De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 301]
| |
No. 100. Den 10. October 1732. De Hollandsche Spectator.
Ea beneficia magna sunt habenda, quae judicio, considerate, constanterque delata sunt.
cicero.Ga naar voetnoot1
DAar bevind zig tegenswoordig in ons land een doorlugtig, zeldzaam en bykans onbegrypelyk Personadie, daar ieder de mond van vol heeft, van dewelke de nieuwstydingen zelfs zo wel als van Vorsten en Veldheeren, wagen, en aan wien myn geëerde Confrater de Vreede-Courier, in veele plaatzen van zyn nut en vermaaklyk werk, en voornamentlyk in een van zyne laatste schriften, door welverdiende loftuitingen, een' onsterfelyken naam tragt by te zetten. Ik spreek van den grooten Baron van ......, die waar hy ook verschynt door zyne ongehoorde mildadigheid en pragt zo eene aanzienlyke figuur maakt, en nog korts in ons Campement zo eene verwonderenswaardige Rol gespeelt heeft. Dewyl myns oordeels een der grootste kentekenen van ware verdienste is, de verdiensten van anderen edelmoediglyk te erkennen, en in haar waare luister ten toon te stellen, vind ik my verpligt de wel besteede loftuitingen van gezegde mynen confrater als ten hoogste pryselyk te schatten. Het zy my egter geoorloft, met alle eerbied die aan dezen niet min aardigen, als [74] deftigen en Philosophischen Schryver toekomt, eenige oordeelkundige aanmerkingen over 't gemelde stukje van zyn doorwrogt en overal even gesmaakt werk te maken, en de vryheid te gebruiken van in de uitvoering van zyn voornemen, | |
[pagina 302]
| |
't welk ik ten hoogste goedkeur, iets berispelyks te vinden. Indien ik het durf zeggen, vrees ik, dat de gezegde loftuitingen haar roemwaardig onderwerp eenigermate te kort doen, niet, gelyk niet zelden gebeurt, om dat ze te sterk, te grootsch en te verheven zyn, maar in tegendeel, om dat ze door de reden nauwkeuriglyk onderzogt zynde, my te ligt, te schraal en te mager voorkomen. Ik ben verzekert dat die brave Autheur my met een edelmoedige openhartigheid daar in gelyk zal geven, zo dra hy myne bewyzen met zyne gewone onpartydigheid zal overwogen hebben. Hy weet ruim zo wel als ik dat zware loftuitingen op een zwakke grond te vestigen, dezelven noodwendiglyk bouvallig maakt, en dat dezelven met geringe bewyzen te ondersteunen, wanneer de kragtigste, en onwrikbaarste zig van zelf als aanbieden, eer een blyk van afgunst schynt, als van liefde voor de gepreeze deugden. 't Komt voor ten minste in zo een geval, als of de welverdiende lof niet zo zeer uit een goedwillig hart voortvloeide, maar als of ze den gever met geweld uit den hals gewrongen wierd. Nu stel ik het aan des Schryvers eigen oordeel, of hy niet handtastelyk in die fout vervallen is? Ik zeg niet dat hy zig daar aan vergreepen heeft met voorbedagten raad om 't waardig voorwerp van zyne hoogagting te verkleinen. Geenzins; ik ken hem te wel om aan zyne edelmoedige oprechtigheid de minste twyffel te slaan; Dog ik vermoede dat hy mooglyk in haast zynde om te eindigen geen tyd zal hebben ge[75]had, om met zyne gewoone netheid van oordeel zig te beraden, en zig zelf zal voorby geschreeven hebben; een ongelukje, dat my en andere Autheurs van ons zoort wel eens meer beurt. 't Zy met de zaak hoe het wil; de misslag is wezentlyk begaan, en niets is 'er ligter als zulks aan te toonen. Onze Schryver verheft de edele mildheid van deze meer als Prinselyke Baron tot aan 't gesternte, en ik twyffel niet of daar omtrent doet hy dien grooten man een onbetwistbaar recht. Maar waar mede bewyst hy dog dat die lof wel gegrond is? met een pragtige maaltyd in een ordinarisGa naar voetnoot1 aan eenige fatsoenlyke luiden gegeven, en met eenige handen vol klein gelt, onder de jongens te grabbelen geworpen. Dog wat reden mag hem tog beweegen, om een ander bewys dat zo een groot gerugt door 't hele vaderland gemaakt heeft, en dat hem dienvolgens niet onbekend kan zyn, van de hand te wyzen. Weet hy niet, dat het doorlugtig voorwerp van zyn verwondering nog korts geleden in een vol gezelschap, en in 't byzyn van verscheide oor- en ooggetuigen van de hoogste geboorte | |
[pagina 303]
| |
