De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 103]
| |
No. 70. Den 27. Juny 1732. De Hollandsche Spectator.
Studia vel optimarum rerum sedata tamen, & tranquilla esse debent.
cicero.Ga naar voetnoot1
HEt zou onmooglyk zyn te gelooven, indien het door de ondervinding niet geleert wierd, dat men gansche boeken moet schryven, om te betoogen, dat de dwang niets op de reden vermag, en dat ligchaamlyke mishandelingen geen overtuiging in de ziel kunnen uitwerken: stellingen die haar bewys meebrengen, en gelyk de eerste grondregels van waarheid, zo dra ze begreepen zyn, onze toestemming moeten wegsleepen. Niet min baarblykelyk is het dat de dwaling enkelyk in de hoedanigheid van dwaling aangezien een ongeluk en geen misdaad is, en derhalven medelyden, dog geen straf verdiend. Wel is waar dat de dwaling niet altyd voortkomt uit eene natuurlyke ongesteldheid, en onbekwaamheid van 't begrip, maar ook dikwils haar oorspronk heeft uit waare en strafbaare ondeugden, uit driften en hartstogten aan welken men den toom viert, uit vooroordeelen, welke men met hardnekkigheid aankleeft, en niet zelden uit een loome en traage liefdeloosheid voor de waarheid. Dog de kwaade gesteldheden des gemoeds kunnen alleen voor de hemelsche vierschaar, alwaar ze alleen, als in den grond van 't hart opgeslooten bekend zyn veroordeelt worden, en 't is meesten tyd geene kleine roekeloos[74]heid, de genen die volgens ons oordeel dwalen, van diergelyke kwade geschiktheden der ziele te beschuldigen, even eens als of men met het Opperwezen het vermogen deelde van | |
[pagina 104]
| |
harten en nieren te doorgrondenGa naar voetnoot1. Die behandeling is zelfs niet min onbezonne en dwaas als roekeloos, vermids men daar door aan zyne tegenpartyders een onbetwistelyk regt geeft, om op dien selven lossen gront 't geen hen in ons als dwaling voorkomt van de zelve onzuivre bron af te leiden. Redelyke en bezadigde menschen derhalven moeten 't oordeel van de oorzaken der dwalinge aan God overlaten, en zig een pligt maken van die genen, die in gevoelen van hen verschillen, dezelfde vryheid te vergunnen, die ze voor zig zelven vorderen, te weten de vryheid van aan te kleven en te omhelzen die leerstukken en opinien, die een nauwkeurig onderzoek aan hun aandagt als waarheden voor ogen stelt. De waarneming van dezen pligt wel begrepen zynde zal noodzaaklyk verzelt gaan met een onderlinge vriendelyke en lieftallige behandeling tusschen die genen zelf, die in gevoelens het verste van elkander zyn verwydert, en het minzaam en zagtzinnig gebruik van eene beredeneerde overtuiging zal 't eenigst middel onder hen zyn om het dierbaar licht der waarheid in de zielen te doen opgaan. Dikwils is van onze tegenpartyders onze Religie alleenlyk op onderzoek, als op het eenige fondament van alle mogelyke overtuiging rustende, verweten, dat hare verdraagzaamheid de deur opent aan duizenden van gezindheden, en aan de ongerymste gevoelens, die alle volgens onze grondstellingen evenveel recht hebben, om toegelaten te worden, en dat zulks in een Staat een verderfelyke verwerring moet baren. Zommige van onze Leraaren zig schynende eenigzins te schamen over dat onmydelyk gevolg [75] van 't onderzoek, hebben ontkend, dat onze leer medebrengt dat alle gevoelens nopens den Godsdienst, moeten verdragen worden, en dat volgens hun oordeel, dat voorregt aan dwalingen wegens Grondwaarheden behoorde te worden geweigert. Dog op dusdanige wyze die tegenwerping te beantwoorden is niet anders als de wapenen over te geven, en zig verwonnen te erkennen; Men kan zonder gevaar rondborstig uit verklaren dat het aangehaalde gevolg wezentlyk in onze grondregel die 't onderzoek voor de eenigste bronader der overtuiging erkend, opgesloten legt, en om aan te tonen dat het aan gene verderfelyke verwerring onderhevig is hoeft men de gesteltenis van ons vaderland, wiens staatkunde op de zelfde grond als deszelfs Religie gebouwt is, als een bewyzend voorbeelt aan te halen. | |
