De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 197]
| |
No. 85. Den 18. Augustus 1732. De Hollandsche Spectator.
Ludere par impar, equitare in arundine cava.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator.
HEt lust my U en 't gemeen een schets mede te delen van een buitenleven, dat ik met drie goede vrienden reeds zedert vier weken met de grootste aangenaamheid gesmaakt heb, en niet en twyfel, dewyl gemelde goede vrienden al zo ontlast van dringende bezigheden zyn als ik, of wy zullen volharden te smaken, zo lang het lieve zomerweer dat langzaam gekomen is, en langzaam, gelyk wy hopen, zal vertrekken, ons byblyven wil. De plaats alwaar wy den tyd tot nog toe zo wel doorgebragt hebben, is een Landgoed, dat door myne voorouders meer als twee hondert jaren bezeten is geweest, gelegen in eene andere Provincie, alwaar de beursen vry schraler zyn als hier, dog de grond vetter, en de lucht fyner en zuiverer; Hoewel ik in zeer schrale en magere uitdrukkingen van dit myn buitenplaatsje gesprooken had, zo moet ik echter bekennen, dat myne gezellen, wanneer ons rytuig voor 't zelve stil hield, het met dat zoort van verbaastheid aanschouden, 't welk voor 't voorwerp, waar door het gebaart word, niets zeer voordeligs betekend. Geen wonder, men verbeelde zig een huis van voren met pannen, dog van agteren met riet bedekt, en by [194] gevolg ten dele voor den Landheer, ten dele door den Bouwer, bewoonbaar. | |
[pagina 198]
| |
Al de vertrekken, die ik in 't zelve besla, bestaan in vier kamertjes ieder van welken voorzien is met een Ledikantje, vier a vyf stoelen, een tafel en spiegel, alles van zeer geringe waarde, dog gemakkelyk, net, zindelyk, en zelfs verlustigend voor het oog, dewyl de behangzels bestaan uit de levendigste Catoentjes, die voor weinig gelt gekogt kunnen worden. Voeg by deze slaapkamertjes een groote koele eetzaal, een knappe en gemakkelyke keuken, en een diepe verwulfde kelder, en daar hebje de gansche huizing daar de Landheer moeds genoeg had om zyne dierbaarste Vrienden te durven huisvesten, hoewel het 'er van buiten niet beter uitziet als van binnen. Men vind 'er niets dat naar een Hollandsche lusthof gelykt, als een klein eenvoudig bloemtuintje, waar in ik zorg gedragen heb dat een gedurige opvolging van verscheide dog onkostbare bloemen zo lang het mooglyk is de zinnen vervrolyke. In vergelding ziet men 'er uitgestrekte bogaarden, in welken de meeste jaren het vrugten op de bomen schynt geregend te hebben, en niet min ruime moestuinen, die beter en smakelyker aardvrugten voortbrengen, als de kwistigste lekkerbek uit de aanhangers van den eenvoudigen Menno t'Amsterdam voor gelt kan bekomen. Voeg hier by geen vyvers maar slooten, en wateringen van zuiver bergwater, en rykelyk voorzien van vis, daar ik durf roemen, dat Meer-, en Y-baars niet by te pas kunnen komen; zo dat, indien men by dit alles reekend een goede menigte wilde duiven, eigen gemeste hoenderen enz. men gemakkelyk kan bevroeden, dat men op myn gering woningtje, zo weinig honger behoeft te lyden, als in een koninklyk lust-paleis. Dat men 'er geen gevaar loope van door den [195] dorst te sterven, daar draag ik meê zorg voor, en in een kelder zo koel, en zo diep, dat 'er de drank niet alleen goed in blyft, maar zig ook verbetert, heb ik in 't gemeen twee a drie zoorten van gemeene maar zuivre, en gezonde wynen, die door de vergiftigende handen van de wynbrouwers niet gepasseert hebben. Maar zal men zeggen, wat is het buitenleven zonder wandelen! niet veel zekerlyk, en de wandeling in bogaarden, en moestuinen is op verre na de vermakelykste niet; Dog ik heb vergeten te zeggen, dat omtrent één pistoolschoot aan de regter hand van myn woning, zig een woest bosch opdoet, dat my, en den bewoonder overvloedig brandhout verschaft, en in 't welk ik, (om zo weinig grond egter te verliezen, als 't mogelyk was,) eenige smalle dreven heb doen openen, daar nauwlyks drie mans naast den ander kunnen gaan en een | |
[pagina 199]
| |
