De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 83]
| |
No. 67. Den 16. Juny 1732. De Hollandsche Spectator.Myn Heer,
IK oordeel, nevens vele ligthartige en vrolyke luiden onder uwe Lezers, dat gy vry wat streng behandelt zekere snaken, die henzelven, in de gezelschappen, waar in ze zig bevinden, zoeken te verlustigen, met loopjes, grappen, en dubbelzinnigheden, en hun vermaak scheppen in oude rotten in hun val te krygen, of, (gelyk het u behaagt zulks uit te drukken,) in een vinketouwGa naar voetnoot2 van hun conversatie te maken. Ik kan waarlyk niet zien wat daar zo veel aan misdreven word, indien maar die koddigheden de wetten der zedigheid niet te buiten gaan; en al liep 'er al eens een weinig van St. Anne onder, gelyk 't spreekwoord isGa naar voetnoot3, daar is meê niet veel aan verbeurt, als 't maar niet te grof en gaat; 't Is waar in vorige tyden waren de Dames magtig viesGa naar voetnoot4 in dit opzicht, en hare kuische ooren waren zo teer en zo ligt geraakt, dat een koddig man om 't geringste boefagtig grapje voor onbeschoft doorging, en in fatsoenlyke geselschappen niet wierd geleden; Dog | |
[pagina 84]
| |
gy kend de waereld, en gy weet dat de Mode die ongemakkelyke beschaamtheid bespottelyk heeft gemaakt; en [50] dat de eerlykste onder onze hedendaagsche vrouwen, als men zig maar wacht voor de plompheid van alles by zyn naam te noemen, en zeker kittelende voorwerpen maar met een dun gaasje weet te bedekken, de zelven durven erkennen voor 't geen ze zyn, en zo ze opgetooit met eenige aardigheid voor den dag komen, geen de minste zwarigheid maken de zelven met eene hartelyke en rondborstige lag te vereeren; Waar toe diende ook die kinderagtige geveinstheid, die eertyds in zwang ging? 't Vrouwelyke hart was toen immers van de zelfde natuur als nu, en men kan niet twyfelen, of 't schiep behagen, in 't geen 't uiterlyk gelaat als verfoejelyk scheen te verwerpen. Zo nogthans uwe wysgeerlyke naauwgezetheid dat slag van vryheden besloten heeft af te keuren, heb ten minste de goedheid van de conversatie geen teugel in de mond te leggen. Haar grootste vermaak bestaat in een zekere ongedwongendheid, die ieder vergunt, volgens zyne ingeborene en verkregene gaven, tot de gemene verlustiging 't zyne toe te brengen; Gy pretendeert niet, hoop ik, dat men de woorden in een schaaltje moet wegen, voor dat men zich onderwinde de zelve te wagen, dat men geen snakerytje voor den dag mag brengen, eer men onderzogt heeft of het wel in den haak is, dat het niet geoorlooft is te doen lagchen, als volgens de regels van welsprekendheid, en redeneerkunde, en dat die genen, die niets goeds voor den dag weten te brengen, hunne dofheid of buitensporigheid tot eene verdrietige stilzwygentheid behoorden te veroordelen. Ik heb al te goede gedagten van uwe rekkelykheid om my te verbeelden, dat, volgens uw oordeel, 't gesprek van een vrolyk gezelschap naar 't voorbrengzel van een diepe meditatie moet gelyken, en van den zelfden aard zyn als een geschreve tractaatje [51] over de een of d'andere gewigtige stof. Neem zelfs eens dat iemand, die voor verstandig word gehouden, zyn pleizier vind in kruiers- en schippers-loopjes voor den dag te brengen, en daar door tracht een gansch gezelschap de lever te doen schudden, wat kwaad steekt daar in? Zyn intentie is zelfs pryselyk; verre van iemandt daar mede te beledigen, toont hy, dat hy in het vermaak van zyn evennaasten belang neemt. Vind de eene of d'andere wysneus niet goed daar om te lagchen, hy kan het laten, niemand dwingt 'er hem toe; Maar hy hoeft daarom geen vieze trony te maken, zyn schouders op te halen, en met zyn hele gelaat te | |
[pagina 85]
| |
doen blyken, dat hy voor diergelyke vaadseGa naar voetnoot1 koddigheden een beredeneerde veragting heeft. Wie geeft hem 't gezag in eene conversatie, daar ieder evenveel recht toe heeft, eens anders vryheid te bepalen en aan onzen geest en verbeeldingskragt lastige wetten voor te schryven? Ten minste zoude het voor hem gevoeglyk zyn wat meer billykheid omtrent zyn evennaasten te gebruiken, en zig te verbeelden dat een man die voor waarlyk verstandig en geestig by de waereld te boek staat, zo wel weet, als hy, waar in de redelyke aardigheid bestaat, dat het willens en wetens is zo hy zyne kennis daar omtrent verwaarloost op te volgen, en in een woord daar hy de waarde van 't geen hy te berde brengt zo wel kent als iemand, en het geeft voor het gene het wezentlyk is. Is het niet anders als klatergout, en kristal; heel wel; hy tracht het niet voor goud en diamanten iemand in de hand te duwen. Indien gy goedvinden kunt, Myn heer, 't gezegde aandagtelyk te overwegen, ik twyfel niet of gy zult redelyk oordelen aan de conversatie van een lugthartig gezelschap wat vryer vlugt te vergunnen, inzonderheid indien gy wel bevat dat niets met de ware en rechtschapene wys[52]heid beter zig vleit, als de uitgestrekte inschikkendheid die de reden eenigzins verdragen kan. Ik blyve &c. Hilarius.
