De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 279]
| |
No. 97. Den 29. September 1732. De Hollandsche Spectator.
Non hunc inventum munus in usum.
ovid.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator.
DEwyl ik niet twyffel of gy zult door uwe welgegronde distinctien de billyke en rekkelyke Rymers, en inzonderheid de Dichtgeestige Liefhebbers, niet alleen tot bedaren gebracht, maar zelfs aan u verpligt hebben,Ga naar voetnoot2 houde ik my verzekert dat gy de minste zwarigheid niet maken zult, om het gemeen eenige aanmerkingen van myn maakzel mede te delen betreffende de Poeëten, aan wie de Pindus tot een moestuin verstrekt, en die uit de Hengstebron bier, wyn, en ook wel nu en dan een stroompje brandewyn of jenever weten af te leiden; in een woord, die Apollo, om hen wegens hunne gewillige verslaaftheid te belonen uit erkentenis, zo goed, en zo kwaad, als het hem mooglyk is, gulhartiglyk aan levensmiddelen helpt. Ik vind eene kunstige en aangename verbeelding van die drollige Rymkramers, in een oud dog zeer geestig Fransch boek, in die taal Francion genaamt, en in 't Nederduitsch onder den naam van Vrolyk FransjeGa naar voetnoot3 overgebragt. Daar ziet men de levendigste verwen afgeschilderd hunne armoedige kleding, en le[50]venswyze, hunne wonderlyke en drollige gebaarden, hunne | |
[pagina 280]
| |
onbegrypelyke mistastingen, en qui pro quosGa naar voetnoot1, veroorzaakt door hunne mymerende en onophoudelyke aftrekking van gedagten. Dog 't geen my by uitstek in die aardige en geestryke beschryving behaagt heeft, is een visite, die door den Held van die koddige, hoewel niet zeer stigtelyke Roman, aan een van de beroemtste van dat behoeftig kunstgenoodschap op een ogtend wierd gegeven; Na trappen genoeg opgeklommen te hebben, om de halve hoogte van den Uiterschen Dom te bereiken, vond hy den doorlugtigen Musidorus, in een kamertje, op een vliering, door middel van eenige planken afgeschoten; 't Gansch huisraad bestond in twee halfgematte oude stoelen, een bank die voor dubbelman spelen moest, en tot schryftafel en disch verstrekken, een stuk van een spiegel, en eenige tytelplaten van boeken en disputen aan de wand geplakt. Hoewel het reeds tien uuren in den morgen was, vond hy in een bedsteedje al zo onvoorzien van lakens, als van gordynen, den grooten Musidorus in eene oude Deken gerold; geduurende eenige minuten was hy niet eens gewaar geworden, dat hy gezelschap had; en zulks niet om dat hy nog sluimerde, maar om dat hy door zyne Poeëtische gedagten, die nergens beter als in het bed geteelt, gekoestert en opgekweekt worden, zodanig weggerukt was, dat voor dien tyd zyne ooren en ogen onnutte werktuigen van zyne ziel waren. Eindelyk uit dien wakende droom opgewekt zynde, toonde hy eenige verlegendheid, wegens den staat in welken hy zig door zyn makker verrascht vond, om dat hy zedert eenigen tyd wel in de noppen voor den dag komende beter gevoelen van zyn armoedig logement, 't geen hy ook met de uiterste zorvuldig[51]heid getragt had te verbergen, meende gegeven te hebben. Dog wel haast die schaamte meester zynde geworden, riep hy een jong SavojardGa naar voetnoot2 uit het getal der Parysche schoenflikkers die hy uit zuinigheid, en om, door zyne eige boodschappen te doen, zyn dierbaren tyd niet te spillen, als een knegt gebruikte. Hier jongen, schreeuwde hy met een luide en barsche stem; Kom my aanstonds kleden. Breng me hier myn wambes van de overzetting van Heliodorus, myn koussen en schoenen van Klio, myn broek van den trap tot Pindus, en myn hoed van de bedrooge gierigheid, nevens myn rotting, en degen van den gehekelden Bavius... Francion stond | |
[pagina 281]
| |
als voor 't hooft geslagen door 't horen der misselyke namen van de verscheide gedeeltens die 't kleed van zynen digtkundigen vriend uitmaakten, en niet kunnende raden, of door de zelve kleuren of modens, die niet zelden met de grilligste uitdrukkingen pronken, betekend wierden, verzogt hy Musidorus hem uit den dut te helpen. Mynheer, was 't antwoord, gy weet zo wel als ik dat eerlyke moeite loon verdiend, en zonder schand mag genieten. Gy zyt mede bewust, dat we 't ongeluk hebben van in een eeuw te leven, in welke de heilige Digtkunde, met eene kerkschendige baldadigheid, van de onkundige, en smakeloze grooten veragt word. Zulks doet ons onze toevlugt, als tot het laatste anker, by de Boekverkopers nemen, de eenigsten, die onzen arbeid en geest op prys zetten, en, hoewel schraal genoeg, willen betalen. 