Dame met een vertugadyn, alias pannierGa naar voetnoot1, met groote moeite alleen. Deze nauwe allées verschaffen my niet alleen aangename gezigten, maar ze zyn ook natuurlyk t'allen zyden, door takken die van zelf in een vlegten zo digt overdekt, dat ze voor den wandelaar op 't heetste van den dag niet alleen gebruikbaar zyn, maar zelfs hem een lieffelyke schuilplaats voor de buitengesloote stralen van de brandende zon aanbieden. Op ons aankomen wierd ik met eene boersche eerbiedigheid ontfangen, en welkom geheten door den huisman, nevens zyn vrouw, kinderen, en huisgenoten, welke ik niet alleen vriendelyk wederom groette, maar ook met een ware hartelykheid omhelsde. Myne metgezellen hielden op van zig over die gemeenzaamheid te verwonderen, zo dra ze van my hadden verstaan, dat de voorouders van dien goede Man, zo lang bruikers, als de myne eigenaars van dit goed waren geweest, altyd derzelver belangen, [196] met de uiterste opregtigheid zo wel als hunne eigenen, hadden bedoelt, en dat ik nog de mynen oit een duit aan hen waren te kort gekomen. Terwyl wy met trentelen en myn Kasteel te doorsnuffelen eenigen tyd doorbragten, raakte het avondmaal, waar na ieder even zeer rekhalsde, klaar, en wierd opgedist; Hier zag ik met de grootste vergenoeging, dat naar zommige ragouts, door een goede keukenmeid gereed gemaakt, niet eens getaalt wierd, terwyl 'er met zo eene happige graagheid, aan erten en bonen gevallen wierd, dat, hoewel 'er opgehoopte schootels van op tafel stonden, ik zomtyds vreesde dat 'er te kort zou komen, en 't zelfde heb ik alle de volgende dagen ondervonden, te meer dewyl ik in staat was om dat eenvoudig slag van smakelyke kost op ieder maaltyd, met verscheidenheid van zoorten, of ten minste van toebereiding, myne goede vrienden voor te zetten. Wanneer wy, na dat de grootste honger gestilt was, onder een sober glaasje wyn, aan 't praten raakten, wierd myn schraale wooning het eerste voorwerp van ons gesprek, en een der vrienden, een groot Taal- en Oudheidkundige, die een fray huis aan de Vegt bezit, het woord vattende, Gy hebt hier, Myn Vriend, sprak hy, een wonder fraye gelegendheid; Welke heerlyke gezigten, en schoone Landsdouwen! ik moet bekennen, dat het hier uittermate vermaaklyk is. Dog 't verwondert my dat gy niet toelegt om uw huis wat meer gemak en cieraad by te zetten; Dit zou ligt uit te werken zyn; Gy behoefde maar een voet of | |
[pagina 200]
| |
tien van uw dorschvloer te verliezen, en de onkosten zouden, naar ik het by my zelf reeds overlegt heb, gering zyn; Met een duizend gulden a tien zou men al veel kunnen doen...; Ik begeer geen duimbreed van myn dorschvloer te verliezen Mynheer, antwoordde ik, hem in zyn reden vallende; Myn huis en al wat 'er by of omtrent is zal blyven gelyk ik het van myne ouders ontfangen heb, en ik meen alleenlyk te zorgen, dat het voor verval bewaart word, en al wierd my de vereischte somme geschonken, zo zoud ik ze op voorwaarde van ze daar toe te besteeden, weigeren aan te neemen. Ik zou 'er niet alleen niets by winnen, maar op allerlei wyzen by verliezen. Ei lieve, Mynheer, zo ik myn huis ophaal en verzier, zal ik 'er geruster in kunnen slapen, smakelyker eeten, myne vrienden met meer vermaak en hartelykheid onthalen; Wat ontbeer ik hier tog, dat my wezentlyk nodig is om alle de aangenaamheden van 't buiten[197]leeven te genieten? Daar by koom ik eens tot de gril van myn huis anzienlyker te willen maken, zo diende alles met die verbeetering wel evenmatig te zyn, en zo moeten myne schoone vrugtboomen, en moestuinen plaats maken voor parterres, breede laanen, en starrebosschen, en aldus zal myne milddadige voedster een dier houkind worden. Myne meubilen zullen ook pragtiger moeten worden, en in plaats dat ik dezen zonder zorg en dwang gebruik, zal ik een slaaf van de nieuwen zyn. Voeg daar by dat ik zelfs met een pragtig gebouw, en cierlyk lusthof, al verloor ik 'er niets by, dit stuk goed niet zou willen verruilen. Ik kom op het Land de kunst ontvlieden, en de natuur een langdurig bezoek geven, en vind haar