De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 178]
| |
No. 82. Den 8. Augustus 1732. De Hollandsche Spectator.- - - Versate diu, quid ferre resucent
Quid valeant humeri. - - - -Ga naar voetnoot1
DE vermaarde ridder Temple,Ga naar voetnoot2 een van de wyste Britten van zyn Eeuw, pryst niets zo zeer in de loffelyke bestiering van ons Gemeene best als de wyze op welke de Regeering met de Geestlykheid handelt, aan de welke zy alle mooglyke eer en gunst bewyst, schoon ze aan d'andere kant met de uiterste oplettendheid zorg draagt, dat dezelven binnen de palen van haar pligt blyve, en zonder oogluiking straft ongeruste Predikers, die zig op den stoel met staatzaken bemoeyen, en aldus, 't zy uit onkunde, 't zy uit heerschzugt, 't zaad van oproer in de gemoederen der gemeente strooyen. 't Is niet mogelyk dat iemand die zyn oordeel met onpartydigheid weet te gebruiken, zyn zegel aan dit gevoelen van dien grooten staatsman niet hange, en met hem niet van gedagte zy, dat het in alle regeeringen een stale wet behoorde te zyn de staatkunde uit de kerken te weren, zonder ooit te dulden, in wat opzigt, en onder wat voorwendzel het ook mag zyn, dat Christelyke Leeraars hunne gevoelens in 't openbaar wegens maatrege- | |
[pagina 179]
| |
len die by de regeering worden genomen of zouden kunnen genomen worden voor den dag brengen. Zommige verstandige [170] Luiden, die hier omtrent met my van 't zelfde oordeel zyn, brengen als een der voornaamste redenen van dit hun gevoelen by, dat de Godgeleerdheid en de staatkunde op strydige grondbeginzelen steunen, die het onmooglyk is met elkander in 't zelfde verband te brengen, en dat staten en koninkryken met den bybel in den hand niet voorspoediglyk kunnen bestiert worden. Dog verre van op dien zelfden grond te bouwen, zo verwerp ik die reden als valsch en gevaarlyk; Ik vind my in staat van wiskunstiglyk te bewyzen, dat 'er tusschen de grondbeginzelen van deze verhevene wetenschappen waar van het eene het tydelyk, en de andere het eeuwig geluk der menschen bedoelt, geen de minste strydigheid kan aangetoont worden; Dat staten niet alleen met den bybel in de hand kunnen, maar ook moeten geregeert worden, en dat een zuivere opregtigheid, door de voorzigtigheid bestierd, de staatkunde meer voordeel toebrengt, als het schranderste bedrog, dat op het kunstigste vernist word. Dog dewyl dit myn tegenwoordige stof niet en is, zal ik zeggen dat een van de gewigtigste redenen van myn voorgemelt gevoelen, bestaat in myne overtuiging aangaande de noodzakelyke onkunde der meeste Godsgeleerden, wat staatzaaken betreft. Ik heb in een voorig vertoog aangetoont, wat gaven, wat arbeid, hoe groote vereeniging van licht tot verkryging van de ware staatkunde vereischt wordenGa naar voetnoot1; Laat ons nu in een Leeraar al de natuurlyke geest en schranderheid onderstellen die in eene menschelyke ziel vallen kunnen, het zal altyd zeker blyven, dat hy niet t'effens tot in den boezem van alle de moeyelykste wetenschappen door kan dringen, en dat volgens de gemeene loop der hedendaagsche studien, de naarstigste en sneedigste [171] Godsgeleerde al zyn tyd hoognodig heeft gehad om zig tot de bediening van het wigtigste ampt, dat bedagt kan worden, bekwaam te maken. Zo een student in de Theologie vier jaren op de Academie besteed, zo is het al vry wel, en wat moet hy in dien korten tyd niet al leeren? wat menigvuldige kennis moet hy zig niet eigen maken, om voor een regtschaapen Godsgeleerde uit te kunnen komen. 't Is niet genoeg dat hy zig van de Grieksche en Hebreeuwsche taalen meester make; Hy moet 'er nog byvoegen een uitgestrekte kennis van de Oostersche oudheden en gewoontens, eer hy eens tot de Theologie toe kan treeden; 't Is hem zelf ten hoogste raadzaam eer hy die moeyelyke studie | |
[pagina 180]
| |
