De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 41]
| |
No. 108. Den 7. November 1732. De Hollandsche Spectator.
Accipe, si vis,
Accipe jam tabulas; detur nobis locus, hora,
Custodes, videamus uter plus scribere possit.Ga naar voetnoot1
horat.
't IS al een ruimen tyd geleden, dat ik uit den Haag t'huiswaard keerende, eerst op Leiden, daar ik eenige goede vrienden begroeten wilde, en des anderen daags 's morgens met de schuit van negen uuren naar Uitrecht, daar ik mede iets te verrichten had, vertrok; ik was nauwelyks aan het laatstgenoemde veer, of zag wel, dat ik de roef niet nodig zoude hebben om my af te zonderen, wyl ik de eenige passagier was, die mede voer; ik begaf my in deze eenzaamheid aan 't lezen van een boek, dat ik ten dien einde had meêgenomen, en wy waren reeds aan de molen van Koukerk, eer ik eenig gezelschap kreeg. Hier stapte iemand in, die tusschen 't burgerlyk en 't boersch gekleed zynde met recht een Huisman genaamd mogt worden, die my gegroet en de schuit eens rond gezien hebbende met een zwaare stem dus uitbarste;
De Helden in het ros van Troje hadden 't wis
Benaauwder, als het hier in deeze trekschuit is.
Waarop ik hem weder groetende zeide; Wel zo Vriend de geest schynt vaardig, want ik geloof dat deze vaerzen eigen maakzel zyn. Ja Heerschop, was het antwoord, daar hoefje niet an te twyffelen; ik wor nou te met een dagje ouwer, maar al zeg ik het zelfs, 't is geen tien | |
[pagina 42]
| |
jaar geleên, dat ik in 't kniewerkGa naar voetnoot1 voor niemand gezwicht zou hebben. Dan hebje, viel ik hier op in, naar alle apparentie al een talryke familie. Nou zien ik wel, schoot de Huisman my al grimlachende toe, dat je weinig [148] of geen ommegang met de konstbroeders hebt gehad, en je ook niet veel op de fisonemieGa naar voetnoot2 verstaet, want ik ben noch ongetrouwt, en heb geen kinderen, of je most iemands treffelyke werken voor zen kinderen houwen, dat zou noch gaan meugen,
Held Epaminondas had zulke dochters twee:
De slagen, die hy won te Luiktre en Mantinee.Ga naar voetnoot3
Hier op, vroeg ik hem, wie verstaat gy door de kunstbroeders? Die van de aaloude vrye gebateseerde Redenkamers,Ga naar voetnoot4 kreeg ik tot bescheid, gelyk wer één in ons Dorp hebben, waarvan ik al vroeg een lid, en naderhand Fakteur, Prins en Keizer ben geweest, en al zeg ik het zelfs, niet zonder lof. Ik zouje noch al wat pryzen kennen vertoonen, die de kamer an me refereinen verschuldigt is; Ik heb ook nou en dan als Broertje wel eens met de kap geloopen; maar jy verstaat je die dingen niet zien ik wel; de Rhetorika is nou te veracht, als dat de Heerschoppen zich daar an zouwen laten gelegen leggen, de ouwe weldaden worden vergeeten, want immers, dat zelje niet ontkennen, dat we een groot deel an 't werk van de Riffermatie hebben gehad; zoje een man van stuidie bent, hebje dat wel meer als eens geleezen. Zoude ik niet? gaf ik hem tot antwoord, ik weet zeer wel, dat uwe overoudvaders met meerder recht daar op roemen mogen dan de beeldenstormers, die, volgens het oordeel van alle gematigde Schryvers, ten hoogste strafwaardig door hunne blinde drift, en buitenspoorige moedwil bynaar oorzaak zyn geweest, dat zo een heilzaam werk als de Hervorming van den Godsdienst, waar op de vryheid van conscientie, die wy genieten, gebouwd moest worden, in zyn geboorte gesmoord zou hebben, wyl het aan hun niet gefaalt heeft, dat alle Roomschgezinde Vorsten; zelfs die ons uit Politie tegen Spanje de behulpzame hand boden, hunne wapenen niet keerden tegen het land, daar zo onbezuisd op de weereloze voorwerpen hunner religieuze eerbied wierd gewoed; 't geen den algemeenen staaten geen kleine | |
