevende, dezelven en hare kinderen ten grootsten deele van 't vaderlyk goed berooft nog schynt te vervolgen. Hier is derhalven niet veel anders op voor onzen braven jongeling, als zig, zo goed en zo kwaad als hy kan te troosten, en van 't bemind voorwerp af te zien, door middel van een aangename reize, of andere eerlyke uitspanningen zyne verliefde ziel tot stilstand te brengen, en zig in staat te stellen, om aan eene andere jonkvrouw, met hem zo wel in middelen, als in verdienste overeenkomende | |
[pagina 62]
| |
zyn liefde aan te bieden; Ik weet wel, dat myn Correspondent, zo wel als andere verliefden van eene edelmoedige en tedere imborst, myn' raad met verontwaardiging zal aanzien, en alleenlyk aan zyne tegenswoordige gesteldheid des harte geloof slaande onmooglyk zal oordeelen, dat zyne [166] liefde oit uitgebluscht werde, ja zelfs in 't minste zig verkoele; Maar hy zal wel haast bevinden, dat hy zig daar in bedriegt, en 't geen hem tot een kittelende troost zal strekken, is dat in dit liefdens geval zyn agting voor zig voldaan is, vermids hy reden heeft om zig te verzekeren, dat hy aan de juffer niet onverschillig is, en dat, indien ze van zig zelve had afgehangen, zy, in zyn perzoon, een man ontbloot van schatten gekooren zou hebben, boven schatten, aan welken een man ontbreekt. Men kan niet ontkennen, dat in diergelyk geval het lot van een dogter nog duizendmaal bitterer zy als dat van een jongman. Zo de laatste het voorwerp van zyne tederste neigingen missen moet, het staat hem vry een ander uit te zoeken bekwaam om zo een smartelyk verlies te vergoeden; Dog eene bescheide en wel opgevoede Maagd is door hare ingetogenheid gedwongen een ander minnaar haar waardig met lydzaamheid af te wagten, en zo het zo eenen wederom aan genoegzame rykdom ontbreekt, haar hart op nieuws het zelfde geweld aan te doen. Hoe moet het by voorbeeld, met onze deftige juffer gesteld zyn, indien ze wezentlyk aan de verdienste van myn Correspondent gevoelig is? Ik wil zelfs onderstellen dat, volgens hare innigste hartenwensch, de Haagsche wildzanger, die niet aan haar, maar aan haar's Vaders schatkist het hof maakt, wegens de ontdekking van zyn schandelyk gedrag, door den ouden man van de hand zal worden gewezen. Dog wat zal zulks haar veel baten? zal zy niet wel haast verpligt zyn om aan een ander Minnaar, haar mogelyk min hatelyk, dog egter onverschillig, met bedwang van hare tedere, en welgeplaatste neiging zig over te geven? Wat zal zy aanvangen om zulks te myden? Zal zy zig ver[167]stouten, met de nederigste eerbied haar Vader de keur van hare gevoelige ziel bekend te maken? zal zy hem met eene rondborstige zedigheid verklaren, dat ze liever in een middelbare staat, met een man in wiens verdienste zy behagen schept, en die mogelyk in zyn verstandig overleg, en pryzelyk gedrag, toekomende schatten opsluit, leven wil, als in een schitterende pragt, en in de wellustige overvloed, met een ander, den welken het misschien haar noit mogelyk zal zyn te beminnen? Zal ze dit redelyke voorstel door innemende streelingen, en vermurwende tranen aandringen en bekragtigen? Ik ontken niet dat dit wettig en eerlyk middel kan en mag aangewend worden; Maar daar is ge- | |
[pagina 63]
| |
ringe waarschynlykheid dat het zelve door een' goede uitslag zal bekroont worden. Volgens de gemeene slenderGa naar voetnoot1 hoe tederer liefde de oude man voor haar heeft, met hoe grooter iever en heftigheid hy haar verzoek zal afslaan; Hy zal haar aanzien, als eene ongelukkige Dochter die door een' verliefde drift van hare zinnen berooft, omtrent hare ware belangen blind is, dezelven met de voet schopt, en door hare neiging verrade, schynt gezwooren te hebben zig voor altyd in een grondeloze poel van rampzaligheid te storten; Niets zal hy verwaarlozen om haar hare gewaande sporeloosheid uit het hooft te praaten, en door alle mogelyke middelen zal hy haar trachten te overreden, hem met de keuze van een gevoeglyken bedgenoot voor haar te laten omspringen. Men onderstel eens dat ze genoegzame gemoeds kragt bezit, om zulks, schoon met de uiterste ingetogenheid, te weigeren, en om van geen ander huwelyk te willen horen spreeken, en dat ze voorgenomen