De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 97]
| |
No. 69. Den 23. Juny 1732. De Hollandsche Spectator.
Ab illis sumpsisti multa, si fateris, vel si negas, subripuisti.
cicero.Ga naar voetnoot1
DAt 'er geen grooter dieven in de waereld zyn, of oit geweest hebben, als myne Heeren de schryvers, is een waarheid, die van geleerde luiden niet kan gelochent worden. De Latynsche hebben de Grieksche bestolen; en alhoewel de dieveryen van de laatsten door ons niet kunnen bewezen worden, om dat de AEgyptische, Phenicische, en andere Orientaalsche schriften, daar ze hun gading in hebben kunnen vinden, uit de waereld zyn, zo is het nogthans zeer waarschynelyk, dat ze ook niet verwaarloost zullen hebben hun voordeel 'er meê te doen. Hoewel de rovery door de hedendaagsche Autheurs, op de ouden gepleegt, niet alleen word door de vinger gezien, maar ook geroemt als een treffelyk bewys van geleerdheid, zo verandert ze daar door niet van natuur; 't Is 'er meê als met de doorslepen diefstallen der Lacedemoniers, die hoewel door de wetten verschoont, egter diefstallen bleven en voor de vierschaar van de Reden als dusdanige noodzaaklyk moesten veroordeelt worden. Doch schoon 'er in de schriften der ouden zo overvloediglyk te kapen valt, zo is men met die winst nog niet te vrede, [66] en de hedendaagsche volkeren vrybuiten 't eene op het ander ieder om 't zeerst, naar mate zy gekitteld worden door de hoop dat hun letterdievery bedekt zal blyven. De Poëten blyven de andere daar om- | |
[pagina 98]
| |
trent niets schuldig, en 't is bykans ongelooflyk hoe ver de rovery der beste Fransche Digters, hoewel ryk van zigzelf, en wanneer ze met reden voor de eerste van Europa doorgingen, zig heeft durven uitstrekken. Niet alleen de besten, maar ook de meeste Toneelstukken van de beroemde Broeders Corneille, en de niet min vermaarde Moliere zyn den Spanjaarden, en Italianen afhandig gemaakt; 't Is waar dat men ze vergelyken kan by ryke klederen, die op 't ligchaam der wettige eigenaren nog fatsoen nog zwier hadden, doch aan de kunst van vernuftige rovers een aardige geschiktheid en bevallige evenmatigheid ontlenen. 't Waren stukken daar geest en vinding in staken, maar die hooglyk van noden hadden, 't geen zy van de Franschen hebben gekregen, een leiding met de natuur en reden overeenkomstig. Verders twyfel ik niet of die landaard zal zig zo eene onbepaalde vryheid aangematigt hebben, om dat de kennis van de vreemde hedendaagsche talen by haar schaars is, en zy dienvolgens heeft kunnen hopen, dat hare letterdievery niet ligt zoude beklapt worden. De kapery van de Engelsche schryvers op de Franschen zal zekerlyk een diergelyke oorspronk hebben; Immers is het bekend, dat de taal der laatsten by de eersten gansch niet gemeen is, en dat, door een vooroordeel spruitende uit ingeboren haat en veragting, de Fransche schriften, eenige weinige uitgezondert, by 't generale ligchaam van de Groot-Britannische Natie, zonder onderzoek worden afgekeurt en verworpen als meer bloemen dan vrugten, en meer wind dan gewicht in zig besluitende. Om de letterdievery [67] nog beter aan de agterdogt van 't gemeen te onttrekken, gebruiken gemelde schryvers niet zelden, een van de baldadigste streken, die bedagt kunnen worden. In de voorrede van een Toneelstuk, dat ze zomtyds uit twee of drie Franschen t'zamenlasschen, ontzien ze zig niet de uiterste kleinachting te tonen niet alleen voor de Fransche Poëten, in 