De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 239]
| |
De Hollandsche Spectator, vierde deel.Te Amsterdam, By Hermanus Uytwerf. | |
[pagina 241]
| |
No. 91. Den 8. September 1732. De Hollandsche Spectator.
Alieno nomine de te narratur fabula.
't VOlgende is my onlangs door een geloofwaardig Zwitsers Officier voor de waarheid verhaalt. Twee boeren geboortig uit een Canton of Landstreek, daar de Hervormde, en de Roomsche Religie 't gemeen gezag onderling verdelen, de een van 't eerste, d'ander van het tweede geloof zynde, raakten, t'zamen naar hun dorp wandelende, over den Godsdienst aan 't redentwisten. Na een geruimen tyd zig in hunne bewyzen zodanig te hebben verwert, dat ze niet meer wisten ('t geen wel aan anderen als Zwitsersche boeren gebeurt,) wat ze beweerden, en wat ze wederleiden, vatte eindelyk de Roomsgezinde het woord. Hoor vriend, sprak hy, ik heb niet gestudeert, en ik verzeker je dat onze pastoor jou wel anders troef zou geven op al jou redenen die je bybrengt; Maar ik zal je evenwel iets voor je neus leggen, daar je wonderlyk voor zult staan kyken, en dat je begrypen zult zo klaar als den dag. Moet je met my niet bekennen, dat die Religie die 't meest van den Hemel gezegent word, de beste moet zyn? Nu dat is zekerlyk de onze; en dat zal ik jou eens gaan bewyzen, dat 'er jou 't hart van verdagenGa naar voetnoot2 zal. Jy hebt [2] niet meer volk in den arbeid, als ik, dat ik weet. Nu is het zeker dat jy lui alle dagen werkt, behalven Zondags, en eenige Feesttyden, en wy daar en tegen hebben honderden van heilige | |
[pagina 242]
| |
dagen, op welke de Kerk ons verpligt ter Misse te gaan en niets te doen, terwyl jy lui in 't velt of in je schuren met alle magt bezig zyt; En evenwel moet je met my toestaan, dat op 't eind van 't jaar myn werk al zo wel aan een kant is, als 't jouwe, zo dat daar wel zo duidelyk, als 't hoeft, uit blykt, dat den hemel onze devotie goed keurt, en ons werk vry meer als dat van joului zegent; Kom aan ik houje een paartjeGa naar voetnoot1, dat je daar geen woord weet op te antwoorden. De Gereformeerde huisman stond voor een wyl als of hy door dat wigtig argument gekold was; Dog na wat mymerings zei hy, met een openhartigheid, die aan de twisters over de Religie niet zeer eigen is, dat hy geen middel wist om zo een kragtig bewys te wederleggen; Dog voer hy voort, met een vervrolykte tronie; Ik geef het daarom nog niet op, Maat, en ik zal jou eens gaan tonen, dat wy in een andere zaak ruim zo baarblykelyk des hemels zegen boven joului genieten. Hoor maar eens ter deeg toe. Ik weet dat jy in den herfst een koei, en vier verkens slagt, en ik net zo veul; een koei en vier verkens geen hair van myn hoofd meer; Nu, gelyk je zelf gezeyd hebt, hebbenwe even veul volk in 't werk, en wy lui eten alle dagen spek en vleesch, daar jylui, behalven de Vasten zo veel andere dagen in 't jaar hebt, waar op je geen vleesch proeven durft, en nochtans strekt strekt onze voorraad ons tot het eind van 't jaar, zo wel als de jouwe, en als onze kuipen lens zyn, dan is 'er in jouwlui meê niet veul ten beste; Zo dat je niet lochenen kunt, dat ons Heer onze kost voor 't minst zo zeer zegent als jouw werk. Zie daar heb je mee een [3] beentje, vriend, daar je lang op knabbelen zult eer je 't deur je keel zult krygen. Hier veranderde de verslagenheid van party, en de Roomsgezinde kloude zyn kop, niet kunnende