De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 216]
| |
No. 88. Den 29. Augustus 1732. De Hollandsche Spectator.
Supprimit Orator, quae rusticus edit inepte.Ga naar voetnoot1
HOewel ik op verre na zo een groote zwyger niet ben, als de Britsche Spectator, myn zeer geëerde Voorganger,Ga naar voetnoot2 en my een pleizier maak van deel in de conversatie van goede vrienden te nemen, kan ik egter met waarheid verklaren, dat ik in publieke plaatzen, daar ieder voor zyn gelt binnen gelaten word, zelden gewoon ben de mond open te doen, ten zy de beleeftheid my dwingt, een bekende, die my groet, en naar de staat van myn gezondheid vraagt, te beantwoorden. Inzonderheid heb ik zulks altyd waargenoomen in onze trekschuiten, daar ik noit de voet in zet zonder 't een of 't ander boek in myn zak te hebben, 't welk my, onder 't voorwendzel van 'er in te lezen de gelegentheid verschaft, om zonder naar een verspieder te zweemen, op alles, wat 'er door myne medeburgers in zo een dryvend Gemeenebest gedaan en gesprooken word, nauwkeuriglyk agt te geven. Ik geloof niet dat voor iemand die bekwaam is eene wysgerige aandagt aan 't geen zig aan zyn zinnen en verstand opdoet, te lenen een plaats kan gevonden worden alwaar zo een klein begrip 't menschelyk hart in zyne verscheiden betrekkingen beter kan ondertast worden. Men ziet 'er in 't eerste [218] opslag van 't oog, een verwarde vermenging van de meeste verscheidene staten die de menschelyke t'zamenleving uitmaken; Een boer heeft 'er plaats naast een Edelman; Een Politiek vleit zig by een soldaat, de geringste werkgast naast de rykste koopman, een Godsgeleerde | |
[pagina 217]
| |
Interieur van een trekschuit. Historisch Museum Rotterdam, Atlas Van Stolk nr 5883.
| |
[pagina 218]
| |
heeft aan zyn elboog een beurzesnyer of een valschspeeler; en dit alles verbeeld op de volstrekte gelykheid en onafhankelykheid die men zig verbeelden kan in de zuivere staat der natuur. 't Eerste dat een oplettend mensch niet kan nalaten op te merken, is de onweerstaanbare drift tot snappen die de menschen in 't algemeen beheerscht, en wel voornamentlyk die 't allerminst te zeggen hebben, en dat wel in een plaats, daar dikwils ieder aan 't gansche gezelschap onbekend, niemand van 't zelve ooit gezien heeft; Zulks veroorzaakt wel voor een korte poos een algemeen stilzwygen, dog 't zelve word wel haast afgebrooken door d'een of d'andere verstandige aanmerking, op het fray of slegt weer. Daar mee raakt de tong los, en 't ander woord is, moet Mynheer, of Mejuffrouw mêe naar Utrecht, of gaat gy onderweeg uit; Word daar op gezegt dat het voornemen is tot Utrecht toe mêe te varen, en heeft de eerste spreeker 't zelfde opzet, dan is het uitstekend wel, en men betuigt aan beide kanten met zeer veel roekeloosheid, dat men 'er zeer verheugd over is, en dat men goed gezelschap aan malkander zal hebben; Hier op staan de monden niet meer stil, en in een half uur tyds weet een aandagtig toehoorder wat voor slag van luiden het zyn, hoe lang ze getrouwd zyn geweest, hoe veel kinderen ze hebben, waar ze zig mêe geneeren, of het wel of kwalyk met hunne zaken staat, wie hunne vrienden, en wie hunne vyanden zyn, welke hunne gevoelens zyn [219] aangaande staat en Godsdienst, en dat meer is, men hoort hen zig zelven, met de onbegrypelykste onbedagtzaamheid beklappen wegens hunne koppigheid, kwaadaardigheid, wraakzugt, en andere vuile hoedanigheden, die bekwaam zyn hen by eerlyke luiden hatelyk, en veragtelyk te maken, zo een van beiden zig door zyn rykdom en aanzien wil agtbaar en gedugt maken, die doet de conversatie kragt en geweld aan om dezelve naar dat bemind voorwerp te slepen. Men moet absoluut weten, of men wil of niet, dat de Raadpensionaris van zyn vrienden is, dat een ander van zyn maagschap de eer heeft een lid te zyn van de Staten Generaal, en een ander een lid van de Staten van Holland. Ik had gisteren, zal hy zeggen, de eer van by een Burgermeester van Amsterdam te eten, met verscheide Heeren van de Regeering, die wel 't meeste crediet hebben, en wanneer ik hem zei, dat ik van daag meende te vertrekken, deed hy zyn uiterste best om my te overreden om nog een dagje of twee te blyven. Gy hebt immers zo een groten haast niet Neef, zey hy tegens my, en we hebben zo zelden de eer van je hier te zien. Trouwens ik weet wel dat uw ampt u met dringende en gewigtige | |
