De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 128]
| |
No. 74. Den 11. July [1732].Ga naar voetnoot1 De Hollandsche Spectator.
Navita de ventis, de tauris narrat arator,
Enumerat miles vulnera, pastor oves.
ovid.Ga naar voetnoot2
DAar is een zekere kunst en behendigheid om agting in de waereld te verkrygen, dewelke, wanneer ze om tot haar oogmerk te komen, zig van geen valsche streeken bediend, myns oordeels, zeer geoorloft is. Doch dusdanige verligte en voorzigtige eerzugt is vry zeldzaam, en duizenden Mannen die een uitgestrekte reputatie verdienen, zyn door de liefde voor dezelve zo verblind, en wenden zulke verkeerde middelen aan om ze te verkrygen en gestadig te vermeerderen, dat men zweeren zou, dat ze dezelve versmaden, en beslooten hebben niets te verwaarlozen om 'er zig van te ontdoen. Aristus is buiten tegenspraak een van de wyste Rechtsgeleerden van onze eeuw; Hy heeft zig niet alleen weten te ontwerren uit den moeyelyken doolhof van de Roomsche Wetten; Hy is niet alleen in staat, door 't overeenbrengen en vergelyken van de gedagten der grootste leermeesters van die wetenschap, om ons de ware sleutel van den ondoordringelyksten raad zelfs van 't burgerregt aan te toonen, maar om deze zyne geleerdheid op onwrikbaare gronden te vestigen, heeft hy dezelve door [106] eene onvermoeide arbeid en een wondere scherpzigtigheid uit | |
[pagina 129]
| |
de innigste boezem des Redens, en uit de waare natuur van de menschelyke t'zamenleving voor den dag gehaalt, en in 't heerlykste licht geplaatst. Dog door eene onbegrypelyke spooreloosheid schynt hy van de agting door zulke uitmuntende gaven, en zo eenen loffelyken arbeid verdiend, een walg te hebben. In plaats van dezelven meer en meer uit te doen blinken, en de geleerde waereld door zyne doorwrogte schriften te verbazen, besteed hy en groot gedeelte van zyn tyd tot vaarzen maken, Aristus wil absoluit Poeet zyn, dog 't is tegen wil en dank van Apollo; 't Geen de man voortbrengt, hoewel met de regelen der Digtkunde overeenkomende, is laf, koud, zonder geest en levendigheid; 't Verwekt in den Lezer medelyden, in steede van vermaak en de veragting die de bedroefde Poëet zig moedwillig op den hals haalt, strekt zig uit tot op den deftigen Regtgeleerde, en benevelt deszelfs welverdiende reputatie. 't Is op dezelfde wyze gelegen met AEsculapides, die in de geneeskunde weinige boven zig behoeft te erkennen, en aan wien de natuur alle haare geheimen schynt te hebben geopenbaart. Zyn geoeffende reden stelt hem in staat om over alle de stoffen, op welke hy eenigzins zyn aandagt heeft gevestigt, de bondigste en netste denkbeelden voor den dag te brengen. Indien 't hem goeddagt zyn conversatie zoude ons het merg te verschaffen van de kennis die uit veel boeken vergadert en in een geschikt verband moet gebracht worden; Dog die groote Wysgeer heeft zig in zyn oude dag in 't hooft gebracht dat hy aardig moet wezen, en dat zyn wysheid in haare volle aangenaamheid zal geplaatst zyn, indien ze haar voorhooft weet te ontfronsen, en alle haare kragten inspant om een [107] gansch gezelschap te vermaken. Dog schoon hy de werktuigen van zyne harssenen in zyn jeugd daar toe mogelyk geschikt zoude gevonden hebben, indien hy zulks de zelven gevergt had, zo zyn ze door gebrek van oeffening in dat opzigt, en door den ouderdom buiten staat om daar toe geboogen te kunnen worden. De goede man zyn koddigheid, waar aan hy zig geheel en al overgeeft, sweemt naar uitzinnigheid; ze