De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 254]
| |
No. 93. Den 15. September 1732. De Hollandsche Spectator.DE Eigeliefde, waar van korts eene zinnebeeldige schets den Lezer vertoont isGa naar voetnoot2, heb ik voorgenoomen binnen eenigen tyd in zyn regten aard te beschouwen, en uit hare onderzogte natuur te betoogen, dat ze naar mate ze kwalyk of wel bestierd word, zy de bronader is van alle dwaasheid en ondeugd, of de oorspronk van de ware wysheid, en van de heerelykste hoedanigheden, van welken 't menschelyk hart vatbaar kan zyn. Voor tegenwoordig is myn opzet door levendige voorbeelden aan te toonen, hoe verscheide de kwalyk beredeneerde eigeliefde van zig zelf is; Hoe ze zig buigt en schikt, en vleid naar de onderscheide temperamenten, met welke zy zig vereenigt vind, en van dezelve zomtyds zo eene gematigtheid en drai ontleend, dat ze op het bemind voorwerp alle de uitwerkzelen van de bitterste haat schynt uit te storten. Zie Krokinus daar eens aankomen, nu draaft hy schier, dan weer houd hy schielyk stil; 't Is of zyne beweegingen uit een stuip voortkwamen; alle zyne gebaarden schetzen af eene inwendige ongerustheid; zyn pikzwarte, nu donkere, [18] nu op 't onverwagtst doorstraalende oogen zyn onder zyn uitpuilend voorhooft in hunne schuilhoeken bykans weggezonken; zyn vaal en safraankleurig vel verkondigt ons, dat hy van de gal beheerscht word, zyn bloed, en levensgeesten doorloopen zyne aderen, en zenuwen als met horten en stooten, en hunne | |
[pagina 255]
| |
onregelmatige voortgang doen dikke dampen naar zyn hooft stygen, die zyne harssenen beneevelen, en bezwaaren. Treed hy binnen in een gezelschap, zyn eerste en grootste zorg is ieder, ten overvloed, de pligtpleegingen te betalen, die hen toe mogen komen, niet uit nedrigheid, dog op dat 'er niets ontbreeken mag aan de eerbewyzing, op dewelke hy denkt recht te hebben. Hy spreekt weinig, dog hy luistert met eene ingespanne aandagt naar al 't geen rontom hem gezegt word, terwyl zyn gezigt herwaards en derwaards dwaalt, om op alle de gebaerden, en wezens van de omstanders nauwkeuriglyk te letten; Door eene beschroomde agterdogt werd hy zonder ophouden gepynigt; Hy verbeeld zig, dat ieder hem in 't oog heeft, dat hy het voorwerp is van aller gedagten en bespiegeling. Zig zelf schynt hy te zoeken in al het geen in zyn byzyn gezegt, of gedaan word. Zo een afweezende als bespottelyk word afgeschilderd, hoewel deszelfs Character met het zyne niets gemeens heeft, hy krygt kleur op kleur, hy ondertast zig, en weet niet wat hy van 't zelve denken zal; Hy vreest dat hy onder 't momaanzigt van een ander 't gezelschap op zyne kosten vermaakt; word 'er hard op gelagchen, en vest iemand, ter zelver tyd, by geval op hem zyne ogen, die dog wel ergens op gehegt moeten wezen, zyn lippen worden bleek, en van eene zekere ziddering bevangen; Hy vraagt met een bedeest en ontroerd [19] gezigt, waarom dog zo hartig gelagchen word, en hoewel men hem op die onhebbelyke vraag openhartiglyk voldoet, hy schud zyn hooft, en toond met een vieze trek zyns monds, dat hy moeite heeft om 'er geloof aan te slaan. 't Geen zyne agterdogt 't meeste voedzel verschaft is zyn agterdogt zelf; Vermids zy hem aanzet om alles teffens te hooren en te zien, hoort en ziet hy alles onvolmaakt, en hy verduistert het door zyne verkeerde, en zig zelf beledigende uitleggingen en byvoegzelen. 