De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 35]
| |
No. 107. Den 3. November 1732. De Hollandsche Spectator.
Offenduntur enim, quibus est equus, & pater, & res:
Nec si quid fricti ciceris probat, & nucis emptor,
Aequis accipiunt animis, donante corona.Ga naar voetnoot1
horat.
Heer Spectator.
DEze laatste Kermis by geval te Amsterdam zynde, besloot ik eens op een avond den Schouwburg te gaan zien: zo, om dat het regenachtig weêr my belette veel te wandelen; als, om dat ik een Spel aangeslagen zag dat my volkomen onbekend was; want ik ben niet zeer bedreven in de Nederduitsche Toneelstukken, die, sedert een jaar of twintig herwaard, gemaakt zyn. 't Was noch vroeg toen ik 'er kwam, en echter had ik niet veel minder dan een kwartieruurs werk met dringen tusschen de voorpoort en de bak, daar ik my dicht aan de deur met een hoek van een bank vernoegen moest, zynde alles bezet of besproken. Dewyl ik in verscheiden jaren hier niet geweest was, zag ik ten eersten verandering. In de plaats van vyf vergulde kroonen, hingen 'er nu twee zogenaamde LustresGa naar voetnoot2 van glaze kralen, gelyk La Lauze weleer plag te gebruiken. Dit gaf een zekeren mis-[140]stand daar ik geen reden van geven kon, of het moest de ongewoonte wezen. Verder sloeg ik myn ogen rondom, en zag met groot vermaak al | |
[pagina 36]
| |
het gewoel aan. Ieder was even bezig om een plaats te zoeken, maar de helft kon pas te recht raken. Niet ver van my stonden drie mansperzoonen en even zo veel vrouwen, die ik voor Noord-Hollanders nam. Dezen waren in hevigen twist met de meid van den Kastelein, en wilden haar dwingen om zes anderen te doen opstaan, welken, zo ze zeiden, haar plek hadden ingenomen. Maar de laatsten hadden 'er geen ooren naar, en gaven ten antwoord: Zo je lui miend dat je verongelykt bint dan kan je nae boven veur de Heeren gaan. We hebben hier al vroeg eweest, en ien drie gulden betaald; want we dochten op de galdery te gaan zitten; maar daer was et vol. Toen wouwen wy ongs geld weerom hebben, maer ze wouwen 't ongs niet geeven, en zaiden: as jy 'er noch drie gulden bylegt, dan kan je op de beste plaets kommen, anders zellen we jou ien briefje langen teugen margen.Ga naar voetnoot1 En margen motten we weer tuis wezen; daerom waeren we gedwongen, zo we dat spul zien wouwen, noch iens zo veul geld te verkyken. Nou was hier ook niet open as deuze plek, en daer bin we op gaen zitten, en we sellender niet ofgaen, je mag doen wat je wild. Een van de eersten hernam: Dan wil ik min zes gulden en twaalef stuivers weer hebben, die ik sundag avend veur de lootjes en het bestellen van deuze plaetzen heb motten dokken. Wat of 'er die Sinjeurs wel inbeelden? zoeken ze ongs wat te pieren?Ga naar voetnoot2 dat zelder missen. 't Is warentig schande dat ze op zukken wys schatten veur de bontjes zoeken te vergaêren. We binnen niet zot, en we weeten wel dat die de kost rykelyk enog kunnen hebben. Kom jonges, laeten we allemael nae boven gaen. Ik mot ereis zien of ik gien recht zel krygen. Dit deden ze, en alles raakte in stilstand door het openen van het gordyn. [141] Hier zag ik een tweede verandering. Het fraai Paleis, dat, zo ik meen, door den vermaerden Laires geschilderd is, was ten eenenmaal vernieuwd. De eersten die op het Toneel verscheenen waren twee mans, die ik my niet kon te binnen brengen ooit meer gezien te hebben. Een van hun speelde voor een Turkschen slaaf, en voldeed my door zyn aangename uitspraak volkomen wel. Hy heeft iets over zich dat niet kwalyk naar den beroemden Vander Sluys gelykt. Ik was zo attent als my mogelyk was, zo lang het eerste bedryf duurde; schoon ik niet weinig gehinderd wierd door het kraken van nooten, en de beweeging van de geen die voor my zaten: want ie- | |
[pagina 37]
| |