spreit rontom den wysgeer een dikke nevel, die hem onze ogen ontrukt, en ons dwingt te twyfelen of 't wel mogelyk is dat die zelfde geest, die zo veel walgelyke zotheden baart, zo veel heerlyke zaken uit zyn eigen schatkamer heeft voortgebracht. Niets is 'er schadelyker voor de reputatie, als eene onbepaalde verwaandheid. Ik ken menigvuldige geleerde, die gestreeld door de agting dewelke ze door een zoort van wetenschap, tot welkers verkryging alle hunne gaven en tyd besteed zyn, behaalt hebben, zig verbeelden, zonder 't | |
[pagina 130]
| |
minste onderzoek een recht van eigendom op allerlei geleerdheid zig te mogen aanmatigen, en die met zo veel laatdunkendheid als onnozelheid over stoffen, op welke zy geenzins gevat zyn redeneerende, zig de bespotting van de geringste leerlingen op den hals halen. De waare nederigheid in tegendeel rustende op de weloverwoogen kennis, die iemant van zig zelf heeft, is het zekerste steunzel van eene met recht behaalde hoogagting. De gelukkige en agtbaare bezitter van die hoofddeugt zal zig wel wagten met de minste meesteragtigheid te spreken van zaken die de palen van zyn verstand te buiten gaan. Om nogthans de hatelyke pedantery te myden, zal hy niet in alle gezelschappen met de heele schat van zyne byzondere kennis voor den dag komen, en tot verveelens toe met dezelve pronken. [108] Hy zal zig vergenoegen, in een gemeen en burgerpraatje eenvoudiglyk deel te nemen, en word 'er iets geoppert, waar omtrent hy zyn verstand ongeoefent vind, hy zal met aandagt toeluisteren, om van 't geen gezegt word een gezond oordeel te kunnen vormen, en om te maken dat het geringe, dat hy deswegens met schroom durfd uiten, ten minsten in den haak zy; Door die verstandige omzigtigheid zal hy zonder moeite doen gelooven, dat niet de talenten, maar het onderzoek alleen hem ontbreekt, om van 't overwoogen voorwerp een grondig begrip te hebben. Onder alle de voorwerpen, die my bekend zyn, is 'er geen, omtrent het welk de reputatie zo dikwils, en zo roekeloos gewaagt word als de staatkunde; Ik spreek hier niet van de Couranten staatkunde, die alleen bestaat in zommige harssenschimmen en losse gissingen, rakende de voorvallen, die de nieuwstydingen met of zonder grond ons mededeelen, en welkers makkelykheid, en voordeligheid, om iemant voor verstandig door te doen gaan, ik in een voorig discoursGa naar voetnoot1 volgens haare waarde gepreezen heb; Ik spreek hier van een waare en geredeneerde kunst van regeeren, die de Oppermagt en haare Dienaren tot een rigtsnoer strekt, en aanwyst 't geen moet, en mag geschieden, om een Volk gelukkig en groot te maken. De uitgestrektheid, en diepte van deze wetenschap kan nauwlyks afgemeeten, en doorgrond worden; Wat word 'er niet al vereischt om dezelve uit te maken! een nette kennis van 't recht der natuure en der volken, en van een zedekunde die uit de gesteldheid van de menschelyke t'zamenleving voortvloeit, een naarstige en aandagtige overweging van oude en nieuwe geschiedenissen, een doordringend begrip van de neigin- | |
[pagina 131]
| |