[pagina 43]
| |
moeite gekost heeft om voor te komen; ik zwyg van het schynrecht, dat zy den wrevelen Filip gaven, om op het aannemen der bloedplakaten, door zulke ongeoorloofde feitelykheden uitgetart, sterker aan te dringen: Neen, uwe aloude loffelyke voorzaten gebruikten buiten hunne welberedeneerde spelen van zinnen in hunne vertooningen ook de zogenaamde boeken der Leken, dat zyn de schilderyen en beelden, om de oogen der aanschouweren aan zodanige poppenkraam van jongs af gewent, op een zachte wyze te openen, daarze eertyds dienden om hen blind te houden in het weezendlyke van den Godsdienst. Hier uit kunt gy [149] merken, of ik de Rhetorika haren lof benyde, en of het uit verachting der kunst spruit, dat ik op den tegenwoordigen stand der kamers niet zeer gevat ben, want van de ouden heb ik schier al wat 'er in druk is geleezen, en mogelyk zal u wel bewust zyn, dat die boeken thans lustig opgezocht worden, voor al door de liefhebbers van onze taal, die zich geenen arbeid ontzien, om de oude Duitsche woorden, die uit het gebruik geraakt zyn, waar 't mogelyk, op het gezag dier Dichteren weder in te voeren, hoewel ik gaarn bekennen wil, dat zulks myn minste inzicht is; want gelyk ik het geld gebruik, dat thans ter tyd gangbaar is, zo gebruik ik ook de woorden, en zoek me slechts te wachten, dat ik door geen valsche munt bedrogen worde. Dus zou het my een groot genoegen geven, indien ik eenige zaken wegens den tegenwoordigen staat de Rederykers van u leeren mogt, wyl we zeer zelden gelegenheid hebben om met leden van uwe kamers om te gaan; want in de steden is het 'er te ver mee verloopen, en op het land komen wy niet dan om ons te vermaken en den boog te onstpannen. Dus gunnen we ons den tyd niet om daar met een ervaren lid van de kamer eens een ernstig gesprek over haar bedryf te houden; al wat we doen, zo 't eens gebeurt, dat 'er in het naastgelegen dorp eenige t'zamenkomst der liefhebbers is, bestaat in het zien der intreede, en der spelen, die 'er vertoond worden, meer om te spotten met het geen ons vreemd en ongerymd schynt, dan om ons te verwonderen, hoe menschen die altoos hunne handen met andre bezigheden vol hebben, zo ver kunnen vordren, dat ze op een publyk toneel allerlei personaedjen durven vertoonen, zonder door het gewoel, gelach, en de verdere luidruchtigheden der kykers van hun stuk te raken, daar we veeltyds ons geld spillen in de komediën, om de speelers gedurig in hunne rollen te zien haperen, zo dat ze' menigmaal door den BoekhouderGa naar voetnoot1 daar niet weder op | |
[pagina 44]
| |