[pagina 219]
| |
affaires genoeg overlaad; Dog ik denk dat je je eigen koets en paarden hier hebt en met spoedig reizen een gedeelte van den verlooren tyd weer in kunt halen. 't Is wel waar, zal hy vervolgen, dat het my aan verscheidenheid van rytuig niet ontbreekt, en ik durf zeggen dat ik vier zulke schoone koetspaarden op stal heb, als 'er in de gansche Provincie zyn; Dog de rit is al wat groot voor beesten die wel in 't vleesch zyn, en niet veel werks gewoon zyn te doen; en dat voornamentlyk in dit heet weer; zo dat ik raadzaam gedagt heb liever de reis voor dit maal met de schuit te doen. Onder dit zelfstreelend verhaal, [220] ziet men aan de verwaande draying van 's mans ogen, en aan de trotsheid die door alle zyne trekken doorstraalt, hoe het hem kittelt, dat het hem gelukt is het denkbeeld van zig zelf in de ziel der toehoorderen kragtdadiglyk te vergrooten, en men kan 'er, zonder groot gevaar te lopen van zig te bedriegen, uit besluiten, dat zyn Neef de Burgermeester, zyne rytuigen, en paarden geen gering gedeelte van zyn wezentlykste verdiensten uitmaken. Dog is zyn reismakker ook een bezitter van 't zelfde slag van treffelyke hoedanigheden, men denke niet dat hy zig van den ander zal laten overbluffen, te meer, dewyl, zonder het gesprek kragt en geweld aan te doen, hem de natuurlykste aanleiding gegeeven word, om 't geen hem de grootste aanzienlykheid in de waereld geeft voor den dag te brengen. Zyn paarden, met de welken hy in een ongelooffelyke korte tyd naar zyn buitenplaats ryd, zullen hem zelf gelegendheid verschaffen, van een cierlyke beschryving te maken niet alleen van deszelfs situatie, uitgestrektheid, overdekte lanen, grotten, vyvers, bloemperken, maar ook van de veranderingen, welke hy aldaar van zins is te maken, waar over hy met de ervarenste meesters van 't Land reeds heeft raadgepleegt en waar van hy zelden mankeert eenige bestekken, om 'er ieders oordeel van te weten, in zyn zak te dragen, dewelke hy ook in zo gunstige omstandigheden niet verwaarlozen zal te tonen, en in de bewoordingen der kunst meesteragtig uit te leggen. Hier door gebeurt het niet zelden, dat het uitkomt wie beide de reizigers zyn; Durf ik vragen zal den een zeggen, of Mynheer die of die niet is; Om Mynheer te dienen, zal het antwoord wezen, en volgens myn gedagten moet Mynheer die of die naam voeren! Zo is het ook, Mynheer, Ey, Ey; Ik ken Mynheer [221] juist niet van aanzien, dog ik heb van Mynheer meer als eens horen spreeken, van die of die Raadsheer, daar ik de eer heb zeer gemeenzaam mee om te gaan; Wel het is my van harten lief 't geluk te hebben, van Mynheer zo onverwagt te ontmoeten, en kennis met | |
[pagina 220]
| |
hem te maken. Uit dusdanige wederzydsche ontdekking spruit dikwils een zoort van vriendschap die geduurende de gansche reis door onderlinge dienstplegingen wort uitgedrukt, dog in 't gemeen, zo dra men den voet op het land heeft, en elkander voor 't aangenaam gezelschap op 't ernstigste heeft bedankt, als een schaduw verdwynt. Dog ik kan die laffe babbelzugt aan luiden van 't beschreven Character ten besten houden. Ik kan ook inschikken dat een Onderstuurman of Bootsman karsvars uit Indien gekomen liegt dat hy swart word, en de toehoorders naar zyn plompe verdigtzelen doet luisteren met een gapende mond als of zy de verbazende toevallen zyns levens wilden inslikken; Dat een fyn