gen die 't mensdom in 't [109] algemeen, en ieder Landaard in 't byzonder eigen zyn, en wel voornamentlyk van de waare belangen van 't volk dat men regeert, en van de natien die 't zelve omringen, en van dewelken zyn ongeluk, of voorspoed het meest af hangt; En nogthans word 'er in 't gemeen met die wetenschap gehandelt, als of ze den Mensch was aangeboren, en of de minste moeite meer als genoegzaam was om 'er zig meester van te maken. Zulks is te verschoonen in luiden die geen kennis of bekwaamheid ter waereld hebben, die denken dat alles ligt, en gemakkelyk is, om dat ze buiten staat zyn van ergens swarigheid in te ontdekken, in een woord, die zelfs onkundig zyn omtrent hunne onkunde, en alles vermeinen te begrypen, om dat ze niets ter waereld begrypen; Dog dusdanige onbezonne roekeloosheid kan niet vergeven worden aan Menschen die het natuurlyke schranderheid niet ontbreekt, die een denkbeeld hebben van de redenering, en die door hunne eigen ondervinding kunnen begrypen wat gaven, arbeid, tyd, en oplettendheid tot de verkryging van de geringste wetenschap vereischt worden. Men ziet in geen staaten menigvuldiger staaltjes van zo eene dwaaze laatdunkendheid, als in Gemeenebeste, daar de geringste ingezetenen zig als medeeigenaar van 't gansche Land met recht mag aanzien, en midden in zyn armoede, en onmagt meesterlyk mag uitgalmen. Onze republyk, onze Vlooten, onze Legers, onze schatkist. Zo dra, by voorbeeld, het rugtbaar onder onze Landgenoten word, dat 'er by de wyze bestierders van ons Vaderland iets nieuws op het tapyt is, en geraadslaagt word over 't invoeren van een nieuwe schikking in de regeering, over een nieuwe Resolutie, een nieuwe Wet, zo is ieder aanstonds gereed, om 'er zyn oordeel over te vellen, als een vonnis dat geen [110] appel lyd, en zyn gevoelen tegens anderen op het hevigste staande houden. Myn voorneemen is hier geenzins te beweeren, dat het onderdanen van een Vrye Staat ongeoorloft zy, elk naar zyn ligt en vermoogen zyn gevoelen voor den dag te brengen aangaande 't algemeene belang, in 't welk 't hunne opgeslooten legt, doch ik wenschte, dat, zo het mogelyk was, ieder zig met nedrigheid, en bedaardheid van dat voorregt bediende, en zulks zou waarlyk mogelyk zyn, indien de verstandigste en de verligtste, onder 't volk, in die billyke bezadigtheid 't zelve tot een voorganger wilde strekken, en door 't omzigtig omschorten van hun oordeel, 't zelve leerde van met gerustheid den uitslag van de wyze raadslagen der overheden af te wagten. Dusdanige koelheid is in 't gemeen des te voorzigtiger en redelyker om dat de uitgestrektste kennis van de staatkunde, die in een | |
[pagina 132]
| |
onderdaan zo wel kan plaats hebben als in een Regent, niet genoegzaam is, om van staatszaken, die nog verhandelt worden, een gezond oordeel te vormen, indien men van het onderwerp der beraadslagingen, in alle zyne delen en omstandigheden, en in 't geheele verband van de voor en tegen dienende beweegredenen, geen volkomen denkbeeld heeft. Ieder die weet wat redeneeren is, begrypt duidelyk dat de grootste kunst en de doordringenste kragt van redeneering niet genoegzaam zyn, indien 't hare werkzaamheid aan de nodige middelen ontbreekt, en zy alle de vereischte denkbeelden niet heeft, die met elkander moeten vergeleeken worden, om 'er een rechtmatig besluit uit te trekken. Hoe dikwils beurt het niet dat ons van een voorwerp niet gezegt word als waarheid, doch, dat een gedeelte der waarheid word agtergehouden! Indien wy geen reden van agterdogt in zo een geval hebben, zo lopen wy een [111] bykans onmydelyk gevaar van grovelyk mis te tasten; 't Geen rechtvaadig en loffelyk is, zal ons dikwils voorkomen als verfoeyelyk en afschuwelyk; Volgens onze onvolmaakte kennis kunnen wy niet anders vonnissen, en 't is de schranderste der Menschen onmooglyk dusdanige dwaling te bespeuren, 't en zy het agtergehouden denkbeeld te voorschyn komende