te helpen zyn, want dit moet ik tot lof van uwe kunstbroeders zeggen, dat ze zeer rolvast zyn, en men klaar kan zien, dat ieder zich bevlytigt om zyn best te doen, en de prys te helpen winnen. Dat is de waarheid, Heerschop, antwoordde .... Maar ik geloof, dat het den Lezer beter genoegen zal, dat ik ons verder geprek, om al die herhalingen van ik zeg, hy gaf tot antwoord, enz. te vermyden, by wyze van t'zamenspraak afhandele, zullende mynen reisgenoot door de letter R, dat is Redenryker, van my, die als Spectator door de S, betekend word, gemakkelyk te onderscheiden zyn. R. Dat is de waarheid Heerschop, en 't moet al wat meer als gemeen zyn, dat ons verstommen zal; evenwel is het in me jeugd te Noordwyk eens gebeurd, en dat moet ik je verhalen, want het was een koddige poets; de [150] Redenkamer van de Lely onder de doornen voerende tot zinspreuk, Uit Liefd' bestaen, zou op een kermis de koninklyke spullen van Josef vertonen, en had een houten tent laten opslaen, die van agteren met een uitstek over een sloot hing, daar een schuit inley onder een opening, die men expres in de vloer van 't uitstek gelaten had, om in het eerste deel Josef daar door als in een put te laten zinken; de kostjongen van het Fransche School hadden dit gemerkt, en, toen men in 't begin van 't speulen was, ja niemand eenige agterdogt had, de schuit weggevoerd, zo dat Josef toen hy in de kuil zou worden neergelaten, tot aan de hals toe in de kroost en modder zakte, 't geen hem zo ysselyk schreeuwen deed, dat al de kykers riepen, Hoor Josef eens klaegen, het gaet je aen je hart, wat speult hy mooi! de anderen gingen vast voort, tot dat hy zyn tweede klacht geëyndigt hebben, en aan de Ismaëlitische Koopman geveilt kon zyn, daar gelykje weet, wel een quartier mee verloopen moet; maar toen ze hem uit de sloot getogen hadden, was hy zo nat, bekroost en bemoddert, dat hy op het toneel komende hem schudde als een waterhond,Ga naar voetnoot1 en met een grouwelyke boosheid daar of liep, niet anders roepende, als ik schaay'er uit, ik schaay'er uit; waar doorze zo lang gedwongen waren met speulen op te houwen, tot dat ze een andre Josef gevonde hadden. S. Ik twyffel niet of die onvoorziene klucht zal ruim zo groot een geschater onder de aanschouwers, als verlegenheid onder de vertoners veroorzaakt hebben; maar wyl we van deze spelen van Josef spreeken, | |
[pagina 45]
| |
moet ik u, die 'er menigmaal een rol in gehad zult hebben, eens vragen, of ge my ook een klare uitlegging kunt geven van iets, dat ik nooit recht, hoe dikwils ik het ook geleezen heb, bevatten kon; het is deszelfs tweede klacht, die ik geheel van buiten ken, en vervat in deze woorden,
De putgalm volgt op rym myn lesten tarm.
Ik begryp wel, dat Vondel hier de echo of weerklank door verstaat, maar dat woord tarm koomt my zo gezocht voor, dat hy zekerlyk daar iets mede bedoeld moet hebben, dat mogelyk in zyn tyd bekender was, dan tegenwoordig. R. Je hebt niet al misgeraden, ik heb tweemaal zelfs voor Josef gespeult, en die woorden hebben by ons geen de minste duisterheid, want je moet weten, dat tarm en tarmen al van de eerste konstwoorden zyn, die we leeren. In onze vergaderingen gebeurt het dikwils, dat iemand een woord opgeeft, daar we van de ry af ieder een rymwoord op zeggen moeten, die dit niet ten eersten vind, [151] of 'er een gebruikt, dat een ander al gezeid had, verbeurt boete; het opgegeeve woord hiet tarm, en het rymen op deuze wys is ons by de naam van tarmen bekend; Dat Vondel dit in 't oog gehad heeft blykt klaar uit den t'zamenhang.
De putgalm volgt op rym myn lesten tarm,
En schynt beweegt myn klachten naer te smeeken
Dat 's al myn troost en tydverdryf, och arm.
