De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 110]
| |
No. 71. Den 30. Juny 1732. De Hollandsche Spectator.
O! toties servus.
horat:Ga naar voetnoot1
ZOnder te vrezen tegens de wetten der zedigheid te zondigen durf ik zeggen dat myn tafreel van een plegtige burgermaaltyd de meeste lezers aangenaam is geweestGa naar voetnoot2, en den genen zelfs welkers manieren, zo levendig als 't my mogelyk was, daar in afgeschetst zyn, niet mishaagt heeft. Ik vind my egter verpligt hier te verklaren dat zommige, aangaande een gedeelte van myn mening, hebben misgetast, en dat ze zonder genoegzame reden zig hebben ingebeeld, dat myn inzigt is geweest al 't geen ik heb afgeschildert op de zelfde voet te berispen, en als belagchelyk voor ogen te stellen. Dog hoe is het mooglyk voor iemand die myne denkbeelden wegens de ware en geredeneerde wellevendheid wel bevat heeft, zig in 't hooft te brengen, dat ik strydig genoeg met my zelve kan wezen, om by voorbeeld de minste bespottelykheid en zelfs ongerymtheid te vinden in 't burgerlyk gebruik, van aan tafel de Mans en Vrouwen nevens een te plaatzen? Verre van op deze gewoonte iets te bedillen te hebben, betuige ik openhartiglyk dat dezelve rustende op de redelyke onderstellinge dat perzoonen, door den Heiligen band des huwlyks met elkander vereenigt, zig onderling 't aangenaamste gezelschap moeten zyn, my [82] als ten hoogste billyk voorkomt, en door hare zoete eenvoudigheid myn hart op 't aangenaamste streelt en tot zig trekt. Ik zal deze stoffe voor tegenwoordig niet verder uitbreiden, dewyl myn voornemen is met den eersten de huwe- | |
[pagina 111]
| |
lyks-liefde, nevens de voordeelen aan dezelve gehegt, uitvoeriglyk af te malen. Anderen hebben ook gedagt dat ik eene groote ongemaniertheid, en zelfs een ergerlyke onzedigheid bespeure in de zoentjes die op een burgerfeest niet alleen tusschen gehuwden, maar ook tusschen jonge luiden verwisselt worden. Dog de zulken mogen zig verzekeren, dat ze daar in zig mede bedriegen; 't Is wel waar dat dikwils, als 't vuur van onze jongelingen door de wyn wat opgewekt is, de zelven het wat al te grof maken, de juffers, 't kome te pas of niet, onbeschoft by 't hooft krygen, en haar voor eenige minuten in de armen drukken; Zulks is zekerlyk tegens 't respect, dat men aan eerlyke Dogters verschuldigt is, en men moet haar noodzakelyk onaangenaam en lastig zyn; Maar in het tydig en zedig waarnemen van een zoentje, dat in 't rond gaat, kan ik niets bevroeden, als 't rondborstig teken van een onderlinge vriendelykheid, die door de vreugde uitgelokt word, en waar van de schroomagtigste eerbaarheid niets te lyden heeft. Ik ben zelfs gedwongen te bekennen, dat ik altyd een goed gevoelen heb gehad van juffers, die in diergelyke occasien zig aan deze gewoonte, zo lang ze niet misbruikt word, zonder tegenstreving onderwerpen. 't Heugt my dat ik in myn jonge jaren door de regels van een zeker spulletje veroordeelt zynde tot de aangename straf van een bevallig juffertje drie zoenen te geven, ik zulks wegens hare verheve rang niet onderstaan dorst, en t'effens aan de wet, en aan de eerbied, haar verschuldigt, dagt te voldoen, [83] met driemaal haar de hand te kussen. Dog de verstandige juffer de zelve te rug trekkende, en met de aangenaamste vriendelykheid haar koon toekeerende verrukte my met deze woorden: Ei, Mynheer, maak geen complimenten, 't spul vereischt zulks, en daar by ben ik gansch niet vies van een zoentje van een eerlyk man. Eenige wysneuzen van 't gezelschap toonden zig zeer verwondert over deze zoete rondborstigheid, dog ik vond in dezelve niet anders als eene openhartige nedrigheid, en hier in bedroog ik my geenzins, dewyl die Dame door haar gansche gedrag zo wel in haar jufferlyke, als vrouwelyke staat haar sexe tot een voorbeeld van eene ongedwonge eerbaarheid gestrekt heeft. In tegendeel is het my bykans onmooglyk geen agterdogt op te vatten aangaande zekere Nufjes, die in schyn van kuisheid haare gezellinnen willende overtreffen, door haare tegenspartelingen, en gemaakte gestoordheid, de ogen van een gansch gezelschap op zig trekken; en ik vrees hartelyk haarentwegen, dat 't geen haar 't meest in een zoentje mishaagt, is dat het haar in tegenwoordigheid van getuigen word aangeboden. | |
[pagina 112]
| |