Ik ben niet alleen van myn Correspondents gevoelen aangaande de toegevendheid, die hy beschouwt als een kenteken van de ware wysheid; Dog 't geen den Lezer wonder zal moeten voorkomen, ik keur goed, 't geen 't wezentlykste is in zyn pleidoy voor de geregelde en laffe koddigheid; Als men 't zelve met aandagt inziet, bestryd het in genen dele 't geen ik in een voorgaand vertoog heb staande gehouden,Ga naar voetnoot2 en 't grootst gebrek 't welk ik in het zelve vind, is dat het zyn doelwit mist. Ik ben van gevoelen, dat niets onredelyker is als de conversatie aan den band te willen leggen, in ieder 't recht te betwisten van op zyn manier, en volgens zyn vermogen, zig te doen gelden. Ik vind zelfs zot en belagchelyk in iemand, die zig verbeeld boven anderen in geest uit te munten, in een gezelschap te komen beladen met al zyn verstand en aangespoort door een laatdunkende drift, om het in alle gelegentheden met al zyn luister te doen pralen; Ik schep zelfs meer vermaak in de discoursen van een lugthartige en onge- | |
[pagina 86]
| |
dwongen weetniet, of raasbol, die maar voortpraat, raakt het niet, zo is het mis, als in de pedantery van een verstandig man, die zonder ophouden zyn geest op de pynbank legt, om 'er wat fraais, en wat aardigs uit te parssen. De bloemen, daar men zig in een gezelschap van wil bedienen, moeten niet van verre by een gesleept worden, ze moeten als voor onze voeten groejen, en zig zelven aanbieden, om geplukt te worden. Dat meer is, ik bespeur geen reden van berisping, in iemand wiens verstand met een ware bevalligheid is begaaft, en die in een dartele luim, of in een byzondere gelegentheid van vreugt zyn geest een [53] soort van debaucheGa naar voetnoot1 toelaat, en zyn verbeeldingskragt eens uit den band laat springen; Al bestond 't beste dat hy voort mogt brengen, in de lafste en kinderagtigste loopjes, waar mede oit een schoenlapper zyn buuren vermaakt heeft. Dat meer is, ik kan niet zien, dat hy zyn agtbaarheid in 't geringste te kort doet, indien 't hem lust op een bruiloft, of in een buitengewoon partytje van pleizier, onder een Scaramouches of Arlequins kleed zyn verdienste voor een tyd te verschuilen, om aldus tot het algemeen vermaak, zo veel mogelyk is, 't zyne toe te brengen; 't Zal, myns oordeels, in dit geval hier maar op aankomen, of hy zig van diergelyke rollen met eene behoorlyke bevalligheid weet te kwyten, en reden heeft te vertrouwen, dat hy, in plaats van anderen te doen lagchen, geen gevaar loopt zich zelf belagchelyk te maken. Een verstandig man behoorde zig wel te kennen, eer hy iets diergelyks onderstaat te wagen, want niets koomt zo vervelend en misselyk voor, voornamentlyk in iemand, wiens broodwinning het niet is, als gelyk een zot, voor gek te spelen. Dog niets van 't geen ik hier staande houde heb ik ooit, myns wetens, ontkend; 't Eenigste 't welk ik in een fatzoenlyk man, en die voor geestig zoekt door te gaan, gelaakt heb, is zyn daaglyks werk van zo eene laffe, en beuzelachtige koddigheid te maken; 't Is 'er mede gelegen, als met iemand die in zommige byzondere occasiën zyne harssenen, door een glas wyn meer als recht toe te drinken, tot eene buitengewone verheuging doet uitspatten, en in wien zulks by redelyke menschen door de vingers word gezien, dog die groot ongelyk zoude hebben daar uit te besluiten, dat de dagelyksche gewoonte van die buitensporigheid de zelfde toegevendheid by eerlyke luiden behoorde te ontmoeten. Ik wil hier zelfs wel bekennen, dat wanneer een [54] fatzoenlyk en geestig man nu en dan goed vind de taal en aardigheid van 't janhagel na | |