niet in marmere vazen, vergulde beelden, koninklyke grotten, veelverwige parterres, maar in koornvelden, bosschen, weiden, en bogaarden. Uit eerzugt zal ik nog min diergelyke zotheid onderstaan, want al was ik dwaas genoeg om in zulke onderwerpen eenige luister te zoeken, zo zou het my onmooglyk wezen myn lusthuis met de aanzienlykste te evenaaren, en de tweede rang zou my alzo onverschillig zyn als de laagste. Een eer, die my met duizend anderen gemeen is, agt ik nauwlyks een eer. Deze myn reden wierd goedgekeurt, en onze dagelyksche verlustigingen die in genen delen van pragt en onkosten afhangen, bevestigen de vrienden meer en meer, in myn eenvoudig gevoelen. Van deze verlustigingen heb ik inzonderheid voorgenoomen U een schets mede te deelen. Ik wist dat die Heeren, alle Luiden van studie gelyk ik, gewoon waren vroeg op te staan, en zo dra ik ze voor de eerste reis naar hunne celletjes leidde, verzogt ik hen eene volstrekte, en ongedwonge vryheid te gebruiken, en voor eerst, naar het | |
[pagina 201]
| |
hen in 't hooft zoude schieten, ieder by zig zelf, of t'zamen te ontbyten. Ik wees hen myne geringe boekenkast, hen desselfs vry gebruik hartelyk aanbiedende, dog hen egter ontradende alle ernstige inspanning van gedagten; en deze myn raad is tot nog toe wonder wel opgevolgt geweest. 'sMorgens wilden zig zommige kleeden, doch myn voorbeeld stelde hen zulks uit het hooft, dewyl ik voor den dag kwam alleenlyk geschoeit, met een gering slaapjak en een grof dog schoon hemt, gelyk myne witte onderkoussen mede waren. Dit exempel wierd aanstonds met toejuiching goedgekeurt, en word tot nog toe door [198] ons stiptelyk achtervolgt. Gemeenlyk, na dat ieder in zyn vertrekje van zyne godsdienstige pligten, naar zyn iever en goeddunken, zig heeft gekweeten, gaat elk zyn weg, zonder naar elkander om te zien; Dog doorgaans bevinden wy ons alle t'zamen op het uur van het ontbyt, van 't welke Coffy, Thee en Chocolaat allengskens verbannen zyn, en in welkers plaats een koude ham, paterstukGa naar voetnoot1, en ook wel eens gerooste Lamsribbetjes, op zyn fransch, voor den dag komen, en besproeit worden door een glas wyn of sterk bier; hier raken wy in 't gemeen voor een uur of anderhalf, aan 't praten, en zelfs aan het disputeeren, dat nogthans maar een reis of twee, tot éen heevig geschil, dog ligt bevreedigt, uitgeborsten is. Dit voedzaam ontbyt komt ons wel te pas, om dat we, hoewel alle boven de veertig jaren, ons aan kragtige lichaamsoeffeningen overgeven, onder welke de kinderagtigste ons als de beste, en aangenaamste voorkomen. 't Is ons meer als eens gebeurt 's ogtens voor de groote hette over een slootje te gaan springen, waar door meenig nat been gehaalt, en meenig aangenaam gelach is veroorzaakt geweest. Steevig door te wandelen is ons dagelyks werk; Dog daar kan de heele tyd niet mêe doorgebragt worden. Kegelen is 'er ook geen gebrek, dog de kegels en de ballen, voor boere kneukels gemaakt, vallen voor onze teere handen wat swaar en grof, en de sterkste onder ons is buiten staat dat vermoeyend spel een uur uit te houden. Dog voor het heetste van den dag hebben wy een spulletje gevonden, dat gy niet ligt raden zult, en ons een onuitspreeklyk vermaak doet erlangen; De verzinning van 't zelve zyn wy aan myn goeden boer verschuldigt; Hoort eens jongens, zei hy op een zekeren tyd, dat hy ons sterk zag zweeten; Wy oude huislui, als het heel warm is, knikkeren nog wel eens met malkander duitjes op, en je zoud niet gelooven wat een pleizierig spulletje het is; In een van de dreefjes van 't bosch is de | |
[pagina 202]
| |