der reis dat 'er maar een nieuwe personaadje voor den dag kwam, zeiden ze: Dat is die Mosjieu, of die Juffrouw. Deze speulde verleden jaer in Aron en Titus veur de Moor, die speulde veur Satterninus, en zo voorts. Maar 't geen my wel meest verveelde was het heen en weer lopen van een vrouwmensch, dat, tusschen de bedryven, met een groote kan en een glas in de hand, geduurig riep: Motje hier ook bier? terwyl een ander figuur daar tegen aan schreeuwde: Belieft 'er ook iemandt van boekjes gediend te wee...zen? Behalven dit kreeg ik altemet eens een hagelbui notedoppen en appelschillen op het hoofd: zo dat ik my verbeeldde op een dorp in een Redenrykers tent te zyn. Het tweede bedryf zou beginnen, en ik zette my weer neder, om met de zelve attentie toe te luisteren, toen my een Heer aansprak, die, hoewel sobertjes in de kleeren, al de uiterlykheden van een fatsoenlyk man scheen te hebben. Hy vroeg my met veel beleeftheid: zou myn Heer, zonder zich te incommodeeren, niet een weinigje kunnen schikken? Ik zat naauw genoeg; maar echter deed ik myn best om hem een klein plaatsje in te ruimen. Hy raakte met my aan[142]stonds aan den praat, en zeide: Het is hier zeer vol; doch ik ben daar over niet gesurpreneerd. Want dit stuk trekt altyd veel volk, hoe dikwils het ook gespeeld wordt. Is myn Heer wat voldaan? Ik antwoorde hier op, dat my het speelen van een der acteurs beter voldaan had dan het spel zelf; doch dat ik 'er noch niet van zeggen kon, dewyl 't eerst een begin was. 't Is zo, gaf hy tot bescheid, met een gedwongen grimlachje, en zweeg verder stil, doch lette weinig op het geen 'er vertoond wierd. Ik voor my begon nu wat meerder concept van den inhoud te krygen, die my zeer extravagant voorkwam; en eer het tweede deel geeindigd was, kon ik raden wat het gevolg zou zyn. Terwyl de kaarsen gesnoten wierden, hervatte myn buurman zyn discours op deze wyze: Heeft myn Heer dien nieuwen Acteur al gezien, die zo veel opgang maakt, en alles surpasseert wat 'er ooit op het Tooneel geweest is? Ik hernam, dat ik niet geloofde hem gezien te hebben, indien het de zelfde niet was die nu voor slaaf speelde. Voor slaaf, myn Heer? neen .... neen .... ik heb gehoord dat hy van daag geen rol heeft, en niet voor aanstaanden Zaturdag weer een beurt krygen zal. Maar ik heb hem de personaadje van Achilles zien representeeren, waarin hy geëxcelleerd heeft. Een jong Heertje, dat dicht by ons stond, mengde zich in ons gesprek, en zeide: Dat 's waar. Hy heeft by myn .... zo charmant gespeeld, dat ik 'er wel een dukaat aan verzien wou, zo hy 't noch eens wilde doen. Ik ken hem particulier 't is een allerliefst mantje; hy weet wel te praaten, | |
[pagina 38]
| |
en heeft een houding als wy Hy is nauwlyks een en twintig jaren oud. En wat die slaaf belangt, die heeft 'er geen handwater by.Ga naar voetnoot1 Dan spyt het my, zeide ik, dat ik zo lang niet in deze Stad kan blyven; want ik wil gaarn bekennen dat die my wonder wel aanstaat, en dat ik nieuwsgierig zou zyn om zelf te zien of de ander [143] het beter maakt. Met deze en diergelyke redeneeringen hielden wy ons op, gedurende de tusschenpozen. Eindelyk zou het vyfde bedryf beginnen. Toen onstond 'er een gejuich, en men riep: Pas nou op. nou komt het mooiste, nou zelje de Galeyen zien branden. Myn Raisonneur vatte wederom het woord. Die machine, die myn Heer straks zien zal, is al heel aardig: en 't is jammer dat wy 'er niet recht in 't midden kunnen voorzitten. Zie eens, hoe natuurlyk heeft men dit alles weten te maken! Ik rekte my zo veel uit als ik kon, om over de hoofden heen te zien, maar moet bekennen dat ik 'er zo veel fraais niet in vond, en het staat my voor dat ik voordezen vry wat aardiger vertoning in de Vierkroonen gezien heb. Na dat 'er eenige praatjes, die weinig tot het sujet deden, vooraf gegaan waren, hoorde men een zogenaamd Zeemuzyk, en toen dit geëindigd was, vlogen 'er eenige voetzoekers, of kardoezen met kruid gevult, heen en weer. Ik begon te denken dat zulk een kinderspel wel ernst kon worden; en dat, zo by geval de vlam eens in de schermen sloeg, het volk malkander zou dooddringen. Des nam ik het voorzigtig besluit van, zo lang als deze brand duurde, buiten te gaan, daar myn buurman zeer verwonderd over was. Hy wilde my tegenhouden, en wys maken dat men precautie genoeg gebruikte om alle ongemak te prevenieren, en dat 'er altyd eenige tobbens met water gereed stonden. Doch dit mogt niet helpen. Ik zeide dat ik voort zou wederkomen; maar, toen was ik myn plaats kwyt, en daar rees zulk een damp, dat ik vreesde te stikken, en moeite had om de Acteurs te zien, schoonze by toortslicht het spel eindigden. Des vertrok ik in 't geheel, zonder zelf den dans af te wachten, en beklaagde onderwegen myn kostelyken tyd, [144] die ik vry wat beter had kunnen besteden, of met het bezoeken van den een of den anderen vriend, of met het lezen van een goed boek. Des avonds, in myn logement aan tafel zittende, verhaalde ik aan myn gezelschap hoe weinig genoegen my de Amsterdamsche Schouwburg gegeven had. Een bedaardt man, die nu al eenige reizen met ons had gegeeten, | |