Hy noemt het, en daar houden wy het ook voor, een tydverdryf, en schynt vast te stellen, dat het in 't land van Kanan al in zwang ging, of dat Josef in zyn jeugd lid van zodanig een konstgenootschap, als onze kamers zyn, geweest is, en dus zouden deze met recht de aloude genaemt worden. Dat myn gissingen niet heel ongegrond zyn, zal je moeten toestaan, zo ras alsje maar bedenkt, dat die woorden moeten gehouden worden voor een vertaling van 't geen Josef in zyn taal gezegt heeft, of kunnen zeggen: dus zo men Josef en Vondel slechts wel onderscheid, zal 't aanstonds blyken, dat ieder iets beoogd moet hebben, dat in zyn land zeer bekend was ten tyde dat de een zyn klachte deed, en de ander zyn Treurspel heeft opgesteld. S. Indien dit uit uw eigen koker komt, moet ik zeggen, dat gy de Dichters met oordeel leest. R. Zo vraagt men de boeren de kunst of Heerschop; maar om voor jou niet te veinzen, ik heb het van een gestudeert persoon, die voor eenige jaren by onzen Baljouw logeerde; en ons tarmen bygewoond hebbende, | |
[pagina 46]
| |
daar uit dat bewys van onze aeloudheid heeft opgemaakt; maar je zoud je leven niet geloven hoe vast we daar door op het rym worden; ja we hebben in ons dorp een jong borsje van agtien jaar, die in eene week de helft van een boek, dat Sesdaegsch Winterbuitenleven hiet, al heel mooi op rym heeft gebrocht, en als het of is, zal hy het met een opdracht aan den ongenoemden Schryver in vier Refereinen van twaalf regels, mits dat hy vyf en twintig guldens voor zen moeite krygt, in druk uitgeven, S. Het boekje, daar je van spreekt, heb ik eens ter loops gelezen, maar hoe zal het de jonge Liefhebber met de letters stellen, daar de namen mee betekent worden? R. Al wel: ik ken niet zien, of het laat hem in 't rym zo plaizierig lezen als in het ongerymde werkje zelfs, by voorbeeld, dit heb ik 'er van onthouwen.
My geevende bescheid ik haar voor R straks kende,
Die wel eer had gewoont by een zekre Mama,
Die E hiet, daer ze toe bedurf myn neef P:H. [152]
S. Met verlof vriend, ik zalze op schryven, want ik heb zo goede geheugenis niet als gy, de twee andere vaerzen, die ik uit uw mond gehoord heb, zal ik niet vergeeten, zo hebbenze my over uwe vlugheid verbaasd gemaakt. R. Je hoeft me niet te zweeren, dat je zo wel niet met je memorie staat als ik, wy oeffenen ze wat meer, en uiserenGa naar voetnoot1 doet leeren, zeit het spreekwoord. De weinige boeken, die we hebben, kennen we schier van buiten, en joului hebt' er somtyds zo veul, dat je geen tyd vind om het grootste gedeelte eens in te zien; de Bybelsche en andere ouwe historien geloof ik dat we ruim zo goed weten als mennige studdent, die 'er van de Akkedemie gaat, we zouwen aars onmogelyk te recht kennen kommen met het beantwoorden der vragen, die ons worden opgegeven, en wel voornamentlyk die we de knievraag noemen. S. Eilieve! zeg me eens wat ik daar door moet verstaan. in het begin van ons discours is 'er over het kniewerk heen gepraat. R. Dat wil ik graag doen, maar dan motje me ook de reden zeggen, waarom je mient, dat we thans overal in zo weinig agting zyn. S. Ik twyffel niet, of 't zal u vry gemakkelyker vallen, aan myn be- | |
[pagina 47]
| |