t'effens de zaak en 't oordeel geheel en al van natuur doe veranderen. Neem eens dat iemand ons verhaalt, dat zeker man van zyn kennis zyn gehuwde Vrouw, van welke hy noit de minste beleediging heeft geleden, heeft vast doen binden, en met een scherpsnydent werktuig haar den boezem heeft geopent, zonder door hare tranen, en bitterste klagten te rug te worden gehouden, en dat haar leven in een baarblykelyk gevaar is, wie zal zo een man niet veroordeelen als een ontmenscht barbaar voor dewelke de wreedste straffen niet te streng kunnen wezen; Doch wie zal van gevoelen niet t'eenemaal veranderen zo dra hy onderrigt word dat de gewaande Vrouwebeul, een geleerd en afgericht Chirurgyn is, die geen ander middel wetende om zyn tedergeliefde huisvrouw van een dodelyke kanker te genezen, als in haar geopende boezem de wortel van het kwaad zelf te zoeken, een ander die gevaarlyke operatie niet goedgedagt heeft toe te betrouwen, en wiens schynwreedheid aldus uit eene wezentlyke tederheid zyn oorspronk heeft getrokken. Dusdanige verkeerde oordeelen, spruitende uit d'ontbeering van nodige denkbeelden, zyn zo gemeen, zelf onder ons die met recht voor een van de bezadigste Volken doorgaan, dat het wonder is dat wyze luiden niet eenige pogingen aanwenden om dezelven te myden. Dagelyks zien wy menschen die wanneer men zig maar half uitgedrukt heeft [112] 't overige raden, 't | |
[pagina 133]
| |
geen men volgens hunne haastige gedagten wil zeggen goedkeuren of verwerpen, en naar 't verzoek van uit te mogen spreeken niet luisteren, als wanneer ze alles wat ze omtrent de gewaande stoffe weten, hebben voor den dag gebracht, doch, zo dra eindelyk eenige agtergebleevene denkbeelden opdagen, met verwondering zien, dat ze in de lucht hebben geschermt, en alsdan koeltjes, en 't geen te verwonderen is, zonder schaamte, antwoorden, Ha, ha, dat wist ik niet, dan is het wat anders. Dat kan zo wel gaan in Conversatien van geen aangelegentheid; Maar, dat wist ik niet, dat is een andere zaak is een zeer slechte voldoening, wanneer een onderdaan door losse redeneringen over een kwalyk begreepene staatszaak zyne medeburgers ontrust heeft, en hen een ongegrond vermoeden wegens de voornemens van hunne wettige overheden heeft ingeboezemt, en my dunkt dat een braaf Patriot die zig aan diergelyke roekeloosheid schuldig heeft gemaakt, zo dra een vermeerdert ligt hem zyn dwaling doet zien, deswegens een knaging in zyn geweeten behoorde te voelen, bekwaam om hem in 't vervolg voor zulke schandelyke misslagen te hoeden. Ik heb gezegt en herzeg het, dat het aan een onderdaan van een vrye staat geoorloft is over de gemeene belangen, waar in hy zyn aandeel heeft, te redeneeren. Doch ik zeg 'er by dat het noit, en aan niemand geoorloft is, en nog minder over staatzaken als over andere stoffen, zonder een genoegzame grond te redeneeren, en over voorwerpen, die men niet begrypt, en dikwils niet begrypen kan, een eerrovend vonnis te vellen. Zekere onkundige wysneuzen zouden wel doen noit te vergeeten eene koddige schertzing van Hendrik de Groot, niet min berucht door aartige boertigheden in de conversatie, als door dappere daden in 't velt. Zyn kleermaker bood hem op zekeren tyd aan een ontwerp door hem gemaakt aangaande de finantien. De Vorst nam het zelve met zyne gewoone vriendelykheid aan, doch gaf met een last aan een Hoveling, aan den Rykskantzelier te gaan zeggen, dat hy aanstonds moest komen om de Koning de maat van een kleed aan te nemen. [113] |
|