ontkennen, dat twee druppelen water malkander niet beter konden gelyken, als de twee bygebragte bewyzen; Eindelyk borst hy uit in deze woorden; Weet je wat, buurman, ik heb gelyk; en jy hebt ook gelyk, dat kan niet missen, gelyk je ziet; en daarom laat onze papen, en joului dominees wat praten, en laten wy ons ieder aan 't onze houwen, dewyl het alle bei even goed moet wezen. Hoewel my dit dispuit zeer aardig voorkomt, en ik niet kan twyffelen of het zal zig op de zelfde wyze vertonen aan Lezers, die begrypen en voelen kunnen, waar in de regte aardigheid bestaat, zo moet men egter | |
[pagina 243]
| |
niet denken, dat myn eenig opzet hier zy een verstandig lagchen te verwekken. Geschied zulks, het zal my aangenaam zyn; Dog myn voornaamste inzigt is hier luiden zelfs die voor geleerd, schrander, en wys te boek staan, en met den andere over waarheden, en inzonderheid over waarheden, die den Godsdienst, 't gewigtigste der voorwerpen, betreffen, in geschil zyn, een klaar spiegel voor de ogen te houden, om hen te doen zien van wat een buitensporige en meer als boersche redeneerkunde zy zig niet zelden bedienen. Voor eerst is 'er niets gemeener, als een tegenwerping, die men volgens aangenome gronden niet weet op te lossen, stilletjes van de hand te schuiven, als of ze noit in de waereld was geweest; In plaats van zig te verweeren vind men goed in zodanig geval beledigender wyze te oorlogen, en juist als onze Zwitsersche huislieden bewys tegen bewys te stellen; 't Welk bykans de zelfde uitwerking veroorzaakt als tusschen twee plompe vegters met den degen, die in plaats van naar de kunst een toegebrag[4]te steek af te weren te gelyk toestooten, waar door, ze beiden, indien ze even gewis en gevaarlyk treffen, perykel lopen van teffens ter neer te vallen. 't Is waar dat in zo een geval, onze onbedreeve of onbillyke twisters zig behelpen met eene troostryke onderscheiding of distinctie die door de bank niets betekend; Zy geven voor, wanneer ze gedrongen worden, dat de daargelate tegenwerping maar een bloote zwarigheid is, en dat het onmooglyk is alle zwarigheden op te lossen; Dat daar en tegen hun eigen argument, een direct grondig, en wezentlyk bewys is; Maar by ongeluk hebben doorgaans hunne tegenpartyders 't zelfde recht, om hunne eige argumenten den tytel van grondige bewyzen waardig te schatten, en om die van hunne bevegters voor bloote zwarigheden te doen doorgaan. Ik durf zelfs zeggen, dat in verscheide opzigten geleerde en vermaarde twistschryvers met minder oprechtheid, billykheid, en verstand, elkander behandelen als onze Zwitsersche Disputanten, die in de zelfde bewyzen, voor, of tegen, 't zelfde gewigt vindende in dezelven ook een gelyke kragt van overtuiging erkennen. Zulks gaat met velen onzer groote mannen zo gemakkelyk niet door; Ganschelyk niet. Hunne tegenpartyders bedienen zig van een bewys, dog 't zelve deugd niet; men doet het zonder moeite ter neer storten, en men juigt over zo eene gemakkelyke zegen; Dog heeft men het zelfde bewys van noden, om zyn gevoelen te schragen, of om dat van anderen verdagt te maken, dan word het zelve zo dra het van d'eene en d'ander hand is overgegaan, zo bondig, en kragtig als het te wenschen | |
[pagina 244]
| |
