De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 247]
| |
No. 92. Den 12. September 1732. De Hollandsche Spectator.DEwyl het zeer waarschynelyk is, dat geduurende een' geruime tyd ons Campement het begunstigd voorwerp van de algemeene aandagt en nieuwsgierigheid zal wezen, en de voornaamste, zo niet de eenigste stof aan de meeste conversatien verschaffen, kan ik niet twyffelen, of myn Leezer zal met genoegen de volgende vaarzen, niet alleen om hunne frayheid, maar ook ter liefde van hun onderwerp myn' werk ingelascht vinden. De Maker van dit Voorspel vermeind, niet zonder grond, dat vermids het Gemeen in een schouwspel doorgaans meer ziet, dan hoort, en de verbeelde Optogt wel uitgevoert eene aangename, en heerlyke vertooning zou kunnen uitwerken, het wenschelyk waar', dat een Poeet, ter liefde van onze Godshuizen, zyn werk wilde maken van een stuk op te stellen, aan 't welk 't gemelde voorspel tot een eerste tooneel konde verstrekken; al speelde men daar agter maar eene overzetting van het Fransch stukje genaamt Les Ga naar voetnoot* Curieux de Compiegne. Dog door overzetting verstaat hy eene ongedwonge navolging, [10] geschikt naar onze vaderlandsche zeden en Characters. | |
[pagina 248]
| |
Ik ben volkoomen van zyn gevoelen, en ten volle verzekert dat ons martiaal schouwspel aardige gevallen genoeg staat uit te leveren, om op de leest van 't gezegd Fransch stukje, eenige geestige duitsche klugt te kunnen schoeijen, bekwaam, om by 't afwezen van 't grootst gedeelte van onze fatzoenlykste jeugd 't Amsterdamsch Schouwburg eenigermate te schraagen. Verders durf ik hopen dat de Digter my ten beste zal willen houden de stoutheid door my gebruikt van hier en daar eenige geringe veranderingen in dit loflyk voortbrengzel van zyn geest te maken. Zulks is my van eenige anderen myner Correspondenten wel afgenoomen, en ik neem hier de vryheid van allen die genen, die van voornemen mogen zyn my iets toe te zenden, te waarschuwen, dat myn opzet is hun werk op de zelfde wyze, dog altyd met eene omzigtige gematigtheid, te behandelen. Zo zulks eenigen onder hen mogt mishagen, de geringste onderregting des aangaande zal den voortgang van deze myne Meesteragtigheid stuiten, vermids ik liever geen gebruik van dusdanige vereeringen wil maken, als een gebruik dat den Lezer, of den Schryver, onaangenaam mogt wezen. [11]
Voorspel, Het Tooneel vertoont een Campement.
Het Voorspel begint met een Optocht van
allerlei zoort van Soldaaten, onder
't speelen van verscheide marschen,
de een na den ander.
Na den Optocht volgt een Intreede van
het gevolg van Mars, en van het
gevolg der Vrede.
Gevolg van Mars, zingende,
Op! Oorlog! Oorlog!
Gevolg der Vrede, zingende,
Vrede en rust!
Gevolg van Mars, zingende,
| |
[pagina 249]
| |
Op! wapen! wapen!
Gevolg der Vrede, zingende,
Vreugde en lust!
Gevolg van Mars, zingende,
't Gebrom des harpooks, en 't geschal van Krygstrompetten,
't Geloei van 't grof metaal, 't geklater van musketten,
Ontsteeken in ons hart een nieuwen Oorlogsgloed.
Gevolg der Vrede, zingende,
Het vleiend zagt geluid der zoete hardersfluiten,
En Harpen, en Simbaal, en Vedelen, en Luiten
Stort door 't gestreeld gehoor de vreugd in 't naar gemoed. [12]
Gevolg van Mars, zingende,
Op! Oorlog! Oorlog!
Gevolg der Vrede, zingende,
Vrede en rust!
Gevolg van Mars, zingende,
Op! wapen! wapen!
Gevolg der Vrede, zingende,
Vreugde en lust!
(onder dit zingen daalen Mars en de Vrede neder, elk in een byzonderen wagen)
Vrede.
Goôn! wat ontydig Krygsgerucht,
Wat Veldgeschrei vervult de lucht!
't Gedonder van 't Kanon, de flikkerglans der Zwaarden,
't Schuimbekkend brieschen van de trippelende oorlogspaarden
En 't moedigend geluid
Van trom en hoorn, voor 't welk vergeefsch myn oor zig sluit,
Verschrikt my 't angstig hart. 'k Zie 't volk aan alle kanten
De Heirtent spannen, en de Veldstandaarden planten,
Waar ik myne oogen wend of keer.
'k Vind niets, dan oorlogstuig, en blinkend krygsgeweer.
Het Vaandel zwiert aan 't hooft der net geschaarde knegten.
De ruitery draaft voort. Helpt Goon! Zy gaan aan 't vechten,
| |
[pagina 250]
| |
Daar gaat het donderen aan. Wat Godheid bluscht dit vuur! [13]
Schoon 't maar een schouwspel waar, 't stond ligt my al te duur;
Hoe ligt kon Jok zich in verwoeden ernst hervormen!
Wie houd een stroom, wanneer zyn toomeloos geweld
Den dyk breekt, aangeperst door bulderende stormen,
En alles, wat hem in den weg komt, nedervelt!