aanvaarde, zyn oordeel daar toe in staat te stellen door de betragting van een bondige redeneerkunde, die niet kwalyk ondersteund word door eenige denkbeelden van de Wiskonst, waar door de reden met zo veel vrugt gewend word den staat van een geschil noit uit het oog te verliezen, en met de uiterste voorzigtigheid van een hooftwaarheid tot de gevolgen, dewelke uit dezelve voortvloeyen, neder te dalen. Wanneer hy alsdan alle die gaven wel aangelegt heeft, niet alleen om het Ga naar voetnoot*Systema van zyne Leermeesters te begrypen en door middel van bespiegeling zyne denkbeelden in te lyven, maar wel voornamentlyk om door een vlytig, onpartydig, en oordeelkundig onderzoek der heilige schriften zig te verzekeren, dat de gezegde aaneenschakeling van leerstukken wezentlyk van God geopenbaart is, dan is hy nog maar een Theologant, en geen Prediker. Hy moet nog leeren zyn gedagten met kragt en klaarheid uit te drukken, en door een goede schikking in het beste ligt te plaatzen. Ik [172] twyffel niet of hier uit zal zonder moeite nagegaan kunnen worden, dat hy geen stip van zyne Academische jaren kan missen, om het zelve aan een studie, verscheiden van zyn voornaam oogmerk, te lenen; En niemand zal zig verbeelden, denk ik, dat wanneer hy tot het Leeraars ampt zal gekomen zyn, hem meer tyd overig zal wezen; dewyl ieder weet dat een waardig Predikant zyn hals groothartiglyk bukt onder 't jok van een agtbare slaverny, die al zyn arbeid, al zyn tyd en alle zyne vermogens van hem vordert, en hem nauwlyks ademhaling overlaat. 't Is derhalven bykans onmooglyk dat een Leeraar zig onderwinde een meesteragtig oordeel te vellen over 't grootst gedeelte van staatzaken, zonder zig aan eene bespottelyke laatdunkendheid schuldig te maken, en zonder zig het talent aan te matigen, dat Moliere de Grooten toeschryft, van alles te weten, zonder dat ze iets behoeven te leeren. Mogelyk zal men my zeggen, dat niet tegenstaande de erkende moeyelykheid der staatkunde, in de bestiering van landen en ryken voorvallen aangemerkt worden, die zo onmiddelyk van de eerste beginzelen der redeneering afhangen, dat ze niet boven het bereik zyn van wie het ook zyn mag, die niet van natuurlyk verstand, en oordeel is berooft. Zulks ontken ik niet, dog ik hou staande dat dusdanige voorvallen zeer zeldzaam zyn, dat wy ons dikwils het meest bedriegen omtrent die genen, die ons het baarblykelykste voorkomen, om dat het ons den meesten tyd onmooglyk is | |
[pagina 181]
| |
dezelven in 't volkomen verband van hunne wezentlyke omstandigheden, en beweegredenen te beschouwen. Dog om verder te gaan, al waren zommige Predikers nog grooter staatkundigen als Godgeleerden, en al waren alle [173] de geheimste paden van dien verwerden doolhof hen bekent, zo zoude het echter voor wat regering het ook zy, van de uiterste gevaarlykheid zyn, hen toe te staan de straalen van dat verheven licht op den Predikstoel te doen schitteren. De omzigtigste voorzorg behoorde in dit geval, myns oordeels, zelfs zo ver te gaan, dat het hen alzo ongeoorloft moest zyn maatregelen by de hooge overheid genomen, of te nemen, te pryzen, als te laken; De reden daar van en is niet duister; Want staat men hen toe dusdanige onderwerpen als nut en heilzaam op te vyzelen, zo schynt men in hen een recht te erkennen van 'er hun vonnis over te vellen, en van dezelve, volgens hun begrip, zo wel te verwerpen, als goed te keuren. Voeg hier by, dat die aanpryzing de gemeente moet voorkomen, als een zoort van bevestiging, en als een nodig zegel dat de geestelykheid gemagtigt is, aan de wetten der souvereinen te hangen, 't welk haar gezag by het volk vermeerdert, naar mate het aan 't wettig oppergezag zyn kragt en luister doet verliezen. Hier by komt dat zo een zwakke toelating niet anders zoude kunnen zyn als een bronader van verderffelyke gevolgen; Is het niet handtastelyk, dat de geestelykheid al de maatregelen van den souverain niet zoude kunnen of willen met haare loftuitingen bekragtigen, en dat aldus al 't geen door haar niet volmondiglyk zou worden goedgekeurt, de gemeente als verdagt zoude voorkomen, en als met een voorzigtig stilzwygen door haare verligte en zorgvuldige Herders verworpen? En is 't wel mogelyk dat zulks in de gemoederen der onderdanen niet een gedurige onrust en agterdogt zoude baren aangaande de wysheid, en welmeenendheid van hunne wettige bestierders. Dog zo het uit het ge[174]zegde middagklaar blykt, dat het pryzen zelfs in dit geval schadelyk is, wie ziet niet dat het laken ten uiterste verderffelyk moet zyn, en door de vinger gezien, in staat is alle ontzag, en gehoorzaamheid aan de wettige Oppermagt verschuldigt te ontzenuwen, en allengskens te vernietigen, en aldus alle eendragt, vrede, en voorspoed, uit een Land te verbannen. De minste stap tot het aanmatigen van zo een verderffelyk gezag moet des te meer geweert worden om dat het door een algemeene, en onafgebrooke ervarentheid maar al te bekent is, dat de heerschzugt de geestelykheid op een byzondere manier eigen is, niet om dat ze als een byzonder slag van menschen moet aangezien worden, maar om dat ze bestaat uit menschen | |