[pagina 105]
| |
De eenige exceptie die hen te pas kan komen, is dat een rechtvaardige staatkunde alleenlyk verpligt is zulke niet te verdragen die door hunne gevoelens buiten staat worden gesteld van als gehoorzame en trouwe onderdanen aangezien te kunnen worden, en wel inzonderheid die genen, die zonder de minste inschikkelyke beweegreden zig voor Leraars van ongodsdienstigheid uitgeven, en de deugd teffens met haar eenigen vasten grondslag de Religie trachten om ver te rukken; 't Is niet als dwalende, maar als misdadigen, dat zulken van de Overheid niet kunnen gedult worden, en dat ze zelfs volgens de nagespeurde natuur van hun gedrag verdienen of als boosdoeners gekastyd, of als ontzinnige opgeslooten te worden. Wy beleeven een tyd in welke wy met de zielroerendste gevoelens van mededogen moeten aanzien dat onze geloofsgenoten in verscheidene landen, op de wreedste en onregtvaardigste wyze mishandelt, van hunne voorregten berooft, en met hunne bedroefde Familien verjaagt en verbannen worden, [76] en zo een deerlyk spectakel wekt in de swakke gemoederen van zommige onzer Protestanten een zekere verontwaardiging en verbittering op tegens hunne landgenoten van den Roomschen Godsdienst, schoon ze tot die wrede mishandelingen niets toegebracht hebben. Ik heb zelf kortlings van verscheidene wyze Luiden welkers harsenen door die deernis verhit waren met redenen die niet gansch van waarschynelykheid ontbloot waren, horen beweeren, dat de Roomsche Religie, die geen anderen verdragen wil, van die natuur is, dat ze alleen van de algemeene verdraagzaamheid behoorden uitgesloten te worden. Die bewyzen bestonden niet in zekere gemeene praatjes van onredelyke luiden, die staande houden dat men hier de Roomschen moest handelen, zo als ze, daar ze meesters zyn, met de onzen omspringen; Zulks komt voort uit een kinderagtige en blinde yver; Waar wierd oit iemand gestraft over een misdaad die niet door hem in perzoon was bedreven en blotelyk om dat hy met die genen, die zig aan de zelve schuldig gemaakt hebben, van dezelfde gezindheid is. De redenen, waar van ik meen te spreken, hebben vry wat meer klem, hoewel ze myns oordeels niet doorgaan, en ik voorgenomen heb, om de liefde en eendragt tusschen medeingezetenen van verscheidene secten te koesteren, dezelve alhier te wederleggen. Een van de voornaamste bewyzen bestaat hier in dat de Roomschen zig aan Afgodendienst schuldig maken, die zo strenglyk onder Gods oude Volk, de Joden, gestraft wierd, en dienvolgens zonder den Hemel te tergen in een Land daar 't gezuiverde Christendom de Heerschende Religie | |
[pagina 106]
| |
is, niet kan geleden worden. Dog voor eerst is dit een geschil tusschen die gezindheid, en de onze, en hoewel wy door de getuigenis van onze zinnen, en door wis[77]konstige demonstratien verzekert zyn van de grofheid van deze hare dwaling, zy geeft voor bewyzen in haar voordeel te hebben kragtiger als wiskonstige; zulks is, ik beken het, van de uiterste ongerymtheid, en zo men gedwongen is te belyden, dat het afgodery is aan iets dat geen God is goddelyke eer te bewyzen, zo kan een hervormd Christen anders niet geloven, als dat het Pausdom aan die sware overtreding vast is; Dog aan de andere kant zo men van afgodery onschuldig moet houden die genen die een eenige Godheid, een eenig aanbiddelyk Opperwezen erkennen, zo moeten in dit opzigt de Roomschen van die schuld vrygesproken worden, en 't is voor 't minst baarblykelyk, dat hunne misdaad op verre na zo gruwelyk niet is als die der afgodische Joden. Dog 't geen hier meer bind is, dat men nergens in de heilige bladeren leest, dat afgodendienaars van andere Natien oit gestraft zyn blotelyk om dat ze aangaande 't