't Meeste van 't geen wy daar door winnen, vinden myne makkers zo wel als ik goed aan hun lyf te hangen, om dat zulks ons dikwils een gemakkelyken toegang aan treffelyke tafels verschaft, en wy aldus ons geld op geen beter renten kunnen zetten. Nu [52] is myne gewoonte aan ieder stuk myner klederen en opschik, de namen te hegten van vertalingen en eige vindingen, die my in derzelver bezitting gesteld hebben, en myn jongen daar al een groote geest in steekt, en die onder myn bestier reeds verscheide straatliedjes heeft gemaakt, die buiten de geheugenis van geen eene laquay of dienstmeisje gesloten zyn, is daar zo wel op afgerigt, dat hy noit mis tast. Onze Rymverkopers in deze loffelyke stad zyn wel zo zwierig in hunne klederen niet als Musidorus, maar anderzins komen ze niet kwalyk met hem over een behalven dat ze ruim zo wel, als hy, aan kost, en drank komen. Die 't best verdienen nochtans, winnen doorgaans het minst, gelyk overzetters, en schryvers van Mengeldigten, die in een bundel vereenigt t'zamen verkogt worden, en met dewelken, of ze moeten van te voren stuk voor stuk reeds eens betaald zyn geweest, gen droog brood te verdienen is. Daar is een ander slag van brooddigters die het vry beter overlegt hebben, om fatsoenlyk door de waereld te komen, die de eer van makers hunner werken te zyn, aan anderen overdoen, en by wien voor eene gezette prys, als een koekje by den Bakker, allerlei zoort van gedigten te bekomen zyn. 't Getal van diergelyke digtwinkels is niet gering, dog dewyl, gelyk ik reeds gezegt heb, geen land ter waereld gevonden word daar zo veel Vaarzen op alle gelegentheden voor den dag komen als hier, worden onder ons weinige van die koopluiden gevonden, die zo ze maar niet te lui zyn om te werken, en den beker niet te ontzinnig ligten, niet | |
[pagina 282]
| |
rykelyk aan de kost kunnen komen. 't Is waar de doorlugtige, en onsterfelyke Jan van GyzenGa naar voetnoot1 had 'er de klad haast in gebragt, vermids hy voor vyf[53]tig digtregels van het grootste zoort zig met een Ryxdaaldertje vergenoegde, 't welk, dewyl zyn vlugge geest in staat was, om een diergelyk stuk in een paar uuren stans pede in uno, af te maken, al een zoete winst zou zyn geweest, indien hy 'er slegts dagwerk van hadde gehad. Dog zyne konstgenoten wierpen hem over staag, met hunne waar op geld te houden, waar door ze, hoewel dikwils met slegter goedje voorzien, alle de fatsoenlyke kalanten naar zig trokken, door middel van een natuurlyk vooroordeel, die het duurste altyd voor het beste schat, en een Dans- of Zingmeester, die een pistool voor twaalf lessen eischt, veel eer de penning zal gunnen, als aan een ander, die zig aanbied om twintig lessen voor een ducaat te geven; voornamentlyk indien de eerste betaalt wil zyn, 't zy hy zyne leerlingen by de hand vind, of niet. 't Is aldus, dat deze tak van koophandel, of, zo men wil, fabryk, die men niet ongevoeglyk rymwevery zou kunnen noemen, in waarde gebleven is. Lykdigten, die door de bank niet als op luiden van een zekeren rang gemaakt worden, hebben de grootste aftrek juist niet, en worden ook het best niet betaald, ten zy ze gemaakt worden op doden, die aan verre vrienden onverhoeds een schoone stuiver nalaten, waar door de erfgenamen verrukt door hun onverwagt geluk, ten vollen overtuigt zyn, dat Neef zaliger de braafste man geweest is, die oit op aarde geleeft heeft, en dat die geen die zyn verdiensten tot den derden Hemel toe verheft en een eeuwige roem aan zyn geheugenis schynt te willen hechten, niet te rykelyk kan beloont worden. Dog die buitenkansjes zyn wat schaars vergeleken by het dagelyks voordeel dat met Bruiloftsdigten te doen is. Wie trouwt 'er dog onder kleinen, zo wel als grooten, met uitzondering alleen van 't gering[54]ste volkje, op wien niet ten minste een gedigt twee a drie op allerlei toonen en tranten worden toegesteld? Ik weet wel dat 'er zommigen uit zuivre liefhebbery worden gemaakt, en anderen uit smulzugt, en op hoop van onder de vrienden een plaats aan den bruiloftsdisch te hebben; Maar 't is zeker dat de meesten, op groot papier gedrukt, en met heerlyke | |
[pagina 283]
| |
Huwelijksmaaltijd. Historisch Museum Rotterdam, Atlas Van Stolk nr 3780 (1).