[pagina 182]
| |
gelyk als anderen, en door de kittelende omstandigheden, waar in ze zig bevind nootzakelyk moet uitgelokt worden tot een geduurige uitbreiding van haar aangroeyende magt. Is het moeyelyk te begrypen, dat een zwak schepzel niet tot verwaandheid vervalle, wanneer het dagelyks van een verheeve gestoelte niet alleen duizenden gemeene onderdanen, maar al wat groot, Edel en magtig in een volk, als van zyn mond ziet afhangen, en met een diep en eerbiedig stilzwygen, en met een ingespanne aandagt naar 't geen het hen uit naam van 't Opperwezen te zeggen heeft, ziet luisteren? Is het onnatuurlyk dat het zelve door hoogmoet zig zelf ontrukt vergeete, dat het Koninkryk zyns meesters niet van deze waereld is, en zig verbeelde, dat zo een volk gelukkig zoude zyn indien het van Philosophen bestierd wierd, het nog gelukkiger zoude zyn, indien het van Theologanten wierd beheerscht, en dienvolgens, dat 'er in de God[175]geleertheid een zoort van recht tot de regeering opgeslooten legt. Maar zegt men in 't gemeen, de overheden zyn menschen van de zelfde beweeging als de onderdanen, en wie dog zal hen hunne misslagen aanwyzen, zo de Predikanten zig van die pligt niet kwyten. Dog hier moet een nauwkeurig onderscheid gemaakt worden, tusschen misslagen die ze als menschen, en misslagen die ze als Regenten schynen te begaan. Wat de eersten betreft, wie twyfelt, of een Christelyk Harder mag, en moet de zelven bestraffen, dewyl de Overheden, zo wel als de geringste en laagste arbeidsman tot zyne kudde behoort. Dog hier in moet nootwendiglyk de kieste bescheidenheid gebruikt worden; Men moet alle byzonderheden die 't berispte voorwerp kenbaar kunnen maken, en als met de vinger aanwyzen, zorgvuldiglyk myden, op dat men die geene die voor den onderdanen altyd voorwerpen van liefde en eerbied moeten blyven, niet tot een doelwit van den algemeenen haat en veragting stelle. Denkt nogthans een deftig Leeraar reden te hebben van te vrezen, dat zo eene algemeene bestraffing en vermaning niet kragtdadig genoeg zy, om zyn godvrugtig doelwit te treffen, hy volge 't voorbeeld van den Profeet Nathan, en in plaats van de gruwelzonde van een Vorst of Regent voor 't volk afschuwelyk te maken, hy zegge hem in 't geheim, gy zyt die man; Dog zonder oit aan zyn ernst en iever toe te laten over zyne eerbiedigheid als onderdaan te zegenpralen. Het is te denken, dat hoe zyne bestraffing in nedrigheid en beschaafdheid nader aan die van Nathan zal komen hoe meer invloed dezelve op het bestrafte gemoet zal hebben. Dog [176] wat aangaat gewaande fouten en misslagen betrekkelyk tot regeering, en staatkunde, ik hebbe, zo my | |
[pagina 183]
| |
dunkt, wiskonstig beweezen, dat ze nog konnen nog mogen op de predikstoel ten toon gestelt. Ik weet dat alle de menschelyke pligten aan die van een waar Christen onderworpen zyn, en dienvolgens is het zeker dat een Leeraar het recht heeft in 't algemeen de pligten eens Vaders des Vaderlands te beschryven, in haar waar ligt te plaatzen, en de kragtigste beweegreden in 't werk te stellen, om derzelver betragting aan te pryzen; Dog het kan niet anders als strafbaar in hem voorkomen door duidelyke zinspelingen, die vermaningen hoe heilzaam ook, op afgeschetste voorwerpen toe te passen. Denkt hy egter reden te hebben van bezwaart te zyn over 't gedrag van zyne overheid? Niemant van onze Regenten sluit zyn deur voor een eerwaardig Leeraar, en ik twyffel niet of 't grootst getal is even geneigt eens anders ligt, als 't hunne te gebruiken tot het bereiken van hun voornaam oogmerk, de welstand van 't Gemeenbest.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [177] |
|