erkennen en 't eeren van een enig God 't rechte spoor misten, maar wel om andere t'zamengeketende gruweldaden, welke ze tegens haar geweten moedwilliglyk bedreven. Indien de Israeliten met groter strengheid over de afgodery wierden gekastyd, zulks was niet alleen om dat hunne dwaling bykans onmooglyk en des te onvergeeflyker was, maar om dat ze met andere Goden aan te kleven, van 't Opperwezen die niet alleen hun God maar ook hun Wetgever en Koning was, afvielen, en daar door verdienden als ontrouwe onderdanen en wederspannelingen de swaarste straffen te lyden. Verder zegt men dat het onmooglyk is dat een Protestantsche Overheid op onderdanen betrouwe, die hoewel door de plechtigste eden aan dezelve verbonden een twede souverain erkennen wiens bevelen als die van God zelf moeten opgevolgt worden, en die de magt heeft van gansche volken van [78] den eed van gehoorzaamheid te ontslaan. Dog het is baarblykelyk, dat hier aan 't geheele lichaam van de Roomsgezinden verweten word 't geen waar aan maar een gering gedeelte van 't zelve zig schuldig maakt. 't Is waar dat in dommer eeuwen de oppermagt van den Paus over 't waereldlyk, zo wel als over 't geestelyk, by de meeste Natien door is gegaan, dat Keizers en Koningen uit kragt van zo een belagchelyk gezag in den ban zyn gedaan, en anderen in hun plaats gestelt; Dog het licht van de reformatie heeft aan de meesten der genen zelfs, die het verworpen hebben, een klaarder gezigt van dat voorwerp gegeeven. De gansche Galli- | |
[pagina 107]
| |
caansche of Fransche Kerk heeft standvastiglyk die grillige oppermagt verworpen, en al wat tegenwoordig aanzienlyk en verlicht is in alle de staten van Europa, spot met zo een ongerymt gevoelen, dat van de Jesuiten, volgens hunne belangen al zo dikwils bestreden, als verdedigt is geweest, en ik ben verzekert dat indien de Heilige Vader zyne uitgediende Vaticaansche blixem wilde in 't werk stellen zelfs omtrent Spanje en Portugal, daar het Pausdom op de onkunde als op een onbeweeglyke rots gevestigt is, en daar het van geestelyken, die de grootste invloed op 't gemeene volk hebben, krielt, dezelve geen meer uitwerking zoude doen als de weerligt die van verre uit de wolken schittert, en noit van donderslagen gevolgt is. Om daar omtrent derhalven ons Vaderland in een volle zekerheid en gerustheid te stellen, is het genoegzaam dat de verfoeyelyke Jesuiten uit den Staat voor eeuwig gebannen blyven, en dat alle geestelyken overtuigt van verdedigt en gepreekt te hebben van de verderfelyke leer wegens het Pausselyke oppergebied over Koningen en Gemeenebesten op het strengst, en zonder oogluiking, als verstoorders der gemeene rust en ondermyners van de menschelyke t'zamenleving gestraft worden. Dog het bewys dat wel met de meeste kracht aangedrongen word is getrokken uit het geen ik reets in 't voorbygaan heb aangehaald. De Roomsche gezindheid alleen, zegt men, moet en kan van anderen niet geduld worden, om datze alleen volgens haare grondregelen geen anderen dulden kan of mag. Ze ziet alle de anderen aan als haare onderdanen, die haar wettig gebied hebben verworpen, die ze als rebellen mag handelen, en door alle bedenkelyke middelen moet trachten het afgeschudde jok van gehoorzaamheid weder op den hals te leggen. Op dien grond, [79] waar ze maar de minste voet krygt, houd ze niet op met geduurig te woelen, om meer en meer aanhang te maken, en om de oppermagt door middel van de behendigste streeken te onderkruipen, ten einde, indien ze zelve kan vermeesteren, niet alleen zig meer en meer aan alle kanten uit te breiden, maar ook die genen, die haar goedertierentlyk verdragen hebben, te onderdrukken, en te vervolgen. Ik erken de bondigheidGa naar voetnoot1 van dit gansche bewys als gevestigt op wezentlyke grondbeginzelen van de Roomsche Kerk, en ik ben verzekert, dat onze Catholyke ingezetenen, zo ze 't werk meester konden worden, niet zouden missen zig op de gezegde wyze te gedragen; Dog ik ben niet min verzekert, dat ze reeds zedert langen tyd, wegens een | |