| |
[pagina 284]
| |
en wydlustige tytels, die een goed gedeelte van de bladzyde beslaan, opgepronkt, kars vars uit d'eene of d'andere Rymfabryk gehaalt worden, schoon ze als eige maakzels met des Kopers naam ondertekend de verrukte gasten worden voorgelezen. 't Is wel waar dat zulks dikwils zo kreupel in 't werk gaat, dat het niet moeyelyk is te oordelen, dat die geen die zo onbekwaam is Vaarzen te lezen, niet wel in staat moet zyn, om vaarzen te maken. Vermids derhalven zo veel van die treffelyke waar gesleeten word, is het niet moeyelyk te begrypen, dat by dit zoort van Fabrikeurs, hoe talryk het ook mag zyn, de kunst niet om brood hoeft te lopen, dat de beroemsten onder hen voor ieder van die stukjes, indien ze van een zekere lengte en breedte zyn, stryk en zet, een goude Dukaton krygen, en 't niet minder zouden kunnen doen, al was de koper hun eige broer. Ik blyve &c.
't Geeft my wonder, dat myn Correspondent onder de Rymers die zig met de Helikonsche kostwinning geneeren niet goedgedagt heeft aan te roeren die genen, die hunnen digtgeest tot het maken van straatliedjes vernederen, en zig vergenoegen met de laagste plaats van den Parnassus, hen aangewezen, eer door de geldzugt, als wel door hunne onbekwaamheid, vermids men uit zommige hunner werken ligtelyk bespeuren kan, dat ze in Poeëtische gaven, onbegrypelykheid en wel ter snee komende stopwoorden, hunne verhevener makkers geen hairbreed hoeven wyken. 't Is waar de goude souverainen vliegen juist zo niet onder hen, als wel by de anderen, maar ze genieten een gedurige winst, en ze kunnen, indien ze maar ieverig zyn, in voorraad werken, zonder de gelegentheden af te wagten, dewyl duizenden Janhagelsche minnegevalletjes, wezentlyk gebeurt, en duizenden van eige vinding, zonder moeite uit hunne ryke imaginatie voortgeteeld, hen eene onuitputtelyke stoffe kunnen verschaffen. Ik hou my zelfs verzekert, dat dit slag van zig zelf kennende, en naar [55] waarde schattende Rymers de beste keur gedaan hebben om fatsoenlyk door de waereld te komen, en dat meer is boven hunne broeders, als nutte ingezetenen van 't vaderland geagt en gelieft moeten worden, dewyl hun onophoudelyk nagtbraken, en onvermoeiden arbeid, eene onnoemlyke menigte eerlyke en deugdzame straatzangers en straatzangeressen, die anders de goede ingezetenen met bedelen of stelen lastig zouden moeten vallen, aan eene eerlyke kostwinning helpen. Myns oordeels kan het niet wel missen, of die verdienstige en agtbare schryvers moeten ze geen | |
[pagina 285]
| |
kleintje knappen indien 'er maar de minste evenmatigheid ondersteld word tusschen hunne welverdiende beloning, en tusschen de winst van de drukkers dier hartrovende lierzangen, die door eene gedurige verandering, en uitlokkende nieuwigheid een onophoudelyk voedzel aan de gemene vrolykheid verschaffen, en waar van ieder stukje ruim zo veel aftrek heeft als 'er aan den Patriot word toegeschreven. My is voor de waarheid verhaalt dat eenigen van die vernuftige Heeren Liedjes grossiers aanzienlyke schatten hebben weten over te garen met dubbelde winst van die stigtelyke gezangen te trekken, die, na eens ieder in 't byzonder gedient te hebben, voor de tweede maal in blauwe boekjes en zomtyds wel formeele banden, onder den tytel, van Minnewitten, Nagtegaals, Oostindische bloemtuinen &c. voor den dag komen, waar uit gemakkelyk is af te nemen, dat, zo dezen door zo eenen milden regen besproeit worden, op de Autheurs ook al eenige vette druppelen moeten vallen. 