is. Willen de Lezers van dit wonderwerk eenige voorbeelden zien, die kan ik hen in overvloed verschaffen. Wanneer de Roomsgezinden onzen Godsdienst verwerpen om hare nieu[5]wigheid, en de hunne staven door een t'zamengeschakelde reeks van Eeuwen, gedurende de welken hunne geloofstukken, zonder de minste uitzondering, en twyffeling, van alle de Christenen zyn aangenomen; zo vinden onze Theologanten, met recht, dit bewys ongegrond, en zelfs kinderagtig; Ze beweeren, dat de waarheid van de gewoonte onafhankelyk is, dat geen t'zamenhang van jaren op haar iets vermag, dat ze uit den boezem der baarblykelykheid alleen moet voortvloeyen, en dat ieder voor de vierschaar van zyn eige reden alleen zyne gevoelens nauwkeuriglyk onderzogt, en rypelyk overwogen, verpligt is te verantwoorden. Dog onderwind zig iemant een nieuw ligt over hunne eige stellingen te doen stralen, en eenige door hen aangenoome geloofsstukken op nieuws op den toets te zetten, in zo een geval mist men zelden, 't wapen, dat men den vyand uit de hand heeft geslagen met gretigheid op te vatten, om 'er zig tegens den genen, die men als een nieuwe vyand aanziet, en beter, als een gedienstig vriend zou kunnen geagt worden, te verdedigen; En zulks wel met zo een verwonderenswaardig vertrouwen, als of 'er aan de deugd, en aan het genoegzaam gewigt van 't gemelde wapen geen twyffel te slaan was. Wie weet niet hoe algemeen en met wat een iever het zelve gebruikt is, wanneer de Cartheziaansche wysgeerte, en de Coccejaansche Godgeleerdheid zig schenen te vereenigen (hoewel ik graag wil bekennen, dat ik noit heb kunnen bevroeden waar in de band van die vereeniging bestaan mogt) om zwaarwegende waarheden te voorschyn te brengen, verwerde denkbeelden te ontwikkelen, en verduisterde op te helderen? Niets wierd 'er kragtiger om derzelver bewyzen te wederleggen, en t'ontzenuwen gevonden, als uit te schreeuwen, dat noit onze voorva[6]ders, en zelfs de Hervormers die agtbare en gedugte Mannen, aan welken onze Godsdienst zo dier verpligt is, van diergelyke zaken hadden gedroomt, dat het niet anders als nieuwigheden waren, gevaarlyke nieuwigheden, bekwaam om kerk, en staat te ontroeren, en op derzelver nog varsch gelegde gronden te doen waggelen. Maar zal men zeggen, hoe is het bedenkelyk dat zulke twisters in diergelyk geval ter goeder trouwe handelen, terwyl zy zig van een bewys bedienen, waar van de kragteloosheid hen volkomen bekend is. Voor my, die my zoek te wagten van menschen, en inzonderheid zulken, die anderzins van een stigtelyk gedrag zyn, wegens voorbedagte valsheid te verdenken, ik wil zulks liever aan een | |
[pagina 245]
| |
hevige drift, de onmeetbare bronader van onbedagtzaamheid, vooroordeel, en blindheid toeschryven. Die goede luiden schynen zig te verbeelden, dat het zelfde bewys, 't welk kragteloos was, wanneer het verdedigde, 't geen hen als dwaling voorkomt, van natuur verandert, zo dra het tot verweering van 't geen by hen voor waarheid doorgaat, gebruikt word; Eveneens als of de bewyzen uit de overtuiging dat men de waarheid staande houd, hun voornaamste kragt trokken, in plaats dat die overtuiging aan de kragt der bewyzen hare zekerheid moet ontlenen; Eene mistasting des te grover, om dat ze voor en tegen de zelfde uitwerking doet, dewyl de Roomsgezinden zo wel van de gewaande waarheid van hunne leerstukken overreed, als wy van de onze, 't zelfde regt op die wyze van redeneeren hebben als wy. De Oudheid verknogt aan de dwaling bewyst niets, dog verbonden aan de waarheid strektze dezelve tot een kragtdadig steunzel; Indien het ons vry staat aldus te