[pagina 108]
| |
goeden uitslag van dusdanige onderneming wanhopen. Hoe zouden ze tog zulks kunnen werkstellig maken zonder de uitzinnigste roekeloosheid in een land, daar de geheele algemeene en byzondere Regering in handen der Protestanten is, zo wel als de schatkist, de Legers en de Vlooten. Dog zal men zeggen, zy zullen den tyd waarnemen van d'een of d'andere oorlog tegens een magtig vorst van hunne gezindheid, en den staat, van buiten op 't vinnigste bevogten, in het hart zelf aantasten en aldus zonder veel moeite helpen vermeesteren. Maar indien hier in de minste waarschynelykheid was, wat mag dan de reden zyn, dat die gelegentheid zig zo dikwils heeft opgedaan zonder dat men zig de minste beweeging gegeven heeft om 'er zig van te bedienen? Waar by is het toegekomen dat gedurende de tagtigjarige kryg met Spanje, in de hagchelykste tyden wanneer het nauwlyks geboren Gemeenebest zo dikwils gevaar liep van in zyn wieg gesmoort te worden, men de minste t'zamenrotting der Roomschen ten voordeel van 's lands vyanden niet heeft bespeurt? Waarom hebben ze de handen niet aan 't werk geslagen in 't jaar van twee en zeventig? waarom niet in hondert andere omstandigheden die hen met de hoop van een goeden uitslag scheenen te vleyen? Men antwoorde niet dat 't geen tot nog toe niet geschied is in het toekomende geschieden kan; want indien men tegens alle waarschynelykheid zig voor alle de gevaren die volstrekt mogelyk zyn, moest behoeden, nog mensch nog staat zou oit een gerust uur kunnen hebben. De zelfde redenen die tot nu toe belet hebben diergelyk voornemen zelfs in de harssenen op te komen, be[80]staan nog in hare volle kragt, en men kan 'er niets anders als de zelfde uitwerking van verwagten. Onze Roomsgezinde Landgenoten die de natuur zo weinig als ons van verstand en oordeel berooft heeft, zien duidelyk dat zelfs in 't afwezen van 's lands krygsmagten de kans voor hen zeer gering zou zyn, en ze zyn niet dol genoeg om al wat den mensch dierbaar is tegens zo een swakke schynbaarheid van een gelukkige uitkomst in de weegschaal te leggen. 't Geen vry wat meer te zeggen is, al konden ze 't Land op die wyze vermeesteren, ik durf beweeren dat al die genen, die eenig vooruitgezigt hebben, en niet door een razende drift worden vervoert, het niet zouden willen by de hand vatten. 't Is waar ze zouden aan de ene kant het voordeel behalen van de heerschende Kerk te worden; maar aan de andere zouden ze zig zo wel als de overwonnen Protestanten slaven van een vreemde mogentheid maken, alle de vryheden en voorregten die ze op weinige na met ons gemeen hebben moedwilliglyk verliezen, en duizend- | |
[pagina 109]
| |
maal ongelukkiger wezen als ze zig tegenwoordig met eenigen schyn van reden kunnen schatten. Ik besluit derhalven dat van hen niets te vrezen is, zo lang met de uiterste stiptheid de zelfde maatregelen om hun onbezonnen yver en heerschzugt in te teugelen gebruikt worden; Dog indien het aan d'eene kant een volstrekte noodzaaklykheid is hen zelfs van de laagste trap der staatsampten te weren, en hen alle publique godsdienstoefening voor eeuwig te beletten, zo is het aan d'andere kant een onwedersprekelyke billikheid hen als nutte en trouwe onderdanen te behandelen, de eendragt en liefde tusschen hen onderling zo wel als tusschen hen en andere gezintheden, aan te kweken, hen de aangename vrugten van een zagte en vaderlyke regering te doen smaken, en zelfs zorg te dragen dat hen niets ontbreeke van 't geen dat hen absolut noodzakelyk is om zig aan de pligten van hunnen Godsdienst volgens hun geweten, dat zo weinig als het onze aan dwang onderhevig moet wezen, te kwyten. [81] |
|