't gemeen, maar dat meer is, voor die genen, die ze werkelyk beroven, en aan wien ze 't fraaiste, daar ze mee voor den dag te komen, verschuldigt zyn. Dit onbeleeft, onrechtvaardig, en moedwillig gedrag heeft een verstandig man, met zo veel grond, als aardigheit, doen zeggen, dat de Engelsche schryvers veel erger dieven zyn als hunne struikrovers, die zelden missen den reiziger, die zyn beurs zonder tegensparteling overgeeft, met een heusche wellevendheid te behandelen, in plaats dat de anderen de genen, die ze bestelen, om zo te spreken, stokslagen geven, en in 't aanzigt spuwen. Ik moet nogthans bekennen, dat al de letterdieven onder die verstandige Natie niet even baldadig zyn. Zommige onder hen vergenoegen zig, met een | |
[pagina 99]
| |
Fransch stuk van het begin tot het einde handtastelyk te imiteren, en de gansche stof maar naar hunne nationale zeden te schikken, zonder den originele schryver de eer aan te doen van hem eens te noemen. Ik ken zelfs in de Engelsche Taal een bykans letterlyke overzetting van eenGa naar voetnoot* der uitmuntendste Treurspelen van Racine, welke de translateur, zonder iets aangaande zo een vermaard man te reppen, zig los weg als zyn eigen werk toeëigend, en zyn landgenoten daar voor in de hand duwt; Dusdanige mishandelingen zouden iemant kunnen doen denken, dat de [68] Engelsche Autheurs hunne gehate nabueren, als hunne geborene vyanden aanzien, en dat, zonder hen den oorlog aan te zeggen, zy zig een natuurlyk recht aanmatigen, om op hen te vrybuiten. Zoude ik durven zeggen, met al de eerbied, die ik wezentlyk voor myn deftigen en noit volprezen voorganger van den Engelschen SpectatorGa naar voetnoot1 gevoel, dat hy van de afgeschetste onrechtvaardigheid meê niet gansch vry schynt? 't Zy zulks voortkomt uit een vooroordeel met de melk ingezogen, 't zy uit toegevendheid voor zyne Lezers die juist niet al te pryzelyk zoude zyn, hy spreekt doorgaans met een onbillyke kleinagting van de fraaije geesten onder de Franschen; Indien hy egter gedwongen was geweest hen restitutie te doen van al 't geen hy hen ontdragen heeft, men verzekere zig, dat het al een aanzienlyk gat in zyn werk zou gemaakt hebben. Dit moet men nogthans tot zyn eer zeggen, dat zyne dieveryen met meer behendigheid bewimpeld zyn, als die van zyne meeste Landgenoten. Want 't is met de letterdieven, als met zommige andere Rovers, die 't geen ze stelen zo weten te veranderen, en te verhakkebanden, dat het haast niet meer kenbaar is, en zonder gevaar zomtyds, aan den eigenaar zelf geveilt zou kunnen worden. Gelyk dezen een mantel in een rok, een kleed in een kamisool weten te herscheppen, en een effen stof, den een ontfutzelt met goude kanten, by een ander gestolen, te beleggen, zo gebruiken de andere dikwils het konstje van een ernstige zin zyn uiterlyk gewaat uit te trekken, | |
[pagina 100]
| |
en met een janpottagies pakjeGa naar voetnoot1 te bekleden; van een verhevene gedagte in eenvoudige uitdrukkingen, als een schitterend juweel, in een gering zilver rantje besloten, door 't cieraad van hoogdravende woorden op te smeuken, en eindelyk, 't geen wel met het beste gevolg in 't [69] werk word gesteld, van rym in onrym, en prosa in vaarzen te veranderen. Maar men zal my mogelyk te gemoet voeren, gy die hier zo veel te zeggen hebt op dat slag van schelmstukjes by uwe makkers dagelyks gepleegt, zoud gy ook niet al eenigzins aan dat werkje vast zyn? en is 't niet wel te