een' Ryksvorst zyn beurs heeft aangeboden, en geen beurs verzien met eenige honderde pistoletten, maar een beurs een' gansche tonne-gouds waard? Weet hy niet dat zo eene considerabele aanbieding verre van eene bloote beleeftheid te wezen, die een weigering onderstelde, en te gemoet zag, met de grootste ernst herhaald en aangedreven wierd, en met een' vriendelyke dwang en heusche vervolging, hoewel vrugteloos, wierd verzeld. Wie zal ontkennen, dat dit wat anders te zeggen is, en vry wat meer klem heeft, om 's mans mildadigheid by onze laatste naneeven zelfs beroemt te maken, als wat stuivers en dubbeltjes met eenige sesthalven vermengt op straat te [76] doen werpen, om een plukhairtje onder de kinderen te veroorzaken? 't Is dienvolgens nauwlyks te begrypen, hoe 't mogelyk is dat zo een verbazend voorbeeld van grootmoedigheid, 't welk onze eeuw zelfs tot luister strekt, onzes Schryvers aandagt niet tot zig getrokken heeft. Hy verstoore zig niet, dat ik aan zyne nalatigheid nog eene tweede verwaarlozing van de zelfde natuur, omtrent het zelve onderwerp, en, myns oordeels, nog ruim zo onverschonelyk, durf verwyten. Hy vereert onzen wonderbaren Baron met de grootsche eertytel van Held, dog hy vestigt weder dien heerlyken naam op het minste bewys niet. Ik ben wel bewust, dat, gelyk de ondeugden doorgaans met elkander gepaart gaan, zo ook deugden van den zelfden aard met den anderen t'zamengeschakelt zyn, en dat het derhalven waarschynelyk is, dat mildadigheid en dapperheid heerlyke en vrugtbare takken, die uit de zelfde stam van een edelmoedige groothartigheid voortspruiten, zig onderling verzellen en oppronken; Dog dewyl dit geen regel zonder exceptie is, zo was het in deze gelegentheid gevoeglyker geweest den tytel van held op heldhaftige daden te gronden, die zekerlyk onzen grooten man niet ontbreeken kunnen, dewyl men hem niet aanschouwen kan, zonder in hem luisterryke lidtekenen, buiten twyffel in een veldslag of tweestryd behaalt, te ontdekken. Zo een groove misslag had onze Autheur ten minste in 't vervolg moeten verbeteren, te meer, wyl hy ons op 't plegtigst belooft heeft de zeldzame levensgevallen van zynen Held, naar mate de zelve uit zyn verheve character zouden voortspruiten, ons mede te delen. Hoe is het derhalven te bedenken, dat niet tegenstaande zo eene uitlokkende belofte, hy de dierbaarste occasie, [77] om zyn woord te houden, en met eenen, om 's mans heldendeugd op roemrugtige daden te vestigen, zig laat ontslippen? Hy moet immers zekerlyk met al de waereld bewust zyn, dat onzen manmoedigen Baron nog onlangs, met een onverschrokkenheid, die de dapperheid zelve | |
[pagina 304]
| |
't hart in de schoenen zou doen zinken, een gansch leger heeft durven trotseeren, en als ten stryd dagen: eene heldhaftigheid, van welke, zedert de dood van Amadis, van Roeland, en van Reinout van Montauban, gene historien myns wetens gewag maken. 't Is wel waar dat zo eene manmoedige onderneming met de gewenschte uitslag niet gekroont is geweest, en dat men kan zeggen, zonder onzen Held te kort te doen, dat hy op een vry gevoelige wyze in 't onderspit is geweest. Dog zulks kan zyn glorie in 't minste niet krenken: Magnis tamen excidit ausis,Ga naar voetnoot1 en zyne nederlaag waarby gemeene overwinningen in roemrugtigheid niet halen kunnen, moet niet hem maar de afgunstige Lukgodin geweten worden. - - - Ga naar voetnoot* Careat successibus opto
Quisquis ab eventu facta notanda putat.
Dit is 't geen ik op dit stuk der schriften van myn waarden Amptgenoot te berispen had; De beschaaftheid, en omzigtigheid met de welken ik hier omtrent te werk heb gegaan zullen hem, hoop ik, overtuigen, dat myne gebruikte stoutheid nog uit afgunst, nog uit bedilzugt, voortvloeit, en ik heb een genoegzaam betrouwen op zyne aangebore rekkelykheid, en toegevendheid, om my te verzekeren, dat hy verre van zig des te belgen, zyn voordeel 'er mee zal doen, en zig voortaan voor diergelyke aanstotelyke misslagen wagten. [78] Verders moet ik myn Lezer zeggen, dat ik zedert langen tyd nieuwsgierig heb geweest, om van dien doorluchtigen Baron en van zyne levenswyze eenig denkbeeld te hebben, en dat ik om myn oogmerk te bereiken, aan een vriend, die hem van naarby gezien heeft, en zelfs aan 's mans pragtige tafel de eer heeft gehad te spyzen, geschreven hebbende, 't volgend antwoord heb ontfangen.