geerte, dan my aan de uwe te voldoen: echter zal ik 'er zo veel van zeggen als me mogelyk is; want daar de bewyzen ontbreeken, moet men zich met gissen te vrede houden. R. 't Is goed, en ik heb meer als eens gezien, dat het geen de één slechts voor gissingen opgaf ruim zo gegrondeert was, als het geen een ander met geweld voor overtuigende bewyzen wou deur doen gaan. Maar omje niet op te houwen, wanneer al de kamers, die op de uitgegeeve kaart van beroepinge ten bestemden tyd verschynen ter plaatze van waar die afgezonden is, en aan dezelve door heur intreede, bewys der blasoenen, het speelen, het prononseeren der refereinen, het zingen van 't lied, en wat 'er verder in begrepen was, voldaan hebben, word 'er in 't gemeen daags voor de offscheid, en 't vertrek, een vraag opgegeeven, die na dat het werk lang of kort mot wezen, ook in een langer of korter bepaalde tyd mot beantwoord worden, somtyds in een lied, somtyds in één of meer refereinen. Over een groote hondert jaar most een liedje in één uur, en een Referein in twee opgemaakt worden; doch de bepaling van de tyd en regels hangt thans of van den opgever der vraag, die de knievraag, gelyk het antwoord het kniewerk, genaamd is. [153] S. Ha! Ha! nu begryp ik, het is zo veel als een proef; wie het vaardigst rymen kan; diergelyke liefhebbers zyn 'er al ten tyde van Horatius geweest, want hy schryft in zyn vierde Hekeldicht, 't geen iemand van myne goede vrienden eens voor zyn vermaak op rym vertaalt heeft, en ik bynaar geheel van buiten ken, in dezer voege:
Krispinus laat me schier geen oogenblik met rust,
Hy schreeuwt, daar is papier, vat aan maar, hebtge lust,
Stel wachters, tyd, en plaats, men ty aan 't vaerzen maken,
Dan zal men zien, wie best en spoedigst klaar zal raken.
Doch wat overeenkomst heeft zulk een doen met den naam van Kniewerk? R. Dat zal ikje zeggen Heerschop, over een anderhalve eeuw of daar omtrent, want ik wil 'er niet in behaalt wezen, was het de manier, dat zy, die zulke vragen wilden beantwoorden, een schoon vel postpapier, twee wel versneede pennen, een intkoker met goejen int, en een doosje met zuiver stofzand kregen, ze zatten op een ry by malkanderen, en de kaart van de knievraag wierd elk te lezen gegeeven: dat gedaan zynde lag ieder het papier op zen knie, wyl niemand zich van tafel, schryfbank, of lessenaar bedienen mogt, men haaste zich, zo veul me kon; want die lest kwam | |
[pagina 48]
| |
wierd uitgejouwt, en je zoudje verwonderen, als je zag, hoe snedige antwoorden 'er dikwils in dien korten tyd en op zulke ongemakkelyke wys op dat zoort van vragen gegeven zy; dit is de oorzaak van de namen, die in 't gebruik blyven, schoon het werken op de knie byna geheel uit de mode is, of het most waar wezen, dat me van andere Liefhebbers is verhaalt, te weten, dat het somtyds noch wel gebeurt, dat die vraag beantwoord word op de knie van een vrouwmensch, daar de Rhetorika door verbeeld word, geheel in 't wit gekleed. Maar dat heb ik zelfs nooit bygewoont, daarom sta ik 'er ook geen borg voor, maar me dunkt, dat het noch al grappig wezen zou. Een partikkelier, die lust heit, mag zich ook wel opdoen, en zo hy wel slaagt, word hy met een vereerprys buiten de kaart begiftigt; en ik zelfs heb meer als eens an dat werk geweest, en tekende GFLKRD een rechte striep en het woord hand, maar ik geloof, dat je niet raden zelt, wat ik daar mee beduijen wil. S. Schryf het eens, en zal ik zien, wat ik 'er van maken kan. R. Daar is 't. S. Zou het niet zweemen naar de LXN tyd van den beruchten Leidschen Pierro? die daar mee Ell Iks En tyd te kennen gaf, dan zou ik met de letters wel raad weten, die betekenen zouden Geef elkaar de hand, maar ik zie niet, wat die rechte streep beduiden wil. R. Je bent 'er al na achter Heerschop, dat