Ambagtsman de Vloekers bestraft, een gansche Predicatie maakt, en met zo groot geheugen, als weinig oordeel de geheele Schriftuur overhoop haalt, zonder te vergeten nauwkeuriglyk, het Kapittel en Vers, waar ieder aangehaalde text te vinden is, met een laatdunkende, en naaapende toon aan te wyzen; Op de zelfde wyze kan ik door de vinger zien, dat een Cocceiaansche met een Voetsiaansche boer handgemeen worden, en na langen tyd met de uiterste onbesuistheid in de lugt geschermt te hebben, malkander en ieders begunstigde Leeraars de huid vol schelden; en eindelyk dat ieder 't zelfde regt tot spreeken zo wel als tot het meevaren hebbende, 't gedult op 't laatst verliest, en de anderen in de reden valt, en overschreeuwt, om ook een beurt te hebben; Dog 't geen my zo onbegrypelyk als on[222]verdragelyk voorkomt, is dat luiden die waarlyk verstand, en geleerdheid hebben, zig met onbekende in een ernstig gesprek wegens zaken van gewigt inwikkelen. Van die ongerymtheid nochtans heb ik verscheide reizen, niet zonder verontwaardiging oor- en ooggetuigen geweest. Zulks gebeurt voornamentlyk, wanneer dusdanig agtbaar man, met een ander, die zyne gevoelens durft verwerpen, in een geleerde oorlog geraakt is, en de wederzydsche Krygsbenden reeds in gedrukte Geschriften geschaart elkander met alle hevigheid te keer gaan; Onze twistschryver is in diergelyke omstandigheden met alle zyne vermogens aan dit verschil, van welkers beslissing zyn eer en rust afhangt, op 't nauwste verknogt. 't Is 't eenigste voorwerp van alle zyne bespiegelingen; 't Is hem onmooglyk ergens anders van te spreeken; Hy is 'er tot overlopens toe vol van; waar hy zig ook bevind, hy voelt zig gedwongen zig 'er een gedeelte van kwyt te maken; Zo eene ontlasting verkwikt hem, en doet zyn bloed met eene nieuw vloeibaarheid zyne aders doorstralen. Word 'er by geval in zyn tegenwoordigheid van zyne, of van zyner tegenpartyders boeken gewag | |
[pagina 221]
| |
gemaakt, dan gaat het hem naar wensch; Zo niet; het gezelschap moet 'er al evenwel aan gelooven. Hy zal de fatzoenlykste man of vrouw die omtrent hem geplaatst is vragen, of ze ook hebben horen spreeken van een zeker boek dus, of dus geintituleert; In geval 'er ja op geantwoord word, zo is het hem bykans onverschillig, of zyn werk gepreezen of gelaakt word, wel verzekert dat hy in staat is door zyne welspreekendheid de gemoederen stormenderhand in te nemen. Daar mee vat hy 't werk by de hand; Hy begint met de staat van 't geschil in 't ligt 't welk hem voordeligst is te plaatzen; Hy schraagt zyn gevoelen met alle de bewyzen, die 'er eenige betrekking op kunnen hebben, met hun getal, zo wel als met hunne kragt voordeel trachtende te doen, en met zyne argumenten, (om de groote Sancho Pança eene gelykenis te ontlenen) handelende, als zommige koopwyven met de Spaansche noten, omtrent dewelke het haar weinig scheelen kan of ze kwade met goede vermengen, indien ze maar zorg dragen dat de maat vol is. De Man vat hoe langs hoe meer vuur; Hy gaat zyn vyant te keer als of hy tegenwoordig was, en beschuldigt deszelfs gevoelen van een bronader te strekken aan de verfoeijelykste en verderfelykste Ketteryen; Hy gaat al voort in zyn iever, hoewel 't vaartuig reeds aan[223]legt, en zyne toehoorders de een na d'ander hem ontglippen, om aan land te stappen; Indien maar eenige bloedbeulingen, die geen woord van 't gezegde verstaan hebben, volmondig uit hebben verklaart, dat hy 't grootste gelyk van de waereld heeft, en dat zulke godlooze gevoelens, als die van zyn tegenparty, in 't land niet behoorden gedult te worden, zo straalt hem de vreugt ten ogen uit, en hy twyffelt niet of men moet van zyn zinnen berooft zyn, om zyn gevoelen in zyn gansche t'zamenhang met de volmaakste overtuiging niet aan te nemen. Tot de verhandeling van deze stof heeft my de volgende brief aanleiding gegeven.
Heer Spectator.