[pagina 39]
| |
nam het woordt, en zeide: dat ik daarvan niet met recht kon oordeelen; dewyl men op een Kermis gemeenlyk meer toelegt om de buitenluiden dan om de liefhebbers te voldoen. Doch, om de waarheid te zeggen, vervolgde hy, ik weet niet of myn Heer al beter voldaan zou wezen, schoon hy een ander stuk gezien had. Ik ben eenige jaren achter malkander een trouw comparantGa naar voetnoot1 geweest, en heb verscheidenmaal uitkoop gedaan; maar zulks heeft my eindelyk verveeld; want in één saizoen kan men genoegzaam alles zien. Nu kom ik 'er schier nooit, of zo ik 'er kom, het is om het een of 't ander Treurspel, dat altyd beter dan de Bly- en Kluchtspeelen vertoond word. Voor de rest zyn de beste Acteurs overleeden, of verouderd, of van het Toneel af; en, buiten een stuk of drie mans en vrouwen, heeft men niet veel uitsteekends. Echter hoopt men dat een Nieuweling, die zedert weinig tyds gespeeld heeft, en zyn dingen vry wel doet, dit gebrek herstellen zal. Doch dit moet de tyd leeren. Ik kon niet nalaten hem hierop te vertellen de questie, die ik tusschen eenigen der aanschouwers, over het verlies hunner plaatzen, had gezien; en vroeg met een: of het altyd een gewoonte was het geld maar te ontfangen, schoon men van te voren wist, dat die menschen te rug zouden moeten. Hy zeide van ja. en ik hernam, dat zulks tegen de billykheid streed; want (behalven dat het ieder niet gelegen komt, als het boven vol is, naar beneden te gaan, en [145] bygevolg ééns zo veel gelds te verzien) hieruit kunnen veel moeyelykheden ryzen. Neem eens: een fatsoenlyk man heeft plaatzen laten beleggen, en ziet, schoon hy vroeg genoeg komt, dezelven ingenomen; is hy niet gedwongen of om zich te prostitueeren,Ga naar voetnoot2 of om met de Dame, die hy by zich heeft, te voet weder naar huis te gaan dewyl zyn koets of slee ten eersten wegryd, zo haast hy in de Schouwburg is? Maar kan hy 't de bezitters van die plaatzen ook wel kwalyk nemen? geenszins. Deze menschen, hun geld schoorvoetende en tegen dank uitgeschoten hebbende, bedienen zich van het geen ze vinden. Des dunkt my dat men hierin wat redresGa naar voetnoot3 behoorde te maken. De goede man begon te lagchen, en zei: o myn Heer, zo gy alles redresseeren wilde, gy had dagwerk. Verders raakten wy op het sujet van het geen men dagelyks vertoont. Ik onderstond of 'er niet altemets wat nieuws uitkwam. Hy zeide van neen, en vervolgde: Der dichters yver is verflaauwd; waarvan men de | |
[pagina 40]
| |
reden beter gissen dan zeggen kan. Maar wat zwarigheid, zo men slechts wat meer oude stukken, die 'er in overvloed zyn, en wel gezien mogen worden, wilde ophaalen? maar nu is 't als een A.B.C. en van negentig spelen, die in één saizoen vertoond worden, ziet men 'er ten minsten zeventig in een volgend weerom, en dat gaat zo altyd den zelfden gang. Maar ik merk, Heer Spectator, dat ik, ook altyd den zelfden gang gaande, u zekerlyk verveelen zou; des zal ik onze verdere discoursen overslaan, en een einde maken. Alleen voeg ik 'er noch by, dat my dunkt, dat men uit het portaal van den Schouwburg het paneel behoorde weg te nemen, waarop deze vaarzen van J.V. Vondel met [146] vergulde letters geschreeven staan, de reden hoef ik u niet te zeggen. Geen kind de Schouwburg lastig zy:
Toebakspyp, bierkan, snoepery;
Noch geenerlei baldadigheid.
Wie anders doet wordt uitgeleid.
Vindt gy goed dit schryven in een uwer vertoogen te plaatzen, ik maak 'er u meester van, en ben met veel achting
Heer Spectator.
U Edts. onbekende vriend
L.V.D.C.
Hage, den 21 October 1732.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Bouquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik. &c. [147] |
|