't Is 'er nog wel anders te doen, zo iemand, tegens de goede zeden, een ander aan 't oor spreekt; Dan ziet men hem van angst en bekommering zyne nagels byten, zonder zomtyds zyne vingeren zelf te sparen. Het koude zweet breekt hem aan alle kanten uit; Hy staat op distelen en brandnetelen, en zelfs op heete kolen; hoe min de anderen zig wegens deze onbeschaafdheid bekreunen, met hoe grooter reden hy denkt te moeten gelooven, dat het hem alleen raken moet. Hy is op het punt van een uitval te doen, en zig door een valsche vreeze van bespot te worden wezentlyk te doen bespotten; Zomtyds vervalt hy wel eens in die veragtelyke sporeloosheid. 't Is hem gebeurd, dat een deftig man tegens hem over gezeten, en in gedagten hem sterk aanziende zyne rotting al speelende by pozen had op- | |
[pagina 256]
| |
geheven, en neder doen dalen. Dit scheen onze man zo een baarblykelyk en gevoelig affront, dat hy den gewaande beleediger onder voorgeven van hem een woord in 't byzonder te zeggen, met zig buiten deed komen, en hem, bevende van gramschap en de grootste bitsheid afvroeg, of hy hem voor een hond aanzag, die men met een stok moest dreigen; Wat ontschuldigingen dien braven heer bybragt, hy had de grootste moeite om dien neteligen, en onge[20]lukkige zelfminnaar te stillen, en had hy min bezadigd en inschikkend geweest, hy zou mogelyk van die zotte waan eene welverdiende waarheid gemaakt hebben, en aldus zou een dwaze gril oorzaak van een bloedig gevegt, en van beider ongeluk hebben kunnen wezen. Men denke niet dat des mans pynelyke agterdogt spruite uit zyne overtuiging wegens zyne bespottelykheid. Het tegendeel is waar; Hy ziet zyne verdienste aan als iets dat geheiligt is, en waaraan ieder de grootste hoogagting is verschuldigt, en hy vreest dat nyd, en afgunst hem kwade betalers zullen doen ontmoeten. De Vrouwelyke sexe is niet misgedeelt van de zelfde belagchelykheid; Dog ze heerscht zelden onder die gene die jong, en schoon zyn; Meest is ze te vinden in verlepte, en van de natuur onbegunstigde Vrysters, die door andere verdiensten 't gebrek van jeugd en bevalligheid wel dubbel menen te vergoeden, en in alle gelegentheden vrezen te ondervinden, dat al de waereld daar omtrent van haar gevoelen niet is. Dog onder allerlei slag van vrouwen vind men een minder zoort van beuzelagtige, en voor haar, zo wel als voor anderen ongemakkelyke kreekelagtigheid, dewelke uit dezelfde bron voortvloeid. Men vind 'er by menigte, die, schoon het haar aan opvoeding, en waereldkennis, niet hapert, naar een gezelschap zig schynen te begeven, alleenlyk om 'er een ruime voorraad van een zot misnoegen te verzamelen. Hoewel z'er dikwils een vrolyke intree doen zo is 'er wel haast de eene of d'andere malle reden, die hare geemelyke zelfliefde aan 't pruilen doet slaan. Noit verlaten ze 't zelve, als t'onvrede en morrende. Die Dame heeft haar niet beleefd genoeg gegroet; De Vrouw van 't huis zig de tyd niet gunnende, van haar compliment wydlopig te beantwoorden, heeft zig te [21] zeer verhaast, om eene andere te gaan ontfangen. Deze is voorby haar heen gedrongen, en heeft haar de hand niet gegeven; Aan de Quadrille-tafel heeft ze de slegtste party van allen gehad, en haar gelt met luiden ver beneden haar fatsoen moeten verliezen; Komt ze te rug van een gastmaal; ze is kwalyk geplaatst geweest, en nog erger voorgedient, de onthaler heeft geen attentie genoeg voor haar gehad, | |
[pagina 257]
| |