't Eerst 't welk ik berispelyk vind in burgermaaltyden zyn de onnutte en dwaaze plegtigheden, onder welkers jok een volk dat voor zyn vryheid goed en bloed zoude opzetten, op de slaafagtigste wyze den nek bukt, en waar door 't zelve zig van de grootste aangenaamheid, die in dusdanige vriendelyke byeenkomsten kunnen genooten worden, moedwilliglyk berooft. Is het niet zeker dat de waare ziel van geoorloft vermaak, bestaat in een geruste ongedwongenheid aangaande al 't geen dat met reden en deugt overeenkomt? en wat is het dog dat onze maaltyden overheert en bestiert als een volstrekte dwang? Wat spoorloosheid is het niet onder bur[84]gerluiden van op 't hoger eind van een tafel, en op voorrang, zelfs de gedagten te laten gaan? Wie kan met rust een mond vol eten, onder de onophoudelyke en luidrugtige geschillen wegens 't instellen der gezondheden, en wat meer is, hoe is het mogelyk onder zo een onaangenaam geschreeuw, die zoetigheid van een geestige conversatie te smaken, die nergens zo levendig is als aan een vriendelyk gastmaal, daar goede spys en drank met matigheid gebruikt in de verwarmde en vervrolykte harssenen invallen, een buitengewoone geestrykheid verwekken? 't Is immers niet voornamentlyk om 't eten en drinken, dat fatsoenlyke luiden by elkander komen, maar veel eer om daar uit die vreugd en verlustiging te rapen, die in het gemeen genooten zynde de onderlinge vrindschap leven, en kracht byzet. Ik weet wel dat onze fatsoenlyke burgers het denkbeeld van die lieflyke en ongebondene vryheid met dat van een vlegelagtige boersheid verwerren, en zig verbeelden door halstarrige ceremonien, en meermaals te rug gekaatste complimenten den zwierigen en hoflyken omgang der groten na te bootzen; Dog daar in zyn ze ten hoogste bedroogen. By onze luiden van de eerste geboorte plaatst ieder zig aan den Dis, zo als het geval het goedvind. Een gast die zig van een minder staat erkend als d'anderen, zal zig alleenlyk wagten van te gaan zitten, voor dat ze geplaatst zyn. Dog, vermids zulks in een ogenblik een afgedane zaak is, zal deze zyne beleeftheid hem zeer weinig verdriet baren. Vorders is 'er geduurende de maaltyd niemand die zig bemoeit met generale conditien in te stellen. Ieder eischt drank als hy dorst heeft en drinkt de gezondheden, zo als hy 't goed vind, en met zo weinig wyn als 't hem last, zonder dat iemand zig door die [85] vryheid beleedigd oordeelt. Indien het den Heer van 't huis gevalt een algemeen glaasje zynen gasten toe te brengen, zulks verschuift hy tot op het nagerecht, en doorgaans laat het ieder zo vol schenken als het hem gevalt. De eenigste plechtigheid die de onthaler waarneemt is dat hy in den | |
[pagina 113]
| |
beginne van de maaltyd de Vrienden waarschuwt dat 'er op het bufet die en die soorten van wyn zyn, en dat hy hen met een hartelyke eenvoudigheid versoekt de zelven ieder naar zyn smaak en zinlykheid te gebruiken. Met het eten gaat het met de zelfde ongedwongenheid, ieder weet dat de schotels niet te pronk staan, men draagt zorg dat alles word opgesneden, en zonder moeyelyke en ontrustende aannodigingen af te wachten neemt of eischt elk wat hem 't aangenaamst voorkomt; Die anders wilde handelen zou groot gevaar lopen van hongrig en dorstig van de overvloedigste maaltyd op te staan, en wel te gast, maar niet ten eten en te drinken te zyn geweest. De Franschen die voor de algemeene leermeesters van de hoflykheid doorgaan, en die alle de Natien in de kunst van zig te verlustigen overtreffen, zyn in dit geval de grootste liefhebbers ter wereld van een ongedwonge vryheid. Zo dra men zig met de grootsten onder hen aan tafel bevind, schynen alle voorrechten van geboorte, en Fortuin te verdwynen, en alle wien deel aan dit vermaak gegunt is, weder te keren tot de volstrekte gelykheid die schepzelen van den zelfden aard, en gesteldheid van de Natuur verkregen hebben. Wat den dwang aangaat omtrent het drinken aangewend, ik moet daar omtrent myne Landgenoten 't recht doen van te bekennen, dat de zelve zeer is afgenomen, en dat men zich niet meer, om zyne Vrinden wel te onthalen, een pligt maakt van ze smoordronken hene te zenden, en hen een ziekte, zomtyds [86] ook wel de dood op den hals te jagen. Zo eene meer als beestagtige wellevendheid is, den hemel zy gedankt, weder na haar eersten oorspronk te rug gezonden, dog 't was te wenschen dat die heugchelyke verbetering nog vry wat verder zig uitstrekte. Is het niet ten uiterste onaangenaam aan een eerlyk man die de wyn niet al te wel verdragen kan, naar een maaltyd, op welke hy verzogt is, te gaan als naar een slagtbank, en met een volle verzekertheid dat hy eenige dagen agter malkander een bedroefd en kwynend leven zal moeten lyden, en 't pleizier, dat hy met ongerustheid zal smaken, ten dierste betalen? Zou het niet veel gevoeglyker en zelfs menschelyker wezen zyne gasten van dusdanigen dwang geheel en al te ontslaan, en ieder te laten drinken naar dat ze liefhebbers van de wyn en van hun gezondheid zyn? 