heeft met eene onwrikbare bestendigheid hare mondige jaren [168] af te wagten, om buiten het vaderlyk gebied en ontzag, volgens 's lands wetten, gesteld, haare welberedeneerde liefde op te volgen. De oude man niet alleen, maar ook de grootste menigte met hem zal haar in zo een geval verslyten, voor een ontaard en wederspannig kind, dat zig ontrekkende aan de natuurlykste en wettigste afhankelykheid teffens den genen, die ze naast God het leven verschuldigt is, en 't opperwezen zelf, op het baldadigst, en onverschoonlykst hoont en beleedigt. Hy zal hoe langs hoe meer zyn hart van haar aftrekken, en door aaneengeschakelde bitsheden, en vervolgingen haar het leven verdrietig en bitter maken. Is ze standvastig genoeg om zonder te bezwyken alle deze zwarigheden door te staan, en te overkomen, ze moet niet rekenen op een stuiver huwlyksgoed. Zy verlaat haar's Vaders huis niet, ze word 'er als uitgestoten. en de deur staat voortaan niet meer voor haar open; De verbitterde en onversoenlyke oude man zal haar niets nalaten, dan 't geen de wetten hem volstrekt verbieden haar te onthouden, en hoewel geboren van schatryke ouders zal ze dikwils door hare deugdzame standvastigheid tot een armoedig leven, en tot de noodzaaklykheid van met behoeftige kinderen 't land te overladen zig veroordeelt vinden. Wie ziet niet dat zo eene manmoedige onwankelbare, en langdurige bestendigheid meer wezentlyke heldendeugd behelst als de voorbygaande daden van een Clelia, die om 's vyands handen te ontkomen en hare kuisheid te beveiligen zig te paard onverschrok- | |
[pagina 64]
| |
ken in den Tyber werpt, en naar haar vaderlyke stad overzwemt; van eene Arria die om Poetus haren man een voorbeeld te geven, om door eene vrywillige dood eene wrede dwinglandy te ontgaan, [169] een pook in haar borst duwt, en hem dezelve nog warm en met haar bloed geverft behandigt, om 'er 't zelfde gebruik van te maken; Wie ziet ook niet met een, dat zo eene verwonderenswaardige groothartigheid, met de minste billykheid van een zwak Vrouwsperzoon niet kan gevordert worden. Wat schiet 'er derhalven over, als dat zo eene rampzalige Juffer na eenige hevige dog vrugteloze pogingen om haar Vader tot een medelyden, dat by hem voor eene wreedheid zoude doorgaan, te bewegen, hare wel gegronde liefde vermeestert, voor eeuwig 't beminde voorwerp, welkers kwyning de hare vermeerdert, vaarwel zegt, zig als een slagtoffer aan eene verfoeyelyke gewoonte van denken, en aan haars Vaders gierigheid opoffert, en zig bereid tot al de rampzaligheden van een ongelukkig leven. My dunkt nochtans dat in eene welgeregelde staat zo een uitzinnig en verderffelyk misbruik van 't vaderlyk gezag, dat zo lang het binnen het bereik der reden blyft, door de kragtigste wetten dient te worden geschraagt, niet behoorde geduld te worden. Tot wat behulpzame magt kan tog een kind onder diergelyke onderdrukking zugtende zyn toevlugt nemen? Daar zyn wetten in Europa tegens alderley mishandelingen dewelke door de onderdanen kunnen geleden worden, en geen eene word' er gevonden, die heul en bescherming belooft aan een kind gedrukt door de onredelykste Tyranny van dwaze en wrede ouders, uit dewelke, door kwalyk geschikte huwelyken vrugtbaar in kinderen van eene ongeregelde opvoeding, duizend rampen en ondeugden voortvloeyen, en den staat overstroomen. Myns oordeels zoude niets nutter zyn als een gering getal [170] van de geagtste, redelykste en verligtste burgers in ieder stad te verkiezen, om in diergelyke gevallen, volgens onveranderlyke regulen, uit de natuur der t'zamenleving getrokken, de gerezene oneenigheden tusschen ouders en kinderen te beslissen, en naar vereisch van zaken aan 't vaderlyk gebied, en aan de kinderlyke onderdanigheid nodige scheidspalen te geven. Ik zal trachten, in een volgend vertoog gemelde grondregelen uit den boezem der reden voor den dag te brengen, en alle myne kragten inspannen, om die gewigtigste stoffe met zo eene klare bondigheid te behandelen, dat ze van menschen die maar 't minste begrip hebben zal kunnen verstaan worden. | |
[pagina 65]
| |
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Bouquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [171] |