De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 260]
| |
No. 94. Den 19. September 1732. De Hollandsche Spectator.
Frigida pugnabant calidis, humentia siccis,
Mollia cum duris, sine pondere, habentia pondus.
ovid.Ga naar voetnoot1
IK wierd eens by een zeker Heer, die alhier de zaken van een der grootste Vorsten des aardbodems waarnam, door een goed vriend, die met den zelven zeer gemeenzaam leefde, tot het middagmaal geleid. 't Eeten was eventjes opgedist, en terwyl de gasten, die reeds aanzaten, plaats voor ons maakten, zag ik met verwondering, dat behalven twee a drie fatsoenlyke luiden, de genodigden bestonden uit allerlei werk-bazen, alle gezeten naast hunne Vrouwtjes, de eene als een burgerwyfje, de ander als een brakkinnetjeGa naar voetnoot2 gekleed, dog ieder op haare wyze netjes aangedaan en overvloedig met gout en zilver behangen. De geregten waren ook naar de gemeene aard, smaak en gewoonte van de gasten geschikt, en zo men hier en daar op een hoek van de lang uitgestrekte dis een fricassee van hoenderen, of een ragoutie vond, de meeste schotels waren vervult met zwaare en onhebbelyke stukken van Ossen- en Kalfsvlees, verzelt van Hammen en gerookte Paterstukken, waar aan, naar het my voorkwam, een Compagnie uitgehon[26]gerde soldaten hun bekomst zouden kunnen gekreegen hebben. Dog, wanneer door de rondborstige en hartelyke aanmoediging van den Tractant de eerste bedeestheid, en schroomagtigheid van dit Volkje, en | |
[pagina 261]
| |
voornamentlyk van de Vrouwen, eenigzins verdweenen waren, wierd 'er, zonder het behulp van de vork, het mesch zo dikwils, en zo stevig in gezet, en zulke hompen wierden 'er uitgehaalt, dat ik wel zag, dat 'er voor de boden van den Heer Onthaler niet te veel overschieten zou. Dit schranssen geschiede onder een diep stilzwygen, en met den hoed op 't hooft, die evenwel by het drinken der gezondheden, met half besmeerde handen nu en dan afgeligt wierd, en schoon deze gasten als om stryd aten en dronken, waren ze voor 't overige aan tafel of z'er geleent waren, en hun goed humeur was door onze tegenwoordigheid, om zo te spreken, geboeit. 't Was niet veel beter gesteld met de fatsoenlyke luiden van 't gezelschap, die te bescheiden om zig in een gesprek in te wikkelen, daar die groove menschen onbekwaam waren deel in te nemen, zig vergenoegden met wat kourantnieuws voor den dag te brengen, en van het weer te spreeken. Wat my aangaat, niets verveelde my meer, als dat zo wel de Heeren, als de werkluiden my gansch onbekend waren, en dat ik ieder ogenblik wanneer het 'er op aankwam om iemand met een glas wyn te begroeten, gedwongen was te vragen hoe ieders naam was, waar in ik het ongeluk had, by gebrek van aandagt, dikwils mis te tasten, Baas Pieter, in plaats van Dirk Baas, en Annetje Gerrits, voor Grietje Claasz. noemende. Men zal ligt denken, dat ik weinig lust had om die aangename maaltyd uit te rekken. Zo dra het eenigzins met betamelykheid geschieden kon, [27] gaf ik myn vriend een wenk, en wy vonden goed, onder voorwendzel van een affaire die niet uit te stellen was, ons afscheid te nemen, en door ons vertrek, 't welk door dat van de fatsoenlykste gasten gevolgt wierd, 't overig gezelschap te ontdoijen, en t'ontkluisteren. Dit gebrek van overeenkoming sproot niet uit een dwaas overleg van den onthaler, die door ons en andere luiden van opvoeding, die gewoon waren zonder ceremonie zomtyds met hem te komen eeten, verrascht was geweest, en de anderen om zekere beweegredenen hebbende laten uitnodigen, de zaak niet anders had weten te stellen. Maar ik ken 'er niet weinig onder onze hupsche burgerluiden, die met voorbedagten raad door zodanig een rommelzoo by den anderen te brengen de kunst vinden om het keurigste eeten, en den aangenaamsten drank aan redelyke gasten onsmakelyk te maken. Zulks geschied dikwils onder voorgeven, dat men aan de eenen, zo wel als aan de anderen verpligt is, of dat men vreest de vriendschap van die genen die men t'huis mogt laten te beleedigen, en zelfs te verliezen. 't Is niet alleen waar, dat geen klein getal onbedagtzame menschen, wanneer een hunner | |
[pagina 262]
| |