schoonste knikkerbaan van de waereld, onder 't lommer; 't is 'er zo koel als lood, en de grond is zo hard, als myn dorschvloer, en myn jongens hebben marmels genoeg. Deze voorslag verbaasde ons eenigzins in het begin, doch de lugtgeestigste onder ons, met een blyde toon hebbende uitgeroepen; fiat knikkeren wierd van my en nog een ander gevolgt; Dog onze heer Litterator vreezende dat zo een kinderagtige uitspanning zyne deftigheid onteeren zou, wou [199] 'er niet aan, dog verwaardigde zig, egter toeziender te wezen, terwyl Kreelis Janzen zyn plaats waarnam. Hoewel onze geleerde Heer dien ganschen dag de naam van breekspel moest hooren, en men hem met de kragtigste bewyzen deed zien, dat al de spellen, als ze zonder kwetzing van reden en deugd, hun oogmerk van den mensch te vervrolyken bereiken, van eene, en zelfde waarde zyn, wy klopten voor een doof mans deur; Dog s'anderendaags 's ogtens kwam ik hem aan boord met andere argumenten, die ik weet dat op zyn gemoed en wyze van denken meer vat hebben als bloote redeneeringen. Ik trad dan in zyn kamer beladen met een Horatius, en een deel van de werken van Cicero, en verzekerde hem, met het ernstigst gelaat, dat ik in staat was, uit beide die Autheuren, welkers gezag by de geleerde waereld van zo een groot gewigt is, hem aan te tonen, dat hy niet nalaten kon met ons te knikkeren; Zie eens hier, Mynheer, vervolgde ik, wat onze Lierdigter getuigt van Scipio en van Lelius zulke groote Mannen, als 't aloud Rome ooit heeft voortgebragt! zegt hy niet duidelyk, dat wanneer Ga naar voetnoot*de manhaftigheid van den eene en de sagtmoedige wysheid van den ander zig op het Land bevonden, met den Hekeldigter Lucilius, zy in hunne onderkleeren, net als wy, allerhande spelletjes en kuuren aanregtten, terwyl de pot met aardvrugten op 't vuur stond. Daar staat evenwel niet dat ze knikkerden, was het antwoord; Dat is waar, sprak ik, maar ze rechten grillen uit die nog ruim zo kinderagtig waren; Je wilt immers aan 't getuigenis van uw eigen Cicero wel geloof slaan, en daar vind ge immers duidelyk: dat Lelius gewoon was Scipio in 't buitenleeven te verzellen, en dus wanneer ze Ga naar voetnoot†de stad met al zo veel genoegen als of het een kerker was, waren ont- | |
[pagina 203]
| |
vloogen, zy zig, op een ongelooflyke manier, aan de grootste kinderagtigheden overgaven, dat ze onder anderen aan de zeekant schulpen en hoo[200]rentjes gingen zoeken, en geen spel te laag vonden dat hen maar kon verlustigen, en van zorg ontlasten. Dit bewys had vat op 's mans ernsthaftigheid, en den zelfden dag knikkerde hy met ons, met meer iever als iemant, en even eens als of ieder schoot een verdienstige navolging van de treffelykste mannen der oudheid was geweest. Om ons te tonen, dat zyn bekeering opregt is krakeelt hy trots de beste straatjongen, en hy haalt weder op, van ons allen trouw geholpen, al de loopjes, en spreekwyzen, by ons, onder 't speelen, in onze eerste jeugd gebruikt. Dog waar in hy ons allen inzonderheid overtreft, zyn de potzige buigingen en drayingen van zyn ligchaam, met welke hy zyn marmel tracht te helpen, en ter plaatze, daar hy dezelve graag had, te doen komen. 't Is my niet mooglyk uit te drukken, hoe dit alles ons verlustigt en verheugd? Geen Koning kan zig beter diverteeren; Alle onze kinderspulletjes, en voornamentlyk het knikkeren, maken op onze verbeelding zo een sterken indruk dat het met ons is als of wy wezentlyk weder tot onze kindsche jaren te rug waren gekeert, en in staat waren gesteld, van een zuiver vermaak, zonder de minste vermenging van zorg en bekommering te genieten. Wy zyn alle van het beste humeur, dat men wenschen kan; ons eeten smaakt ons wonderlyk, en ons drinken niet minder, en schoon wy oordeelen dat een half vlesje voor ieder maaltyd genoeg is, zo gaan wy zomtyds wel eens wat verder, en voornamentlyk 's avonds als wy zo in de praat verwert zyn, dat we moeite hebben van 'er ons uit te redden. Ieder ogtent bykans vinden wy dat we 's avonds te voren wat te veel gedaan hebben, dog 's avonds kunnen wy nauwlyks begrypen hoe dat ons die gedagten in 't hooft zyn gekomen. Zelden is het egter zo grof gegaan, dat ieder zyn bottelje gekraakt heeft. Dog ik bemerk dat ik met zo veel genoegen van ons buitenleeven spreeke, dat ik moeite heb om 'er van op te houden, en daar door gevaar zoude lopen van U te verveelen, zo ik my niet haaste met u te verzeekeren dat ik nevens myne goede vrienden blyve: &c. [201] |
|