De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
De Hollandsche Spectator (nrs 106-150): werkwijze en thematiekDe hier herdrukte afleveringen vertonen een bont beeld. Op het eerste gezicht lijkt de samenhang tussen deze 45 afleveringen en de samenhang met de voorgaande en volgende afleveringen zich te beperken tot de titel, de lay-out en het optreden van ‘Heer Spectator’. Dat is niet zo vreemd: het zo sterk belerend karakter van het tijdschrift verzette zich tegen eenheid, herhaling en samenhang. Afwisseling was derhalve troef. Ook uit welbegrepen commercieel eigenbelang probeerde Van Effen voorspelbaarheid te voorkomen. Bij nadere beschouwing blijkt pas de thematische en methodische consistentie, in weerwil van die veelheid en verscheidenheid. Dan pas wordt duidelijk wat ‘de werkwijze’ en ‘de boodschap’ van De Hollandsche Spectator zijn.
Die werkwijze is min of meer stereotyp: ‘Heer Spectator’ laat in één aflevering zien hoe het niet hoort en in een andere hoe het wel hoort. Bij de pogingen tot literaire legitimering werd al duidelijk dat tegenover De Hollandsche Waereld de Fénélon-vertaling stond, tegenover de Noordwijk- | |
[pagina 17]
| |
se rederijker stonden de Zeeuwse dichter en het genootschap ‘In magnis’. Soms worden in één aflevering de ‘norm’ en de ‘overtreding’ samengebracht, maar vaker neemt ‘Heer Spectator’ de ruimte van enkele afleveringen voor het goed en fout in doen en denken. In dit zo belerende tijdschrift staat de opvoeding van individu en maatschappij centraal. Het wemelt van de gezinstafereeltjes, van de conflicten tussen ouders en kinderen in De Hollandsche Spectator. Bijzonder geliefd in kluchten, in de eigentijdse populaire roman en - mirabile dictu - in het opvoedkundig proza van Van Effen is het type van de losbol, de lanterfantende student. Verbijstering klinkt door in aflevering 110, waar geschetst wordt hoe vaders in hun aanstaande schoonzonen geld prefereren boven deugd. De zedelijke ontluistering die vervolgens de eigen dochters en de maatschappelijke orde treft, lijkt niet de zorg van de kortzichtige vaders, maar vanzelfsprekend wel die van ‘Heer Spectator’ en de deugdzame lezers. Woede is er ook in aflevering 122 over het wangedrag van de studenten theologie, immers de zielzorgers van morgen. In direct verband met de zorgen over de juiste maatvoering bij de opvoeding staat de zorg voor de Nederlandse samenleving. Voor de ongetrouwde ‘Heer Spectator’ is het gezin nog de solide hoeksteen van de samenleving. Waar gezinnen wankelen, zal naar zijn vaste overtuiging de samenleving vallen. Afleveringen over losbollen en opvoedingsperikelen vinden een logisch vervolg in het getob over het zedelijk verval van de Republiek, zoals dat in aflevering 112 klinkt.
In de laatste jaren wordt in beschouwingen over de Nederlandse literatuur uit de achttiende eeuw steeds meer het thematisch belang van achteruitgang en herstel erkend. Het verval en de verloedering die men zeker vanaf 1700 in gezin en samenleving waarnam, werden in de eigentijdse literatuur gedramatiseerd. Die literatuur oogt nu uiterst realistisch. Het begin van de verbastering werd in alledaagse scènes vastgelegd. Die alledaagsheid is aards en aantrekkelijk, maar voor de tegenwoordige lezer ook bedrieglijk. In het werk van Justus van Effen bijvoorbeeld lijkt ‘Heer Spectator’ voortdurend uit het echte leven te grijpen. Misschien is dat ook wel zo, maar al die schetsen van doordeweekse mensenlevens zijn zo gemodelleerd dat ze het verhaal konden vertellen van verval en herstel. Steeds weer worden in afleveringen van De Hollandsche Spectator werkelijkheden vertekend om | |
[pagina 18]
| |
daarin de verloedering hatelijk voor te stellen, steeds weer wordt realiteit vervormd om het vaderlandse ideaal in feestelijke kleuren te verbeelden. De weg die naar de vaderlandse heilstaat leidde, wordt zo geëffend door de opvoeding en opvoedingsgeschriften als De Hollandsche Spectator. Dat het tijdschrift van Van Effen die rol van ‘conduct-book’ - etiquetteboek voor gezin en samenleving - wilde spelen, blijkt uit haast iedere aflevering. Wat voor de cultuurgeschiedenis misschien nog veel belangrijker is, is dat ‘Heer Spectator’ in tal van milieus die rol ook werkelijk gespeeld heeft. In een Vraagenboek bij de Catechismus, zoals dat in het midden van de achttiende eeuw in gebruik was bij Harlinger doopsgezinden, wordt voor de beantwoording in opmerkelijk veel gevallen verwezen naar het spectatoriale tijdschrift van Van Effen.Ga naar voetnoot1 Hij gaf kennelijk overtuigende antwoorden op de vragen van zijn tijd. Daarin schuilt het cultuur-historisch belang van De Hollandsche Spectator en van deze herdruk. |
|