't Is niet moeyelyk te bevroeden waar die dwang van daan komt; De Hospes vreest voor eerst, indien hy die vryheid toestond, voor een gierigaard te passeeren, die alleenlyk op 't sparen van zyn wyn toelegt. Dog die vrees is zeer ongegrond, dewyl de ondervinding leert, dat ontheft zynde van de vrees van dien dwang, de zobersten zelf lustiger en vrymoediger een glaasje | |
[pagina 114]
| |
meer drinken als anders, en dat de Helden van Bacchus zonder aanporring van noden te hebben hunnen gewoonen gang gaan. De tweede reden van gemelde dwang spruit uit een zeker zoort van schaamte by zommige gasten, die, hoewel ze graag een stevig glas drinken, beschroomt zyn meer wyn te gebruiken als een ander. Hier uit vloeyen de volgende manieren van spreken: Waarom zoude Mynheer 't glas zo wel niet boorde vol hebben als ik, waarom hoef ik meer te drinken als een ander, waer by men niet overluid, maar in gedagten voegt: Ik wou niet garen een knip krygen terwyl een ander nugter zou bly[87]ven, en aldus hem tot een spot strekken. Maar die tegenwerpingen zyn ligt te beantwoorden. Indien ik by voorbeeld vorderen durf minder te drinken als een ander reeds gedronken heeft, daar toe heb ik recht, vermids het myn schuld niet is, dat dezelve zig meer heeft laten inschenken, als ik het voor my dienstig oordeel, en zo 't hem voortaan lust nog soberder te zyn als ik, dat zyn zyne affaires, en daar toe geef ik hem volkomen vryheid. Vind hy schandelykheid in beschonken te zyn, terwyl een ander zig van dronkenschap onthoud? Wie belet hem zig mede te matigen. Zo zig nu en dan eens met wyn te overladen maar in schyn, en niet in der daad schandelyk is, hy gaat zyn gang zonder zig met eens anders gedrag te bemoeyen, en in geval hy het wezentlyk als een onderwerp van schaamte aanziet, zo begryp ik niet hoe hy zig verbeelden kan, dat het getal der medepligtigen de misdaad verminderen, en de schandelykheid verzagten kan. Ik zal hier niet vitten op het splitzen van 't gezelschap zo dra de maaltyd ten einde is; 't Is egter onbetwistbaar dat het welvoeglyker, en beschaafder zou wezen, de Vrouwtjes gezelschap te houden, en tot haare verlustiging door die aangenaame vermenging op te beuren, en te verlevendigen. Maar dat kan niet wel wezen, 't hart heeft al lang gehunkert na een pypje, en men moet of de teerste onder de Vrouwtjes door den rook vervelen, of zig van de zelven afzonderen, en 't laatst gaat door voor 't minst onbeleefd. Vermids derhalven de dwang van 't pypje door de gewoonte onweerstaanbaar is geworden, zo zal ik die zaak, als de verbetering niet onderhevig, daar laten. Ik moet nogthans zeggen, dat, wanneer 't verscheiden vermaak van beide de sexen tot zeven of agt uuren 's avonds geduurt heeft, het dan tyd van scheiden [88] diende te wezen, en dat menschen door eten en drinken afgemat nog 's avonds op de koude bouten te willen houden, en de gezondheden met de zelfde gestrengheid te doen circuleren, de maat te buiten gaat. Ik ben zelfs verzekert, dat, uitgezondert | |
[pagina 115]
| |
een slag van volkje dat men plakkers noemt, en die in een gezelschap wortels schynen geschoten te hebben, en anderen die het schraal t'hunnent hebbende zig van lekker te eten en te drinken een hemel op aarde maken, de gasten by meerderheid van stemmen die gewoonte zouden veroordeelen, en liever zonder eten, of met een sober avondmaal naar bed zouden willen gaan. Ik begryp de reden van dit lastig gebruik zeer wel. De onthaler wil alle mogelyke eer uit zyne gedane onkosten trekken, en in dat opzigt kan ik hem geen ongelyk geven. En wat zou hy dog met zo een overvloedig overschot uitrechten. Dog ik weet raad om die zaak te vereffenen, en ben verzekert met de helft van 't besteede geld, en by gevolg met de helft van de opgediste schotelen, wel bereid en ter passe aangerigt, een cierlyker en zwieriger maaltyd als ordinaar voor den dag te doen komen, daar ieder zyn genoegen overvloedig zal hebben, die den Hospes boven anderen zal doen uitmunten, en daar weinig over zal blyven.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 'sGravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwaarden, Strik. &c. [89] |