redeneeren, zo wenschte ik wel eens te weten, onder wat voorwendzel wy de [7] Catholyken 't zelfde voorregt konnen betwisten? Een tweede voorbeeld, waar meê ik van zins ben myne stelling te schragen, bestaat hier in. Wanneer wy met de Roomsgezinden disputeren over de transsubstantiatie,Ga naar voetnoot1 zo gebruiken wy wel voornamentlyk de reden, om hen te doen zien, dat de heilige Schrift, den zin, die z'er hier uit trekken, niet kan behelzen, dewyl het onmooglyk is, dat de Opperste Wysheid en redelykheid ons kan verpligten iets te gelooven, 't geen onmooglyk kan gelooft worden. Wy erkennen derhalven alhier het redelyke dat ons ingeschapen is, voor een wettig scheidsman; Dog komt een Sociniaan ons met de reden aan boord, dan gebeurt het maar al te dikwils, dat zommige onzer Godsgeleerden 't gezag van den zelfden Rigterstoel tragten te ontduiken, en de reden, die hen zo groote diensten gedaan heeft ondankbaarlyk verwerpen. Ja maar, geven ze voor, die subtile Wysgeren, niet denkende om de flauwheid van ons natuurlyk ligt, redeneeren te ver; Dog wie is vermetel genoeg om den scheidspoel aan te durven wyzen, tot den welke, en niet verder, de reden gaan mag? Wat belet tog een Roomsgezinde mêe niet voor te geven, dat wy zelf te ver redeneren? Daar by is | |
[pagina 246]
| |
het niet mogelyk te ver zyne redeneringen voort te zetten, zo lang als men door den toorsch van klare denkbeelden geleid word en men duidelyk ziet, dat de gevolgen wezentlyk in het grondbeginzel zyn opgeslooten. De Socinianen redeneren niet te ver; ze redeneren kwalyk; hunne beginzelen zyn niet bondig, de denkbeelden, by hen als hooftwaarheden gebruikt, zyn onvolkomen, en duister, en nog zy, nog wy, hebben 'er eene voldoenende bevatting van. Hunne wyze van Gods by hen erkend woord uit te leggen, is bekwaam om 'er alles uit te halen, wat men wil, en beneemt [8] het zelve by gevolg zyn gansch ontzag, en geheele heilzaamheid. Zulks moet en kan aangetoond worden, en in de plaats van die behandeling hen te weigeren, met hen in een redenstryd te treden, is niets anders als onze goede zaak om zo te spreeken lafhartiglyk te verraden. Daar is egter nog een agterdeur open, door dewelke men het tracht te ontsnappen. 't Geen tusschen ons en die Philosophen in geschil is, bestaat in verborgentheden, en wat zyn verborgentheden anders, als geloofsstukken, op welke de Reden geen betrekking heeft? Maar voor eerst ondersteld die uitvlugt het geen betwist word, 't geen de grootste misslag is, die tegens de Redenkunde kan begaan worden; en ten tweede steld de zelve wederom de roomsgezinden met ons in de zelfde graad, vermids zy met nadruk staande houden, dat in hun stelling aangaande de zelfstandige hervorming, de grootste aller verborgentheden verholen legt. In 't vervolg zal dit boeren disputje my aanleiding geven, om met ernst te onderzoeken, en ten toon te stellen de laffe en kinderagtige beweegredenen door welke deze of gene Religie doorgaans en zelf by geleerde luiden word aangenomen of verworpen; onder dewelken de eerste rang zal hebben het geloof der Ouderen. Deze verbazende beweegreden heb ik in myn eerste jeugd op de volgende wyze getracht te beschimpen: Klaas vroeg aan Jas, waarom hy was
Van 't Roomsch geloof; Ey kyk, zey Jas;
Wel weetje dat niet, plompe beest,
Myn Vaar en Moer zyn Roomsch geweest,
En al myn' Voorvaars meê, God lof,
Zelfs van 't begin der wurreld of. [9]
|
|