De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 272]
| |
No. 96. Den 26. September 1732. De Hollandsche Spectator.
Manet alta mente repostum
Judicium authoris spretaeque injuria linguae.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator,
DEwyl ik onder 't klein getal ben der gener, die door eenigen uwer eerste Vertoogen gered zyn uit de belagchelyke dwaling betreffende eene volstrekte taalzuivering, zal ik tragten u myne erkentenis deswegens te toonen, met u aan de hand te geven de ware oorzaak, die tot nog toe den spoedigen voortgang van uw werk alhier gestuit heeft. Zoud gy wel gelooven dat het niets anders is als de zelfde reden, die my zo zeer aan U verbind, en dat gy met plotseling te vallen op de Taalzuiveraars en Meesters Woordemakers eene algemeene en onuitwisselyke spyt in dat Volkje hebt verwekt, op dewelke Uwe vertogen, als een vaartuig op een zandplaat, zyn blyven hangen. Weest verzekert dat zy het U noit vergeven zullen, en dat zy, tusschen hen, zonder zig nochtans onderling des aangaande te spreeken een stilzwygend, en uit den aard van hunne gestoordheid voortvloeyend eedgespan schynen gemaakt te hebben, om uw werk te onderdrukken, en te verduisteren. Waarlyk, indien gy dit talryk broederschap, en uwe ware belangen beter had gekend, gy zoud een an[42]deren drai aan die zaak gegeven hebben. Gy zoud het weitschGa naar voetnoot2, en hoogzwevend | |
[pagina 273]
| |
Nederduitsch, met loftuitingen hebben overladen, en U vergenoegt hebben te betuigen, dat het U onmooglyk was 't zelve in al zyn volmaaktheid in schriften geschikt, om van ieder verstaan, en gelezen te worden, te doen schitteren. 't Is nauwlyks uit te drukken wat een goede uitwerking die nutte veinzing door des Spectators reputatie zoude veroorzaakt hebben. Ieder van die Heeren zou 'er deel in hebben genomen, en zelfs, uit een beginzel van liefde voor 't vaderland, en van iever, voor deszelfs by hen zo geachte taal, aanhangers voor hem hebben geworven, en ik heb reden om te twyffelen, of de Britsche Zedemeesters, hoe onverbeterlyk, en zelfs onnavolgelyk, by U niet zouden te kort geschooten hebben. Maar nu gy het werk by zo een verkeert handvatzel hebt aangegreepen, is het 'er ver van daan, en wanneer ik my herinner, hoe de goedkeuring van uw eerste vertoog, door de raillerien (vervat in het tweede) tegen ons kunstgenoodschap zo schielyk, als een gekoldeGa naar voetnoot1 os, ter neer wierd geworpen, kan ik my nauwlyks van lagchen onthouden; Wy stonden als voor 't hooft geslagen, en zelfs als van een donderslag getroffen; Nauwlyks konden wy onze ogen geloven, en wanneer wy van onze verslagenheid tot ademhaling waren te rug gekomen, was onze algemeene gedagten, dat het niet mooglyk was dat die twee stukken van de zelfde hand waren, dewyl 't eerste het Character van een verstandig man scheen te vertoonen, en 't ander een Autheur afschetste, die, om zo een deftig, en heilzaam onderwerp te bespotten, noodwendiglyk zot of kwaadaardig, of wel beide teffens moest wezen; Zeven of agt van onze voornaamste kampvegters begonden reeds de pen van leer te trekken, om u wegens uwe onbe[43]zonne roekeloosheid te kastyden, en uwe vermetelheid onder 't gezag van Hoofden, Vondels en duizend anderen, voor eeuwig te begraven. Deze ten oorlog toegeruste schriften, overvloediglyk doorspekt met scheldnamen, stonden tot heele tractaatjes aan te groeyen; Dog wanneer men zag, dat gy de authoriteit der grootste mannen, in dit opzigt, als niet minder dan onfeilbaar versmaadde, en uit de reden, uit den aard der spraken, en uit de onmooglykheid van een volslage taalzuivering uw voorstel bewees en hen tot wederlegging op die zelfde gronden uittartte, vonden zy goed, met betuiging, dat 'er met een man als gy niet te redeneeren was, en dat hy best met een veragtend stilzwygen was te beantwoorden, hunne onafgedane | |