't Behoorde ten minste wel zo te zyn, en ik wensch het hartgrondiglyk toe aan die brave Digters, die ik by deze gunstige gelegentheid de vryheid neem van myn onderdanige en oprechte eerbied te verzekeren. 't Is my leed, dat ze grondige redenen vermeinen te hebben, om bittere klagten uit te storten, wegens eene zekere volgens hun gevoelen ondragelyke onbillykheid, waar door zedert eenigen tyd geen geringe tak van hunne eerlyke kostwinning hen is ontrukt; Zy oordeelen, dat in een vryen staat, waar in alle de onderdanen dezelfde voorregten genieten, niet behoorde geleden te worden, dat burgers met hun eigen beroep niet te vreden, dat van een ander onderkruipen, en hem het brood uit de mond nemen. Zo eene, naar hun zeggen ongeoorlofde, baatzugtigheid vind men egter in eenige Boekverkopers en Drukkers, die de werk[56]jes van onze Lierdigters, op 't een of 't ander aanstaande recht ofte justitie, van de hand wyzen, om door hunne eige digtgaven, of door die van een geestryke winkel of drukkers knegt, 't geld zelf te verdienen. Zulks noemen myne geeerde vrienden den zikkel onbetamelyk in eens anders oogst te slaan, en om zig enigermate over dusdanige inhalendheid te wreeken, oeffenen ze over de werken van hunne beleedigers de strengste berisping. Voor eerst houden ze staande, dat het tegens de regulen van de kunst stryd meest alle die liederen te stellen op den toon van O Holland schoon gy leeft in vree, dewyl die nare en droevige dreun zo een jammerlyke stof nog erbarmelyker maakt, en onze weekmoedige medeburgers tranen voor hun geld doen kopen; Dat het veel nutter is zo een zielroerend voorwerp wat te vervrolyken door 't bekende wysje van Wilhelmus van | |
[pagina 286]
| |
Nassouwen, of met 'er boven aan te zetten: stemme als 't begint, den koper de keur te geven van het naar zyn zinlykheid te zingen. Ten tweede beweeren ze, dat, dewyl in die nieuwmodische Galgdeuntjes hier en daar een verstaanbare zin is, 't geen by hen altyd zorgvuldiglyk wierd gemeidt, de bybelsche en stigtelyke redeneeringen, die in der patienten mond gelegt worden, als ware en baarblykelyke profanatien, moeten worden geschat. Dog, 't geen vry wat meer klemt, is dat een der geleerdste van die gansche bende zig stout maakt te bewyzen, dat gemelde Drukkers loutere bedriegers zyn, vermids het hen onmooglyk is, de laatste woorden der patienten reeds een dag van te voren te raden, 't geen daar en tegen geen moeite ter waereld is voor ware Poëten, gelyk hy en zyne makkers, dewyl het onbetwistbaar is, dat Ga naar voetnoot* Digters en Waarzeggers by de ouden 't zelfde waren, en door dezelfde naam wierden betekend. Maar:
Non nostrum, inter vos, tantas componere lites.Ga naar voetnoot1
Ik zal my wel wagten van party te kiezen, en door myne beslissing my vyanden op den hals te halen. 't Zal oirbaarder zyn het oordeel over zo een gewigtig geschil aan de gezonde reden van den onpartydigen en bescheiden Lezer over te laten, en my te vergenoegen met een plaats, in een myner vertoogen, de beschuldigden ter verantwoording aan te bieden. [57] |
|