vrienden een maaltyd geeft, waar by zy niet verzogt worden, zig hier over, als wegens een kleinagting, gebelgt houden, maar ik moet ook bekennen dat ik in het begin van myne jongelingschap, by gebrek van genoegzame waereldkennis, kinderagtig genoeg ben geweest, om zulks voor my als eene hoonende veragting aan te zien. Dog uit die dwaling ben ik op eene geestige en verstandige wyze geholpen, door een Neef dien ter ooren was gekomen, dat ik op diergelyke wyze door hem waande beleedigt te wezen. Hy was bezig met myn Vader een Piquetje te speelen, en [28] 't was hem onmooglyk het spul te winnen, of hy moest repick maken; Hy hield zig hier op als of hy twyfelde, wat hy best weg zou werpen, en my met een vriendelyk wezen tot zig hebbende geroepen gaf hy my zyne kaarten over, en na my gezegt te hebben, hoe het met het spul stond, verzogt hy van my te weten, hoe ik het in dusdanig gval met het écarteeren zou stellen. Vermids ik 't piketten redelyk wel verstond, vond ik goed twee aazen, een heer, en twee vrouwen weg te werpen, en gaf hem in handen een lage vierde nevens drie boeren. Zo zoud gy het aldus spelen? sprak hy hier op; Ik ook, myn lieve Neef; en zelfs ik neem de zelfde regel in agt in de burgerlyke t'zamenleving. Wy weten beide wel, dat in het piquetten de Aazen en Heeren kaarten van meer waarde zyn als Boeren, of tienen, en nochtans wyzen we niet zelden de eerste van de hand, om de anderen zorgvuldig te behouden, om dat ze in de tegenwoordige omstandigheden beter in onze kraam te pas komen, en zig 't beste naar ons oogmerk en 't spel 't welk wy in handen hebben, schikken. Wanneer ik onlangs gasten heb gehad heb ik u geécarteert niet als een tien of boer, maar als een aas; Dog gy kunt verzekert wezen, dat ik zo draa ik kans zal zien naar eene vyftiende best, en vier aazen ik my wel wagten zal van u t'huis te laten. Geen verschooning kon vriendelyker, en teffens verpligtender wezen, en zedert heb ik zonder moeite begreepen, dat men uit een beginzel van ware hoogagting zyn dierbaarste vrienden, buiten 't getal der genodigden kan sluiten. Ik twyffele ook geenzins, of de vreze van dusdanige belediging te veroorzaken is maar een bloot voorwendzel, en geenzins de ware reden, om zo eenen ongeschikten hoop van gasten als met de hairen by een te sleepen. Onze luiden zyn ge[29]woon een maaltyd, die ze van anderen genoten hebben, aan te zien, niet als een teken van vriendschap waar van de gasten en de onthalers het zoet vermaak zo wel als de verpligting met elkander delen, maar als een schuld die hen op de schouders drukt, en waar van zy hoe eer, hoe liever zig tragten te ontlasten; Men schrikt voor | |
[pagina 263]
| |
den dag, die men tot die betaling uitgekipt heeft, in plaats van 'er naar te wenschen en te rekhalzen, en men dankt den hemel, wanneer de zelve vervloogen is. 't Is geen wonder derhalven, dat men tragt, zo veel het doenlyk is, met een en de zelfde moeite en kosten zig van alle diergelyke schulden te ontheffen, en weder op een effen bodem te komen; Hier door moet het noodwendiglyk gebeuren, dat de genodigden met schroom en angst zig naar een gastmaal begeven, gedurig belemmert, door de bespiegeling van de droevige gevolgen der aanstaande vreugd, die over de Maaltyd zelf hen dikwils te binnen moeten komen, ten minste zo lang die bekommertheid door 't levendig en vervrolykend druivensap niet genoegzaam overstulpt is. Voeg daar by, dat zo een gezelschap dat niet aan een hangt wonder wel gelykt aan een speelinstrument, waar van alle de snaren ongesteld zyn, en die in plaats van de ooren door de aangenaamheid van een overeenstemmend geluit te streelen, en daar door de ziel te kittelen en met liefelyke aandoeningen te vervullen, door strydige en elkander dwarsboomende toonen, 't gehoor verveelt, en 't gemoed ontrust. Zo een afschuwelyk Musiek kan niemant behagen als woeste en wilde menschen, zonder smaak of kunst, die dubbel wel te vreden zynde als ze 't gerammel van de snaaren maar horen, onmagtig zyn 't minste onderscheid te vinden tusschen de Viool van een Ita[30]liaansch Violist en de Lier van een Savoyard. Eveneens is het gelegen met onze onovereenstemmende gezelschappen, daar niemand zig verlustigen kan, als vraten en suipers, welkers eenigst vermaak in een maaltyd