is wel de grond van de uitlegging, maar niet volkomen; want, al zeg ik het zelfs, Pierro zou 'er zen kaproen wel by neer meugen leggen. zen letters kommen niet half zo wel, als men ze vol schryft, uit als de myne, die boven dat noch een geheime zin hebben; maar dat je deur de rechte striep, het woord rechte niet verstaat, daar ben ik verwondert over, dan is het ummers, Geef elkaer de rechte hand, dat de grond is van de tweede zin. S. Die verzoek ik, dat ge my eens uit wilt leggen. [154] R. Ik heb altyd veel gehouwen van de spreuk der oude Haarlemsche kamer 't Speelkorentje, Trouw moet blyken, maar wyl ik die niet gebruiken mogt, of ten minste niet opentlyk gebruiken wouw, zo heb ik gedaan, gelyk ik ergens van Julius Cesar gelezen heb, die toe hy zynen naam noch op geen geld mogt slaan, daar een Olifant op liet zetten, die in een zekere taal, Cesar word genaamt. Nou weetje wel, dat wanneerder by ons getrouwd word; de Domene zeit, Geef malkander de rechter hand, en wyl dat in 't publyk als een zinnebeeld van de trouw geschied, zo dunkt me, dat myn woorden heel klaar betoonen, dat Trouw moet blyken. | |
[pagina 49]
| |
Jou beurt Heerschop, om me te zeggen, waarom we thans in die achting niet zyn als voorheen, maar je motje wat haasten, want we zyn straks by Zwammerdam, daar ik uit mot, en men ofscheid van je neemen zel. S. Dewyl ik uit je spreuk genoegzaam zie, dat ge vry diepzinnig zyt, zal ik u myn gedachten by gelykenis uiten. 't Is u, denk ik, wel bekend, hoe onze Hollandsche overoudvaders dagelyks hunne vergaderingen in de doelens hadden om zich daar in het schieten met den voet-en handboog als ook met de bussche te oeffenen, de beste burgers deden meê, alzo het menigmaal gebeurde, dat ze zelfs te veld moesten trekken; maar sedert de Vorsten en Republyken gereguleerde troepen in hunnen dienst genomen hebben, waarin ieder die een Krygsmans hart in 't lyf heeft zich begeven kan, is de lust tot de wapenhandel in de burgers zo verminderd, dat de beste maar geldschutters zyn, en de anderen meest' overal de gewoonlyke exercitien, dieze op de wacht moeten doen gansch niet ordentelyk weten uit te voeren ja die zich hier in eenigzins boven het gemeen bevlytigen worden van de rest als met de nek aangezien en uitgelachen. R. Ja, ja. ik begryp je wel; nergens zyn onze konstbroeders meer in verval en verachting, dan ter plaatze, daar de Akkedemie is, daar hebbenze haar aeloude kamer moeten opruimen voor kunstenaars, die nou wat meer in de mode zyn, daar ik in die tyd dit vaarsje op maakte.
Wat is het voor een tyd, helaes! die wy beleeven?
De stomme zuster heeft de spreekende verdreeven.
En zeperGa naar voetnoot1 onze vrienden van de witte Akoleyen hebben niet weinig moeite gehad om heur ouwe schatten te bergen, en ze van de eene poort na de andere over te brengen, zo rouw leefden 'er de jonge schilders mee, dat ummers niet hupsch noch broederlyk gehandeld is. Maar we zyn te Zwammerdam, ik wensje behouwe reis, Heerschop, en bedankje veur je gezelschop. S. Ik bedank u insgelyk, en wensch u het zelfde. Hier heeft de Lezer het verslag van ons gesprek, waarvan ik aanstonds een registertje op myn tabletten maakte, om het zo min te vergeeten, als mogelyk was, en ik zal vergenoegd zyn, zo het hem zo weinig verdriet, als het my verdrooten heeft, waar van ik eenig bericht onvangende zal trachten gelegenheid te krygen om nader agter de geheimen dier liefhebberen te komen, en dezelve het publyk gulhartig mededeelen. [155] |
|