De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
De Hollandsche Spectator (1731-1735)Op 20 augustus 1731 verscheen de eerste aflevering van De Hollandsche Spectator. De schrijver was Mr. Justus van Effen; naar goed gebruik gaf hij zijn naam niet prijs. Hij verkoos een modieus dekmantel, dat van ‘Heer Spectator’: een wat oudere baas, door de wol geverfd, vanaf het balkon mopperend op het speeltoneel van de nieuwe tijd. Bij deze ‘Spectator’ berustte het perspectief, hij verscheen als ik-figuur in de kolommen, wekte de suggestie de schrijver te zijn en gaf ook op andere manieren de indruk echt te bestaan. Aan hem konden lezers brieven schrijven en geheimen toevertrouwen. Over een voor- en achternaam, een adres, een precieze leeftijd beschikte hij niet, maar via zijn wel in werkelijkheid bestaande uitgever Uytwerf kon men hem altijd bereiken.
In de eerste aflevering van De Hollandsche Spectator stelde de Heer Spectator zich voor aan zijn lezers. Daarbij gaf hij een indicatie van de traditie waarin hij zich gaarne geplaatst zag: allereerst de spectatoriale traditie, | |
[pagina 12]
| |
zoals Addison en Steele die in The Tatler en The Spectator gemunt hadden. In die traditie was voorts plaats voor Franse voorgangers - onder andere de Franstalige spectatoriale bladen van Van Effen zelf - en voor De Mensch Ontmaskert, een Nederlandse poging tot spectatoriaal schrijven van Mr Joan Duncan. Impliciet - en in latere afleveringen ook expliciet (Jan van Gysen en diens rijmende Amsterdamse mercuur) - verwierp hij de in de Nederlanden bestaande weekbladentraditie, die aanvankelijk vooral burlesk en satirisch nieuwscommentaar bood, maar allengs ook zonder een aanleiding in de krant afrekende met menselijke dwaasheden.Ga naar voetnoot1 Op een aantal punten week Van Effen opvallend af van zijn Britse voorgangers. Zo maakte de Hollandse ‘Heer Spectator’ van meet af aan een wat minder sociabele indruk. Hij is een nu en dan wat kwakkelende solitair die zich bij voorkeur in gezelschappen waagt waar niemand hem kent. In tegenstelling tot zijn Britse voorgangers is hij geen lid van een club. Evenmin is het koffiehuis of de sociëteit zijn biotoop. Er wordt hem in aflevering 132 nog wel geadviseerd vaker koffiehuizen te bezoeken, omdat iedereen daar zo vrijmoedig en levendig spreekt en omdat de bijzonderste mensentypen daar verschijnen. De reactie van ‘Heer Spectator’ is ronduit lauw: hij hééft zo'n koffiehuis bezocht en hij trof er veel lieden van laag allooi, die slechts wind en rook voortbrachten. Hij vindt gezelschap in de trekschuit en de correspondentie. Hij is bereisd en laat zich graag voorstaan op zijn verbondenheid met Amsterdam. De oude heer vertoeft niet bij de eigen open haard: hij is onderweg, in beweging of suggereert zulks. De ontmoetingen van de ‘Hollandsche Spectator’ zijn dynamisch en vluchtig, misschien zoals de Hollandse ‘Heer Spectator’ zelf. Het is niet een schare van oude bekenden die ‘Heer Spectator’ ontmoet en het zijn niet dezelfde correspondenten die zich tot hem richten.Ga naar voetnoot2 Bij elkaar genomen vertonen de ontmoetingen en dus de afleveringen | |
[pagina 13]
| |
van het tijdschrift een sterke mate van ‘copia’ en ‘varietas’.Ga naar voetnoot1 Divers is ook de stijl van leven, spreken en schrijven van de personen die ‘Heer Spectator’ zoal ontmoet. Een bizarre stoet aan kromsprekers en -denkers, boeren en buitenlui, losbollen en dorpsidioten, hypocrieten en blauwkousen passeert in De Hollandsche Spectator de revue. Er heerst het retorisch principe van veelheid en verscheidenheid, afwisseling omwille van het belerend effect. |
|