beoogt, bestaat in zig op te proppen en te overstroomen, die in een verdovend, en niets beduidend geraas en geschreeuw, het pit en merg van alle verlustiging vinden, en 's anderen daags met een duiselende kop hunne vrienden vertellen, dat ze zig noit beter gediverteert hebben, en dat ze een uur a twee na het eeten reeds zo dronken, als beesten zyn geweest. Het zy my geoorloft ronduit te betuigen, dat ik geen land en weet, daar men zo weinig 't regt gebruik van het tafel-vermaak, als hier, kent. Men geeft nooit of zelden onder ons zyn vrienden te eeten als op eene formeele, voorbedagte, kostbare en naar de kunst toebereide maaltyd, op welke het bykans onmooglyk is voor redelyke luiden, al was het gezelschap al vry wel geschakeert, eene verkwikkende uitspanning te vinden. 't Getal der genodigde is door de bank te groot; 't Is niet mooglyk dat alle de gasten in de zelfde conversatie deel nemen. Schoon iemand met zyne naaste buuren in een behaaglyk gesprek is ingewikkelt, 't is hem naauw- | |
[pagina 264]
| |
lyks mogelyk in 't zelve een onafgebrooken vermaak te smaken. Aan de andere zyde van de tafel zal hy hartiglyk horen lagchen; zulks zal zyn aandagt en nieuwsgierigheid opwekken, en vermids hy met alles wat 'er gezegt word zyn voordeel tragt te doen, zal hy niets volmaakt begrypen, en in niets een volkomen behagen scheppen. De Franschen zeggen dat wy Hollanders geen verstand hebben om ons te diverteeren, en ze hebben gelyk. Ze kunnen ook met grond ons zulks verwyten, dewyl zy 't volk van gansch Europa [31] zyn, die 't wyste gebruik van alle geoorlofde en eerlyke verlustiging weten te maken. Ze oordelen met regt dat het aangenaamste gedeelte van eene vriendelyke en ongedwonge t'zamenleving aan den dis gezogt moet worden. Ze gaan by een vriend ongenodigt aan zitten, en eeten en drinken met vergenoeging, en blydschap, wat ze ook mogen vinden. Men verrascht hen noit met hen op 't uur van de maaltyd te bezoeken. Ze zullen nog schaamte nog verlegentheid tonen, al hadden ze maar eene geringe schotel eeten, en een flesch wyn, en ze vergoeden de schraalheid van de tafel, door een vrolyk en gulhartig wezen, en door een aardig en vrindelyk praatje, daar ze, onder een sober en verlevendigend glaasje wel eens een aardig drinkliedje by voegen; en aldus vind men aan zo een mageren dis de tyd korter, als op onze heerlykste en pragtigste gastmalen. Zommige van die Natie, die de treffelykste aller beweegredenen met ons vermengt heeft, hebben niet in 't geheel die zoete, en minzame gastvryheid vergeeten. Dog by onze Amsterdammers is ze ganschelyk onbekend. Indien hen een vreemd vriend onverwagt op den hals komt, wat eene verlegendheid is 'er in de gansche familie, wat eene bedeestheid? Wat eene verslagenheid op de aangezigten van de man of vrouw van 't huis. Of de koelheid van 't eerste onthaal jaagt den vriend de deur uit naar een ordinaris, of wel men steld alles in rep en roer, om het maal te verbeteren, en te vermeerderen, en de verhongerde gast, die met een stuk brood en een glas wyn te vreden zou wezen, moet met smart en ongeduld gansche uuren wagten eer een ordentlyke maaltyd voor hem klaar gemaakt is. In het buiten-leven zelfs, dat dog lugtig en ontlast van alle dwang behoorde te [32] zyn, durft men zelden een gemeenzaam vriend op de ordinare portie houden, of verzoeken, en aldus leven onze schatrykste luiden zonder zig door hare rykdom 't beminnelykste vermaak, en 't zoetste genoegen te bezorgen, dat in de t'zamenleving kan gesmaakt worden. Op den middag is zulks eenigzins te verschonen by koopluiden, die schielyk hun honger moeten verzadigen, om zig weer naar hunne bezigheden te | |
[pagina 265]
| |
begeeven; Maar wat dog belet hen 's avonds zig te verfrissen en van hunne zorg en vermoeidheid te herstellen in het disgezelschap van twee a drie hupsche en vermakelyke vrienden, die door middel van twee a drie wel toebereide schotelen, een goed glas wyn, en een vrolyk en teffens nut gesprek, zo wel als den tractant, in zo een gemeenzaam en vriendelyk onthaal duizend maal groter verlustiging zouden vinden, als op de treffelykste en kostbaarste Menniste bruiloft.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [33] |
|