geloven, dat, wilde men eens navorschen de bronaders, waar uit 't geen gy tot nog toe geschreven hebt, voortgevloeit is, men bevinden zou, dat wat aangaat 't beste, 't welk gy ons hebt medegedeelt, gy 'er niet al te eerlyk aankomt. Om myn Lezer zelf in staat te stellen van des aangaande een billyk vonnis te stryken, zal ik hier myn werk maken van nauwkeuriglyk te ondertasten de ware natuur van de letterdievery, waar van weinig menschen een rechtmatig denkbeeld vormen. Voor eerst is het zeker, dat iemand noit van dat slag van dievery met de minste schyn van recht kan beschuldigt worden, wanneer hy edelmoediglyk bekend, dat 't geen hy ons opdist de vrugt van zyn eigen geest niet is; zulks is geen stelen, maar op een eerlyke wyze ontlenen, en door 't noemen van den waren eigenaar, word de zelve wederom in de bezitting van 't zyne gesteld. Indien dusdanige aanhalingen, al waren ze al vry menigvuldig, aan de eigene denkbeelden van een schryver, kracht, licht, en sieraad byzetten, zo hebben wy hem geen minder verplichting als of alles uit zyn eigen verstand en verbeeldingskragt was voortgevloeit; Ja zelfs wy zyn hem geen minder achting verschuldigt, dewyl hy door de kennis die hy toont van de treffelykheid van 't aangehaalde, ons blyken van zyn oordeel geeft, en door 't geestigGa naar voetnoot2 schakeren van de ontleende bloemen, de welke zyn gansche werk door eene bevallige verscheidenheid oppronken, ons overtuigt van de nettigheid van zyn verstand, [70] en van de levendigheid van zyn imaginatie. 't Is ook zeer onredelyk, hoewel gansch niet zeldzaam, een schryver van letterdievery te verdenken zo dra men in zyn schriften dezelfde gedachten en denkbeelden vind die men by zyne voorgangers ook bespeurt | |
[pagina 101]
| |
heeft. Zulks kan dikwils geschieden, schoon gemelde Autheur zelfs nooit heeft horen spreken van de werken de welken men hem verwyt bestolen te hebben. Immers is 'er niets natuurlyker, als dat verstandige luiden omtrent zekere voorwerpen, onpartydig, en op de zelfde gronden redenerende, de zelfde waarheden ontdekken, en de zelfde denkbeelden voor den dag brengen; Dog ik moet bekennen, dat die overeenkoming vry verdagt moet zyn, indien zy zig uitstrekt tot de zelfde schikking, en de zelfde bewoording, 't welk, hoewel niet volstrekt onmooglyk, gansch niet waarschynelyk is. Maar begaat men niet ten minste letterdievery, zo dikwils als men voor zyn eigen geeft, 't geen men uit schriften van anderen heeft gehaalt? geenzins; Daar is een zekere wyze van met het geen men leest zyn voordeel doen, die ons op dusdanige winst een absoluit recht van eigendom doet verkrygen. Neem eens dat een verstandig en aandagtig Lezer ergens een redenering vind, die hem nieuwe denkbeelden verschaft, of denkbeelden die hy reeds bezat, ontwert en opheldert; Hy bespiegelt die redenering aan alle zyden, hy ontleed de zelve, hy beschouwt en onderzoekt alle de delen die haar uitmaken, en na de zelve in haren ganschen t'zamenhang te hebben begrepen, ontbloot hy haar van hare stoffelyke uitdrukkingen. Hy maakt ze gansch geestelyk; Dusdanig word ze in zyn verstand overgebragt, en aldaar in al haar zuiverheid als op nieuws geplant, schiet 'er diepe wortelen, verrykt zig met nieuwe kragten, en brengt vrugten voort, die uit [71] haren nieuwen grond eene nieuwe Landsmaak trekken, en gelyk de boom, die de zelven draagt, haren nieuwen Heer, door eenen onbetwistelyken eigendom toekomen. Ik vind het hier