[pagina 274]
| |
werkjes tot nader orde aan een kant te leggen, en u te behandelen als een gevaarlyk ketter, wiens gevoelens door wederlegging maar berugter worden, en bekwamer om 't vergif zyner dwalingen wyd en zyd te verspreiden. Wat zouden de goede luiden gedaan hebben? Gy hebt met grond aangemerkt, dat de meesten hoop ter waereld geen verdiensten hebben als hunne nieuwmodische taal, en knarssende en krakende koppelwoorden, en dat ze met U gelyk te geven alles zouden afstaan dat hen boven den gemeenen man aanzienlyk kan maken. In hun spreken en schryven leggen ze zig nergens op toe als op keurlyke woorden, die wonder wel gelyken naar geborduurde kleederen, met stroo opgevult; Ze hebben 't minste denkbeeld niet van fraye gedagten, aardige vindingen, kunstige verbeeldingen, nette gelykenissen, levendige, kragtige en met de onderwerpen geevenmatigde uitdrukkingen; dusdanige bevalligheden zoeken ze niet in schriften, om dat ze de bekwaamheid ontbeeren van z'er in te vinden. Eenige der spitsvinnigste nochtans, en [44] die 't meest op hunne gaven vertrouwen, hebben 't, om zig over u te wreken, op eene andere boeg gewent; Zy hebben getragt op misslagen, en ongerymtheden u te betrappen, en hunne fraye aanmerkingen deswegens op het papier gesteld u toegezonden. Gy kunt u niet verbeelden, hoe hoogmoedig zy op die voortbrengzelen van hun geest waren, eer de zelve het ligt zagen; hoe dezelven als in vertrouwen alle de goede vrienden wierden meêgedeelt, hoe ze in stilheid wierden toegejuicht als onwederleggelyke bewyzen, die de Spectator 't hart niet zou hebben, in zyne Vertoogen in te lasschen, uit vrees van zyn naaktheid, en armoede, in zyn onbekwaamheid om ze te beantwoorden middagklaar ten toon te stellen. Gy kunt eens denken, Mynheer, hoe die Bazen hebben staan kyken, wanneer zy hunne waanwyze berispingen door U ontleed hebben gezienGa naar voetnoot1, en in hare natuurlyke wanschapentheid voor 't oog des redens ontbloot, en hoe door die onverwagte uitkomst hunner laatdunkende pogingen hunne reeds opgevatte spyt en gramschap tot barstens toe opgezwollen zyn, en buiten staat gebragt, om door niets anders, als door wraakoeffening, eenige verligting te ontfangen. Gy weet zo wel als ik, Mynheer, wat indruk dat slag van luiden, op 't gemoet van den gemeenen man maken, door hun barsch gelaat, pedantische deftigheid, zeldzame uitdrukkingen, en regte orakeltaal, en zelfs op het gemoet der gener, die, hadden ze groothartigheids genoeg, om op hun eigen reden te durven | |
[pagina 275]
| |
vertrouwen, meer bekwaamheid zouden hebben, om een billyk en gezond oordeel over uw werk te vellen, als die ondiepe bollen, aan welkers meesteragtigheid zy hun verstand verslaven, en die zo dikwils zeggen, of ten minste doen ver[45]staan, dat ze by uitstek op dat slag van zaken geslepen zyn, dat het hen eindelyk lukt op hun woord gelooft te worden. 't Gezag van die verwaande Heeren doet voornamentlyk een verbazende uitwerking, wanneer ze zelf iets, hoe gering het ook zy, met den druk gemeen gemaakt hebben; Want de meeste luiden zonder studie, verbeelden zig, dat niet alleen om een treffelyk boek te maken, maar zelf om een boek te maken een buitengemeene geest en kennis vereischt worden. 