de Heer die naast haar heeft gezeten, was een bloedbeuling, die haar geen zes woorden toegesproken heeft; In 't uitgaan was ze reeds op de stoep, eer iemand zig aanbood, om haar in de koets te leiden, en ze zal zig wel wagten van in het toekomende een voet by zulke onbeschaafde menschen over den drempel te zetten. Deze zwaarmoedige en zig zelf kwellende Eigeliefde kan myns oordeels niet beter opgeheldert worden, als door een strydig Character, van 't welk de vrolyke, vergenoegde, inwendig gekittelde Philantus het schitterendste voorbeeld is. Hy is van een frisse en blozende kleur. Hy geniet eene volmaakte gezondheid. Zyn mond staat altyd aan 't lagchen; Hy lacht van binne, zo een uiterlyke occasie hem daar van ontbreekt. Zyn ogen zyn vriendelyk en blinkende, zyne levenszappen doorvloeyen hunne vaten met eene vlugge evenmatigheid. Zyn harssenen zyn aan de minste verstopping niet onderworpen, en altyd geopent voor de aangenaamste en vrolykste harssenbeelden. Alleenlyk ontbeert hy maar, dog zonder het te voelen, en daar door te leiden, die fynste geesten, en werktuigen, die de ziel aan 't lichaam verknogt van noden heeft om denkbeelden voor den dag te brengen, te bespiegelen, te vergelyken, en te vereenigen. Hy denkt om zo te spreeken niet; zyn ziel is altyd in een lydelyke toestand. [22] Hy vestigt nergens zyne aandagt op; Dezelve word zonder tegenstand door de voorwerpen wegggesleept. Hy is altyd als in een wakende droom die hem 't hooft met de genoeglykste schimmen vervult, en hem alle de voorwerpen in hunne behaaglykste toestand vertoond. Alles staat hem wonder wel aan, dog niets zo zeer als hy zelf, en alles 't welk op hem een nauwe betrekking heeft. Hy verbeeld zig eigentlyk niet dat hy anderen in verstand, goede hoedanigheden, en beminnelykheid overtreft. Noit heeft hy zulks onderzogt; noit heeft hy de tyd gehad van derwaards zelfs zyne gedagten te wenden. Gelyk hy lacht zonder eenige andere reden, als om dat hy vrolyk is, en in 't schudden van zyn lever plaizier vind, zo heeft hy een uitmuntend behaagen in zig zelf, om dat hy daar vermaak in schept, en zulks zynen gelykkigen staat verdubbeld. Hy heeft maar eene verwerde en losse verbeelding van zyne verdienste, en hy is zo verzekert dat al de wereld met hem daar omtrent van dezelfde gedagten moet zyn, als twee maal twee vier is. In al 't geen hy voor den dag brengt, bespeurt men een zekere domme levendigheid, die wegens hare ongemaaktheid koddig is, en zyn goed humeur den toehoorderen mededeeld; Kan men zig over zyne malligheden niet onthouden van lagchen, hy gelooft zig wonderlyk te | |
[pagina 258]
| |
hebben uitgeslooft, en de koddigste dief des aardbodems te wezen; Hy schatert boven alle de anderen, de traanen lopen 'er hem van over zyne ogen, en baart zo eene zotte lach een nieuw geschater, hy doet weer meê trots de beste. Al fopt men hem nog zo gevoelig, hy kan zyne oren niet gelooven, 't is voor hem onbegrypelyk dat met hem de spot kan gedreeven worden. Is 'er zelfs een van die gedienstige vrienden, welkers [23] getal zo groot is, die hem tragt te ontdekken, dat hy smadelyk door deze of gene behandelt is geweest, hy lacht 'er mee; Die daar mee betigt word is een van zyne beste vrienden, en 't is maar kortswyl geweest; wel opgetrokke luiden behooren immers kortswyl te kunnen verstaan. De Wyn die hy in zyn Kelder heeft is de beste van gansch Amsterdam, zyne kinderen zyn de geestigste en bevalligste die te vinden zyn. Hy heeft een huis gekogt, en hy verzekert alle die genen die 't horen willen, dat 'er, wanneer hy aan 't zelve eenige verbeteringen naar zyn zinlykheid zal gemaakt hebben, geen frayer nog gemakkelyker in gansch Holland zal bewoont worden. Zo zyne vrienden hem betuigen, dat ze zulks niet zien kunnen, en dat het een gebouw is als duizend anderen, Ja ja, zal hy antwoorden, je zult zo niet praten, als ik het naar myn bestek zal