[pagina 87]
| |
te bootzen en hy daar in slaagt, zulks hem als een soort van verdienste kan toegerekend worden, dewyl tot eene natuurlyke imitatie, wat ze ook tot haar voorwerp mag hebben, altyd eene zekere oplettendheid en kragt van verbeelding vereischt worden. Dog die verdienste is van de uiterste magerheid, wanneer men door onophoudelyke herhaling van die zelfde nabootsing, doet oordelen, dat men zyn gansche aandagt en verbeeldingskragt besteed aan zaken die de zelven 't minste waardig zyn; Maar zegt myn Correspondent een geestig en verstandig man, die behagen schept in diergelyke lage en plompe grappen en quinkslagen voor den dag te brengen, weet wel dat ze met de regtschapene aardigheid niets gemeen hebben, en hy geeft ze voor 't geen ze zyn; Die reden gaat door, indien ze toegepast word op 't zeldzaam gebruik van dusdanige koddigheden, maar in plaats van voor de gewoonte zelf te pleiten. Is ze bekwamer als eenige andere, om ons desselfs laagheid, en buitensporigheid voor ogen te stellen. Hoe? een geestig man is bewust, dat hy zyn dagelyks pleizier maakt van niets als zotternyen voor den dag te brengen, en die bewustheid geeft 'er hem een zoort van recht toe, of verdiend ten minste hem tot verontschuldiging te strekken! Het tegendeel is buiten alle twyfel waar, en 't geen ingeschikt kan worden in een plompert, die de natuur van de regte aardigheid niet kent, is onvergeeflyk in iemand, die tegen zyn beter weten aan, en met moedwil zyn vervelende snakeryen dagelyks d'eerlyke luiden naar 't hooft smyt. Onderstel eens, dat een man van een vrolyken imborst uit een grap in de harssens krygt my te regalerenGa naar voetnoot1 met een schotel kool met krenten, of erten, op zyn boers, met zoete koek gestooft, hoewel hy zo wel weet als ik, dat diergelyke gerechten geenzins naar de smaak van fatzoenlyke luiden zyn; zulks zal ik hem zekerlyk als een koddigen inval ten beste houden. Ik zoude de zelfde toegevendheid gebruiken, omtrent een huisman die my, zo dikwils ik hem zoude komen bezoeken, spys van 't zelfde zoort zoude opdissen, zelfs zou ik hem daar voor met reden verpligt moeten wezen, dewyl hy my voorzet, 't geen hem, als 't lekkerst dat de keuken uit kan leveren, voorkomt; alleenlyk zoude ik de vryheid nemen, van my met zyn goede wil te vreden te houden, en zyn tafel te laten voor 't geen ze is. Dog indien een man die weet wat een goede schotel is, my op de zelfde [55] wyze behandelde, ik zou denken dat hy my zyn veragting waardig schatte, en my aanzag als iemand die geen goede spys kent, of | |
[pagina 88]
| |
verdient. Men onderstelle dat hy zig wil verontschuldigen met my te zeggen, dat hy my zyn spyze geeft voor 't geen ze is, ik zal denken met recht te kunnen antwoorden, niet alleen dat zulks zo veel te erger is voor hem, maar dat ik ze ook voor 't geen waar hy ze my geeft, te weten voor laffe en walgelyke kost, aanzie. Dat slag van ongeregelde en sporeloze koddigheden zouden nog eenigzins te verdragen zyn, indien in de zelven ergens de gewaande geest van die genen, die ze te voorschyn brengen, doorstraalde, en indien ze iets nieuws, door kragt van eigen vinding, onze aandagt aanboden; in een woord, in geval het originelen en geen copyen waren. Dog alles is gehaalt uit het algemene pakhuis van kwinkslagen, alwaar jaarlyks de Almanach zyn voorraad gaat opdoen, en Hansworst, en Springintvelt middelen van hunne eerlyke kostwinning zonder de minste moeite vinden. 