Mars.
Godin, stel uwe Ziel te vreden.
Uw angst is niet gegrond op reden,
't Is als uw waare Vriend, en niet
Als Vyand, dat gy my alhier verschynen ziet.
'k Heb hier myn tenten in dit Veld niet neergeslagen
Om Kunst of Wetenschap door onrust te verjaagen.
't Gedreun van myn geschut; de schelle Krygsklaroen,
Bedoelen geenzins 't Recht door trots geweldt te hinderen,
Of 's onderdaans geluk te minderen,
Veel min de Onnozelheid het minste leed te doen,
Of Steden te verdelgen,
En heldenbloed te zwelgen.
Myn Krygsmagt dekt het Recht, dat tegen het geweld,
Als 't ongewapend is, gemeenlyk weinig geldt,
En ver van iemant te beledigen,
Ben ik ten Oorlog uitgerust
Alleen om Vrede te verdedigen.
Dit Heldenschouwspel is geen ernst, maar enkle lust.
't Is lang genoeg den tyd in ledigheid versleeten.
Door lange rust wordt ligt al d'oorlogstucht vergeeten,
En alle Krygskunst word verwaarloosd met 'er tyd. [14]
Een heldenhart schept lust in arbeid, moeite, en vlyt,
En laat de luiheid voor verwyfde zinnen,
Die wellust maar alleen, en laf gemak beminnen.
De Zorgeloosheid is de Kanker van den Staat,
En 't vadzig lediggaan verwildert den Soldaat.
Dus dient dit Wapenschool om de onbedreeven knaapen
De strenge krygstugt, en de handeling van 't wapen
| |
[pagina 251]
| |
Gewoon te maaken, en met onbebloed geweer,
Als in een Spiegelstryd, den drift tot oorlogseer
Hen in te prenten door gestadige oeffeningen.
Dus leeren ze onversaagd een bolwerk te bespringen,
En in een wolk van rook, door stof en bloed begruisd,
Met pallast en pistool, besturven in de vuist,
Op 's Vyands heirspits in te dringen
Dus leeren ze in dit Ridderspel,
Het oor te wennen aan hun Legerhoofds bevel,
En op 't minste woord, of trommelslag, of wenken,
Hun stand te wisslen, en nu linx nu rechts te zwenken,
En zelfs, als 't nodig is, te vluchten met verstand.
Dus vreest men geen gevaar van fellen oorlogsbrand,
Hoe zeer de Krygsorkaan mag dreigen op te steeken.
Men kan die onweersbui afwachten, onbezweeken,
Hoe ysselyk die naad'rend loeit:
De Helden staan gereed, geoeffend onvermoeid,
En altyd vaardig om de Vryheid te verweeren,
En 't vyand'lyk geweld van graft en muur te keeren. [15]
Zo laat men 't lemmer niet verroesten in de schee.
Zo rust men moedig zich ten oorlog uit in Vree;
Zo stremt een nyd'ge Buur den lust ons aan te randen,
Om in zyn eige vlam zyn' vingeren niet te branden.
Zo word het Magazyn met mondkost vol gelaân,
Geweer en Krygsbehoeft tot voorraad opgedaan,
Zo ziet men wel getroost 's Lands Vestingen en Wallen
In staat van noodweer, niet verwaarloosd, noch vervallen;
Zo sluimert wel de Leeuw, dog nooit slaapt hy zo vast
Dat niet zyn' wakkre Klaauw op schielyk onraad past.
Vrede.
Wilt gy op deeze wys, o Krygsgod, my verzellen,
Zo kan ik myn gemoed zeer ligt te vrede stellen.
Waak, waak voor my, bescherm de Vryheid van het Land
Door uwe Heldenmagt, en Ridderlyke hand.
Dog heeft het Noodlot weêr een nieuwen twist beschooren,
| |
[pagina 252]
| |
Het Huwelyk van Mars met de Vrede. Staat-Spel. Gerymd door Joh. de Both Nicolaaszn. 's-Gravenhage, Engelbrecht Boucquet, 1703. Historisch Museum Rotterdam, Atlas Van Stolk nr 3095/rp 1.
| |
[pagina 253]
| |
En moet het Krygsgedruis des waerelds rust weêr stooren:
't Geschie ten minsten ver van hier.
Laat, laat de vonken van het blaakend Oorlogsvier
Niet stuiven in Euroop. Plant uwe Zegevaanen
By Turken, Arabiers, en woedende Afrikaanen.
Doch laat geen Christenland 't rampzalig Krygstoneel
Van uwe woede zyn, en vinnig bloed-krakeel. [16]
Mars.
Neen! vrees niet. Deeze vuist zal uwe rust beschermen.
Laat ons elkander dan met liefde en vreugd omarmen,
(Zy omarmen zich)
Dat deeze omhelzing all' uw' schroom en angsten heel'
Zy strekke naar myn wensch, een zinryk tafereel
Om nyvre staatkund' t'onderrechten,
Hoe men de olyven met lauw'rieren t'zaam kan vlechten,
Daar Vrede en Oorelog, door een heugelyken band
Van Wysheid, nauw verknogt, gepaard gaan hand aan hand.
(Zy gaan in een wolk, die nederdaald, zamen zitten, en vaaren op.)
Het Voorspel eindigt met het zelfde Gezang en Optocht, als 't begonnen heeft.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [17] |
|