verandert hebben; en word daar op stil gezwegen, zo twyffelt hy niet eens of men is volstrekt van zyne gedagten. Eigentlyk kan men niet zeggen dat hy snoeft, en zwetst. Geenzins, hy heeft de minste gedagten niet om iemant door 't vergrooten van die geliefde voorwerpen te misleiden; Hy schetst ze maar af even eens als ze in zyne eige harssenen verbeeld zyn. Hy is altyd in de zelfde geschiktheid, als iemand die stevig gedronken heeft, en door 't druive-zap vervrolykt in die wellustige toestand zig rykdom, magt, schoonheid en verstand met een onbetwistbaar recht denkt te kunnen toeeigenen. Zyn Character is eigentlyk eene natuurlyke dronkenschap, hy is met een knip ter waereld gekomen, en die zal hem byblyven, tot dat mogelyk eenige ziekte of d'ouderdom, zyne levensgeesten zal verkoelen en de werktuigen zyner harssenen doen verstrammen. Men vermoede niet dat het bevallig denkbeeld, dat hy van zig zelf heeft, hem trots, baldadig, onverdraaglyk, maakt. Ganschelyk niet; 't Is de hupste, en beminnelykste zot die 'er uit kan komen. Hy is maat met alle menschen. Zyne vergenoeging wegens zyn zelf loopt t'allen zyden over, en bedruipt alle, die met hem verkeeren; 't Zyn allen, zonder uitzondering, brave, redelyke, eerlyke, verstandige luiden, die wonder veel van hem houden, en des noods hem alle mogelyken dienst zouden doen. Hy is zo wel te vreeden met zig zelf dat het hem nauwlyks mogelyk is op | |
[pagina 259]
| |
iemand, ten zy men hem met daden, die aan geen dubbelzinnigheid onderworpen kunnen zyn, beledigt, t'onvrede te worden. Door [24] de gemeenste vriendlykheid, en beleeftheid, word hy als verrukt; Is hem ergens een fatsoenlyke schootel eeten gegeven, en is hy daar op met een schyn van hartelykheid onthaalt geweest, hy beschouwt zulks met het zelfde vergrootglas van zyne aangeboore dronkenschap; Hy is pragtig, heerlyk, als een Prins getracteert geweest, en de onthaler heeft in de kunst van aan gasten een maaltyd aangenaam te maken zyns gelyke niet. Uit het gezegde is ligt op te maken dat dit Character van eene dronke imaginatie heel iets anders is als de ordinaire verwaantheid, die niet zelden met voorbedagten raad de waereld door schynverdienste tracht te bedriegen, die trots en vermetel overal 't hoogste woord wil voeren, zig zelve verheft, anderen versmaad, en onder 't gewigt van haare laatdunkendheid zoekt neder te drukken, en ieder, die door haar niet bedrogen word, tot eene ondragelyke last moet strekken. Die lust heeft deze laatste wangestalte der ziele met zyn ware verwen afgezet te zien, kan zulks vinden in een gedigt, genoemt Ga naar voetnoot*Lof der verwaantheid; die verheeve Dame zelf word 'er spreekende ingevoert, en vertrout ons alle hare eigenschappen, hoe meer door haar opgevyzelt, hoe hatelyker, met al het oordeel, met al de kunst, aardigheid, beknoptheid en zinrykheid, die tot een treflyk hekeldigt vereischt worden. Voornamentlyk heb ik een zonderling behagen in de wyze op welke de Schryver dit Meesterstuk eindigt. Om ons te doen zien, dat de lugthartige verwaandheid een wenschelyke toestand voor den mensch zou zyn, indien ze door de ware godvrugt niet om ver wierd geworpen, en onze grootste belangen in dit leven bepaalt waren, doet hy 't opgeblaze Wyf aldus spreeken: . . . . . . Maar ik zie daar ginder Goedgeloof
Die 't oog heeft in een boek; Ey zeg eens aan de sloof
Dat ik het gaerne zag; ligt dat het iets zal wezen,
Dat van myn gading is; Ik wil den Tytel lezen;
Want zo me die behaagt . . . Maar Hemel! kan het zyn?
De Bybel! ach! vaart wel, myn vrienden; ik verdwyn. [25]
|