't Is hen derhalven met zo eene uitgestrekte authoriteit gewapend niet beswaarlyk uw werk voorspoediglyk te ondermynen. Zo dra komt niet een van uwe blaadjes uit, of men ziet in de vermaardste koffyhuyzen, en boekwinkels zommige van die fraye geesten, het met een trage hand, als of het lood was, opvatten, 't zelve doorlopen, en na het hier en daar met het schudden van 't hooft, en eenige uitjouwende grimlagjes onteert te hebben, het veragtelyk daar heen smyten; Zulks is dubbel overgenoeg, om anderen, die door hun eigen oogen niet durven zien, te doen geloven, en zeggen, dat het niet veel om 't lyf heeft. Dog in geval iemant het zelve met genoegen en goedkeuring doorlezen heeft, en zig onderwint, den barschen oordeelaar te vragen, hoe het hem aanstaat, zal hy zyn schouders ophalende niet anders antwoorden, als schraal en mager Mynheer; en 't is vrugteloos hem te vragen, wat hy 'er tog schraal en mager in vind, 't antwoord blyft het zelve, 't is schraal, Mynheer, 't is mager, bedroeft schraal, bedroeft mager, en daar mêe is de zaak zo goed als wiskonstig bewezen. 't Geen aanmerkenswaardig is. Dit aardig kunstje word het meest in 't werk gesteld omtrent die van uwe vertoogen, die de kenners de verstandigsten en gee[46]stigsten oordeelen, en waar van de gemeene Lezers, indien hen de vryheid van hun eigen oordeel te gebruiken gelaten wierd, het zelfde gevoelen buiten twyffel zouden opvatten. Anderen, die te boek willen staan voor luiden die reden van hunne gevoelens kunnen en willen geven, bedienen zig van een bedrieglyk loopje, waar door ze nauwlyks missen kunnen hun oogwit te bereiken. 't Is bykans onmooglyk, dat menigvuldige en groove drukfeilen, in een werkje, dat twee maal 's weeks schielyk moet afgedrukt worden, niet insluipen, en 't zelve niet bekladden, en belemmeren. Daar by kend gy zekerlyk de Heeren Correctors, (de goede niet te na gesprooken) waar van een Fransch Schryver niet zonder geest zegt, dat ze | |
[pagina 276]
| |
dien naam min verdienen, om dat ze de fouten in de proeven verbeteren, als om dat ze in de Autheurs den drift tot schryven corrigeren. Deze luiden klouwen dikwils maar toe, om spoedig gedaan te hebben, raakt het niet zo is 't mis. Begrypen ze terstond niet wat een Schryver zeggen wil, ze verklaren het, zo als 't hen in 't hooft schiet, zonder zig de tyd te gunnen, om te onderzoeken, of de verbeterde zin, met het geen voorgaat, en volgt, gevoeglyk geschakeld kan worden. Uwe vertoogen zyn hier en daar al vry wat mishandeld, door zulke grillige en nauwlyks begrypelyke correctien, die schoon ze door de bank, te regt geholpen, of ten minste gemerkt kunnen worden, door Lezers bekwaam om den draad van een redeneering op te volgen, nochtans aan onregtvaardige vitters de gunstigste aanleiding verschaffen, om plompe misslagen, die u in 't hooft niet kunnen gekomen zyn, op uwe rekening te zetten, en om onbedreve luiden wat wys te maken, dat de Spectator dikwils niet weet wat hy zegt. [47] Ik kan my niet onthouden U hier van een koddig staaltje te vertoonen; Terwyl ik onlangs t' mynent met eenige vrienden die onder uwe ieverigste begunstigers gerekent kunnen worden, over uw werk redeneerden, ontfong ik het bezoek van een man, die zig in deze stad eenige reputatie van geleerdheid verkregen heeft. Dewyl wy vier tegen een waren, dorst hy juist de Spectator in 't geheel niet verwerpen; Dog bekennende, dat 'er hier en daar al vry zoete dingen in waren, 't zy ontleend, 't zy van des Schryvers eigen