Myn Heer.
DAt ik den beroemden Heer Baron van ..... verscheide reizen gezien heb en my van naarby over desselfs stoet, overvloedige tafel, en op alle wyzen | |
[pagina 305]
| |
kostbare huishouding heb verwondert, is waar; Ook ben ik wel bewust dat hy zonder ogenschynelyke beweegreden aanzienlyke presenten gegeven en te vergeefs aangeboden heeft; Dog de wezentlykheid van dit alles is vry wat onder 't gerugt, dat 'er van loopt, gelyk het in diergelyke gelegentheden wel 't meest gebeurt. Hoe het egter zy, 't is baarblykelyk, dat om zo een staat lang te ondersteunen groote vergaderde schatten, of zwaare winsten vereischt worden. 't Gemeen gevoelen is dat hy onbetaalbare geheimen bezit, die hem in overvloed de nodige middelen hier toe verschaffen. Zulks ontkend hy zelfs niet. Dog hy beroemd zig alleen op zommige voortreffelyke geneesmiddelen, by hem door de stofscheiding of Chemie uitgevonden, en die hem in staat stellen van verscheide tot nog toe ongeneeslyke ziektens in de grond uit te roeyen. Dog myns oordeels zou hy, zo zulks al waar mogt zyn, in ons land daar mee zo wel niet te recht komen, als aan vorstelyke en koninklyke Hoven, daar dusdanige kunst meer geëert en beter beloond [79] zou worden. 't Geen anderen van hem uitbazuinen, heb ik hem noit zelf horen zeggen, te weten, dat hy voorgeeft een zeker geheim te bezitten, om 's menschen leven een jaar of dartig boven haar gemeene loop uit te rekken. Dit zou waarlyk een zaak zyn, indien het hem mooglyk was eenige baarblykelyke bewyzen daar van te toonen, bekwaam om een groot gedeelte der schatten van een heel land in zyn schoot te doen storten; Dog hoewel de meeste ryken dit leven zo zeer aankleven, dat zy God den hemel, indien hy hen de waereld maar overliet, graag zouden kwytschelden, zo vermoede ik niet, dat iemand dwaas genoeg zal wezen, om op zo een losse voet, een goede portie van hunne rykdom te wagen. Zommige zeggen, dat hy den Philosophischen steenGa naar voetnoot1 bezit, en zo veel goud kan maken, als het hem zelfs behaagt; al smeet hy in zo een geval ducaten te grabbelen, hy zou 'er weinig aan verliezen. Dog wanneer hem zulks afgevraagt word, wyst hy het met eene zedige grimlag van de hand, en wil zig zelfs niet laten aanleunen 't geheim van andere metalen in zilver te herscheppen, dat mee nog al geen kwaad kunstje zou wezen. Dog 't geen nog wel een andere onuitputtelyke bronader van rykdom zou zyn, is | |
[pagina 306]
| |
de wetenschap die hem door anderen word toegeschreeven van kleine en geringe Paarlen, en Diamanten te smelten, en daar van groote en voortreffelyke te maken. 't Gevoelen nochtans dat aan de grootste menigte 't meest toelagt, is dat luiden, die groote schatten bezitten, en naar grooter haken, hem die aanzienlyke sommen, waar van hy zo overdadig leeft, met vermaak schieten, op hoop van, door zyn toedoen, de kunst van goud voort te brengen, zig eigen te maken. Maar om de waarheid te [80] zeggen, komt zulks my 't alleronwaarschynelykst voor. Want diergelyke Rykaards moeten onderstellen, of dat hy den steen der wysgeeren reets in zyn magt heeft, of dat hy 'er nog na zoekt. Is 't eerste waar, zo moetenze geloven, dat hy hunne rykdom als 't stof der aarde moet aanzien, ja koninglyke schatten met veragting weigeren, en verwerpen. En geloven ze dat hy den zelven nog niet gevonden heeft, zo zullen ze zig wel wagten van hun geld te betrouwen aan iemand, die in plaats van het tot het bekomen van nodige materialen aan te leggen 't zelve uit het venster werpt, en maar middelen schynt uit te denken om het zig kwyt te maken. Hoe zeer een gierigaard ook door de geldzugt verblind mogt zyn, zou hy, myns oordeels, zo hy niet in eene volstrekte buitensporigheid kwam te vervallen, door zyn geldzugt zelfs belet worden, wat groote gedagten hy ook mogt hebben van eens Philosoophs bovennatuurlyke bekwaamheden, zyn bemind en zuinig bespaart goed aan deszelfs verkwisting ten proy te geven. Ga naar voetnoot* Paulo incertior sum, quam dudum, zult gy mogelyk zeggen; Dog dit is alles wat ik 'er van weet, en ik verwagt van de tyd alleen eene verdere onderrigting, die mooglyk niet lang agter zal blyven. Ik blyve. [81] |
|