niet ondienstig 't gezegde met eene gemeenzame vergelyking, die de waarheid van 't zelve, myns oordeels, handtastelyk zal maken, op te helderen. De spys en drank, de welke ik in myn lichaam doe nederdalen is my niet aanstonds eigen, en maakt niet ten eerste een gedeelte van myn lichaam zelf uit, zo lang myn maag door ongesteldheid onmagtig is dit voedzel te verteren, blyft het 't geen het te voren was; maar is dezelve gezond en sterk; word 'er het geen grof en onnut is geschift van 't geen met myn ligchaam overeenkomstig is en 't laatste in duizend fyne deeltjes verspreid met alle myne leden vereenigt, als dan word het genuttigde myn eigendom; het verandert in myn vleesch, bloed, levensgeesten, enz. 't Is niet langer een gedeelte van dieren en vrugten, van de welken het oorspronkelyk is voortgesproten; 't Is van natuur verandert, en 't is voortaan onbetwistelyk het myne. Op de zelfde manier is het | |
[pagina 102]
| |
gelegen met het voedzel van 't verstand. De overweging of meditatie is als de maagtering van de ziel; zo lang de ontleende denkbeelden nog raauw, ongemalen, ongeschift opgesloten in hunne uitdrukkingen, in de harssenen verblyven, heeft 'er ons verstand nog de minste eigendom niet aan; het brengt ze weder voor den dag, gelyk het de zelven ontfangen heeft, en niet zelden in een onaangenamer, en wanschuwelyker gestalte. Dog ze worden onwedersprekelyk de onzen, zo dra ze door meditatie van eene gezonde en kragtige reden zyn ontleed, gezuivert, van hunne grove delen afgezondert, aan onze andere denkbeelden verknogt en met de zelven in een na[72]tuurlyk en onafscheidelyk verband gebracht. Die genen derhalven, die diergelyk gebruik maken van middelen tot wysheid, aan anderen ontleend, en die toegeëigende winst weder by anderen doen gelden, verdienen de naam van letterdieven geenzins. Dikwils zoude het hen onmooglyk wezen hunne aangewonne schat weder t'huis te brengen daar ze de zelve gehaalt hebben, op de zelfde wyze als het onmooglyk is ieder gedeelte van kracht en gewigt des lichaams zyne byzondere oorzaak in dit of dat voedzel aan te wyzen. Maar, zal men mogelyk zeggen, hoe zal een Lezer naauwkeuriglyk kunnen onderscheiden, of 't geen hy leest op dien rechtmatigen manier den schryver is eigen geworden, of dat het maar een diefstal is op de behendigste wyze bewimpeld? Niet alle Lezers, ik beken het, zullen in staat zyn van dusdanig onderscheid te maken; Dog verstandige, en afgerigte Lezers zal zulks niet licht missen. 't Is in 't gemeen de bewimpeling zelf, die de dievery verklikt, voornamentlyk zo 't gestolen in zig zelf het treffelyk voortbrengsel is van eene ongemene geest, by de welke gemeenlyk de uitdrukkingen de denkbeelden zelf met eene natuurlyke en aangename evenmatigheid volgen; Die denkbeelden nu onverteerd zynde, en maar ten ruwste begrepen, hun natuurlyk kleed uit te schudden, en ze met andere uitdrukkingen te vermommen, maakt doorgaans, dat ze mank, lam, en gemaakt voor den dag komen; men voelt dikwils dat 'er iets aan hapert, zonder het gebrek terstond te kunnen aanwyzen; Dog de zelve denkbeelden aan iemant door bespiegeling eigen geworden, leggen, om zo te spreken, naakt in 't verstand van hunnen bezitter opgesloten: Hy geeft ze een opschik die met zyne byzondere gesteldheid van geest en verbeelding overeenkomt; Zyn ze zo sierlyk niet opgetoit als van te voren, 't kleed is ten minste gevoeglyk, evenmatig en met hun aard overeenkomstig. [73] |
|