voortbrengzel, hield hy staande, dat het egter van ongerymdheden krielde. Verzogt zynde zulks te willen aantoonen, haalde hy met een zegepralend wezen de twee deeltjes uit zyn zak, aan alle kanten met vouwtjes gekreukt. Ziet eens hier, Heeren, sprak hy, van wat een sierlyke en bevallige styl onze man zig dikwils bedient; Na staande te hebben gehouden, dat de leugen niet bestaat in 't bloote opzet van aan iemand denkbeelden strydig met de waarheid te geven, vervolgt hy aldus: zulks is oneindelyk, Ga naar voetnoot* de eerlykste luiden, door de voorzigtigheid onmydelyk; de eerlykste luiden zyn door de voorzigtigheid gedwongen zig daar van niet zelden te bedienen. Ik zag, met verwondering, dat 'er waarlyk zo stond, dog begreep aanstonds, dat 'er in die plaats, door het drukken van eenige kwalyk uitgeschrapte woorden eenige brabbeling ontstaan moest zyn; en na eenige overweging vermoede ik, dat die plaats aldus te recht kon geholpen worden. Zulks is onmydelyk; de eerlykste luiden zyn door de voorzigtigheid gedwongen zig | |
[pagina 277]
| |
daar van niet zelden te bedienen. &c. 't welk op zyn beenen staat en 't overige van uwe redeneering beantwoord. Dog onze oordeelkundige berisper, weigerde halstarrig zulks aan te nemen, en wou tien dukaten tegens vyf wedden, dat de plaats zo als z'er stond uit uwe onbezonne pen gevloeit was. Maar kom hier, voer hy voort; hier zal ik u wat anders laten zien, in 't antwoord van den Schryver op den brief van een myner geagtste vrienden? 't Is of de man ongelukkig is als hy omtrent waarheid en leugen redenkavelt? Ga naar voetnoot† hier leert hy ons duidelyk dat de leugen niet eigentlyk bestaat in waarheid. Gelooft uwe ogen ten minste, daar staat het; Een van myne vrienden 't boek genomen hebbende, en in een hartelyke lach uitbarstende; Maar Mynheer, [48] Mynheer, sprak hy, je ziet ons immers niet voor stapelzot aan, hoop ik, en je merkt zo wel als wy, dat dit een drukfout is, en dat d'Autheur zekerlyk zal geschreven hebben: onwaarheid, 't welk de zin goed maakt, dewyl het zeker is dat de fabelen en zinnebeelden, hoewel onwaarheden geen leugens zyn. Op een diergelyke wyze wierd hy wederlegt, wanneer hy ons vroeg of we ook een middel wisten, om eenigen zin te geven aan de volgende woorden, door u naar zyn gevoelen gebruikt in de beschryving van de beginzelen van ons gemeenebest. Ga naar voetnoot* Hongersnood, pest, inwendige tweespalt, wierden bedreigingen, aanlokkende vleyeryen, niets vermogt op eene onwrikbare bestendigheid.Ga naar voetnoot1 Niets is 'er ligter antwoordde een der vrienden; maak maar van wierden, wreede, en de zaak is klaar. Hier op borst onze bediller in een hevige gramschap uit; Als men zo wil handelen, riep hy uit, dan kan men al de botste misslagen van een Schryver wel regtvaardigen: en dan is het niet onmogelyk, dat de fouten van kennis en oordeel, door de Spectator, den babbelaar zo scherp en schimpig verwetenGa naar voetnoot2, drukfeilen zyn, en in zig zelven aardigheden, en fraye redeneeringen. Mogelyk wel was myn antwoord; hier is juist het eerste blaadje, bezoek eens, Mynheer, of je daar raad toe weet. Hier op vatte hy waarlyk het werk aan, dog, na zyn harssenen eenige ogenblikken te hebben gepynigt, gaf hy voor nu geen tyd te hebben, dog beloofde het zelve | |
[pagina 278]
| |
met de vereischte verbeteringen, ons binnen weinige dagen weer te behandigen. Zo hy zyn woord houd, zal zulks voor uw werk geen onaardig stukje zyn. Ik blyve &c.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [49] |
|