't Geen ik in dit alles 't onlydelykst vind zyn zekere verdraijingen van woorden, waar mee onze snaken schrikkelyk veel ophebben, en die op een verstandig mensch de zelfde uitwerking doen, als of hy, (om de taal van die Messieurs te spreken) met een natte vaatdoek voor 't aanzigt wierd geslagen. Ik vond my onlangs, by voorbeeld, in gezelschap van een man van geboorte, van wiens geest men grote gedagten heeft, hoewel by enkele gissing, dewyl hy zyn geestrykheid spaart in de zelfde zin als van zommige menschen gezegt word, dat ze de waarheid sparen. Ik zal om reden hier niet verhalen wat vernuftigen en lieffelyken misslag hy moedwilliglyk, en uit enkel koddigheid, begong omtrent de manier van spreken: Iemand bescheid te doen; Maar ik kan niet nalaten myne Lezers mede te delen, dat onze geestige Heer, by gelegentheid van iets nieuws aangaande politique zaken te vertellen, meer als driemaal in vyf a ses minuten, in plaats van 's Gravenhage, en de Staten Generaal, zig bediende van Schralejanhagel, en de Snaken Generaal. Op 't gehoor en voornamentlyk op de herhaling van die koddigheid, was het net als of my een braakmiddel door de oren ingegeven wierd, vermids dat zoete snakerytje zo oud, zo verlept, en zo dikwils opgewarmt is, dat ik het in myn kindsche jaren reets in 't lezen van de Courant met zeer veel succes heb horen gebruiken, van een lapsnydertje, die voor het drolligste ventje van zyn hele buurt doorgong. [56] Maar zou het mogelyk zyn, zal men zeggen, dat luiden die waarlyk geestig zouden zyn, indien ze het goed vonden, schaamteloos genoeg zyn, om goeds moeds zulke ongezoute beuzelingen dagelyks te wagen. Ik twyfel 'er niet aan, en de eerste reden die 'er my van voorkomt is dat het in | |
[pagina 89]
| |
zommige geselschappen zomtyds de mode kan zyn. Dit myn gevoelen zal niet ongerymt schynen aan die gene die weten, dat aan 't beschaafde Fransche Hof gedurende een zekeren tyd, de Mode gewilt heeft, dat de grootste vuiligheden, zonder de minste bewimpeling, wierden uitgesproken, en zelfs geschreven, en berymt. Daar by de geestige luiden, die zig aan die laagheid durven schuldig maken, zyn meesten tyd die genen, die boven anderen uitmunten in rang en schatten, en daar door zo hooggevoelend van hun zelven worden, dat ze zig verbeelden dat die gelukkige omstandigheden aan al 't geen hen in de mond komt een paspoort geven, en zo laag gevoelende wegens anderen, dat ze de zotste klap, die ze uit kunnen slaan voor de zelven nog al te goed oordelen. Ik wil hopen dat myn waarde Collega de Vrede-courier het niet kwalyk zal nemen, dat ik hem by deze gelegentheid eene vriendelyke waarschuwing geve; Ik heb hem in 't FranschGa naar voetnoot1 dikwils met vermaak gelezen, en ik moet bekennen dat hy my veeltyds, door originele invallen van zyne eige vinding, op 't aangenaamst verrascht heeft. Dog ik verzoek hem het neerduitschGa naar voetnoot* staaltje dat hy ons gegeven heeft eens met een koele aandagt op nieuws te onderzoeken, om te zien hoe het hem zelf aanstaan zal. Zo hy na dit onderzoek zig kan verbeelden, dat die styl de fatzoenlyke Nederlanders als waarlyk aardig zal voorkomen, zo wil ik hopen dat hy daar in mis zal tasten, en hy weet, zo wel als ik, dat pluggen door de bank geen dubbeltje 's weeks te veel hebben, om het aan koddigheden, waar aan ze een natuurlyk eigendom hebben, te besteden. [57] |
|