ONlangs geen plaats vindende in de roef van een zekere schuit wierd ik door 't aangenaam weer geraden, my agter op by de schipper te plaatzen. Aan de eene zyde van gemelde roef zat een welgekleed Heer nevens zyn Vrouw en Suster, en tegens hem over een Fransche Dame met haar Dogter en Zoon, dewelke wel een Proponent leek. Zo dra onzen Heer merkte met wat luiden hy zig bevond, begon hy zeer vloeyend en zonder haperen Fransch te spreeken, dog een Fransch daar men katten en honden mee zou | |
[pagina 222]
| |
vergeven hebben. Egter kan ik met waarheid betuigen dat; materiam superabat opusGa naar voetnoot1, het borduurzel de stof in frayigheid verre te boven ging. 'tZedert dat 'er zotten en schuiten in de waereld zyn, is 'er diergelyke malle en walgelyke klap in geen vaartuig voor den dag gebragt. Hy begon de vrienden aanstonds te vertellen, dat hy in zyn kindsche jaren noit op het School, wat moeite zyn Papa, en Mama daar toe ook mogten aanwenden, geen drie Fransche woorden in zyne harssenen had kunnen krygen; Dog niet door zyn domheid; neen ganschelyk niet; 't was om dat een zeker bekend schoolboekje genaamt de Fransche TyrannyGa naar voetnoot2 hem zo een haat voor de Fransche Landaard had ingeboement, dat hy haar taal niet als met eene koude grilling had konnen aanhoren. Om nochtans te toonen, hoe hy tot zo een grondige kennis van die algemeene spraak gekomen was, verhaalde hy ons dat, wanneer hy in zyn twintigste jaar was, zyne Ouders, die absoluit wilden hebben, dat hy, nevens andere fatzoenlyke luiden, Fransch sprak, goedgevonden hadden hem naar Parys te zenden, om aldaar, of hy hoog of laag sprong, die taal wel te moeten leren.Ga naar voetnoot3 Na een geruimen tyd zig met tekens, als een [224] stomme, te hebben beholpen, leerde hy hier en daar een woord, 't welk hy doorgaans zo kwalyk, en met zulke ongerymde dubbelzinnigheden te pas bragt, dat hy by al de waereld ('t geen hem als een Koning diverteerde) voor stapelzot wierd aangezien. Wanneer hy nochtans niet boven drie jaren in die hoofdstad had versleten, was hy die taal zo wel meester geworden, dat hy de spotagtige Fransjes hun geksteeken wel dubbeld betaald had gezet, en aangaande de gesteldheid van Holland alles, wat hem in 't hooft schoot, had weten wys te maken; Ja zelfs dat in ons land de kerken boven op de torens, en de kelders op zolders stonden; Daar by had hy zig zo wel weten te confyten in de swier en manieren van die Natie, dat op zyn te rugkomst een van zyn Papa's boeren luidkeels uitgeschreeuwt had, dat hy 'er puur uitzag, en sprak, als een Fransche Mof. Deze uitdrukking deed hem schateren van lagchen; Hy herhaalde de zelve wel tien maal, en telkens tegens alle schyn van moge- | |
[pagina 223]
| |
lykheid, met een verdubbeld geschater. Diergelyke praatjes wierden drie volslage uuren agter den ander, zonder de minste afbreeking, uitgerekt, en vermids onze geestige Reiziger 't stilzwygen der toehoorderen, verzelt met eenige grimlagchen, hen door zyne dwaasheid afgeperst, voor een aanmoedigende toejuiching aanzag, wierd hy hoe langer hoe gekker, en sloeg taal uit, die nog kant nog wal raakte. Ook bediende hy zig, zonder erg, van spreekwyzen, die hy niet als in 't gezelschap van gerieflyke Fransche Juffertjes kan geleerd hebben, en die de loste Fransche Dragonder myden zou by fatsoenlyke Dames zig te laten ontvallen. Ondertusschen baaide onze man zig in de geestige voortbrengzelen van zyn verstand, en ik twyffel of hem de gansche reis wel een kwartier uurs geduurt heeft, 't welk my die uitter aard zwaarmoedig ben over zyn vrolyke zotheid bykans nydig maakte. Ik kon my egter niet onthouden van aan een Advocaat, die naast my zat, in 't oor te luisteren, dat ik noit grooter gek ontmoet had; Dog deze antwoordde my op de zelfde wyze, dat het een schatryk Heer was. Dan is het wat anders, Mynheer, sprak ik; zulks wist ik niet. Stultitiam patiuntur opesGa naar voetnoot1; Dog het gaat vry wat ver met onzen man, en ik twyffel hartelyk of zyn gansche dwaasheid agter dat schilt, al was het nog zo groot, zig wel verschuilen kan. Ik blyve. [225] |
|