De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 76]
| |
No. 66. Den 13. Juny 1732. De Hollandsche Spectator.
Ille crucem sceleris pretium tulit, hic diadema.
juvenal.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator.
IK heb de eer een lid te wezen van een klein gezelschap van burgerluiden, 't welk twemaal 's weeks by een komt, om onder een pypje, en een matig glaasje wyn, uwe varsch uitgekomene vertogen met aandagt te lezen, en op de zelven zo onpartydiglyk, als 't ons doenlyk is, eenige aanmerkingen te maken. Hoewel wy geen van allen de minste Academische studie bezitten, denken wy echter ons hier omtrent geen onbehoorlyke meesteragtigheid aan te matigen, dewyl ieder van ons zig beroemen kan leer-, en leesgierig te zyn, en een groot gedeelte zyns tyds te hebben besteed in het naarstig doorbladeren van de beste Nederlandsche boeken, gelyk ook van overzettingen van vreemde, en aaloude schriften in onze moedertaal. Wy trachten op onze geringe geleerdheid niet trots te zyn, en op ons hoede zynde door onze onderlinge, en vriendelyke waarschouwingen, wagten wy ons zorgvuldiglyk voor 't vellen van ligtvaardige en roekeloze oordelen. Deze onze omzigtigheid, is de eenige oorzaak waarom wy niet volstrekt hebben durven als ongegrond verwerpen, 't geen gy op 't laatst van [42] uw vertoog aangaande de gebiedens lust, voorgeeft, de welke gy staande houdt te spruiten uit laagheid van geest.Ga naar voetnoot2 Wy moeten bekennen, dat gy | |
[pagina 77]
| |
deze stelling met een regt aardige vergelyking optoit, en dat de schaal die hoe ligter hoe meer naar om hoog ryst, een nette en bevallige afbeelding is van uw gevoelen omtrent deze zaak; Mogelyk zoude deze vergelyking met de zelfde bevalligheid meer hebben kunnen uitgebreid worden, en de tegengestelde schaal, die naar mate van 't behelsde gewigt daalt, niet min gevoeglyk uwe gedagten hebben kunnen afschetsen aangaande de ware ziels grootheid, die naar uw oordeel, de heerschzugt edelmoediglyk veragt. Dog wy vrezen uwenthalve, dat gy omtrent de grond van uw stelling u wel mogt bedriegen, en dat de oorzaak van deze uwe mistasting, mogelyk te vinden zoude zyn in de verleidende lust, om iets nieuws, en verwonderenswaardig voor den dag te brengen. Immers is het zeker, Myn heer, dat zedert regering op 't aardryk bekend is geweest, de liefde tot heerschappy, hoewel aangezien als een ondeugd, nogthans is geëert geweest als een schitterende ondeugd, die in laffe zielen geen plaats kan hebben, en een onfeilbaar kenteken is van ware groothartigheid. Is het niet volgens dit denkbeeld alleen, dat de gedachtenis van een Alexander, een Caesar, en van duizend Grieksche en Roomsche Helden, zig met een onsterfelyken roem, waar aan zo veel agtereenvolgende eeuwen hunne algemene goedkeuring hebben gegeven en hun zegel aan gehangen, verrykt heeft? Wy staan met u toe 't geen gy in een ander vertoog beweert hebtGa naar voetnoot1, te weten, dat aangaande een voorwerp dat van de Reden alleen afhangt de meerderheid van stemmen, en de langdurigheid van een bovendryvend gevoelen tegens een klaar en bondig bewys in 't minst niet op kon[43]nen; Maar gy zult met ons mogelyk ook wel willen bekennen, dat, om zo een regtmatig vooroordeel om ver te werpen, aan de wiskonstigheid van de vereischte bewysreden niets behoort te haperen; Dusdanig eene verwagten wy van u, om uw gevoelen te kunnen omhelzen, en wy blyven, &c. Schoon 't begin van dezen brief my aanleiding geeft om t'onderzoeken hoe verre het mogelyk is zonder kennisse der talen, en Academische studie tot een nutte geleerdheid, en waare wysheid zig te verheffen, zal ik dit opmerkenswaardige voorwerp, tot eene andere gelegenheid, verschuiven en my tegenwoordig alleen met de hoofdstoffe van de voorgaande brief ophouden. Ik kan niet ontkennen dat de heerschzucht t'allen tyden by de grootste menigte geschat zy geweest als het Character van eene verhevene ziele. Dog de verligte geesten van alle eeuwen hebben van die verderfely- | |
[pagina 78]
| |
ke hartstogt gansch tegenstrydige gedagten gehad; De voornaamste Philosophen niet alleen hebben het de ware wysheid onbetamelyk geagt naar eerampten te staan, en aan 't gebied eenigen luister te willen ontlenen, maar wysgerige Dichters zelfs, hoe gewoon de Poëzy ook zy de begunstigde driften der groten door pluimstrykery te kittelen, en aan te kweken, hebben 't zelfde gevoelen door kragt van uitdrukking in 't zuiverste licht geplaatst Ga naar voetnoot* De ware verdienste, zegt een der zelven, strekt alleen zig zelf tot vergelding; zonder zig met het geval te bemoeien verspreid zy haar luister wyd en zyd, zy zoekt door 't oppergezag zig niet te verheffen, nog door de toejuichingen van het gemeen beroemt te worden. Horatius, die, meer als [44] eenig Dichter my bekend, op zyn zelve dorst denken, schildert met geen minder hoogdravendheid af de ware onafhankelykheit der ware verdienste in opzigt van de gebiedens lust: Ga naar voetnoot** De ware verdienste die geen weigering van eerampten kent, bezit een glorie die noit kan bezoedelt worden; haar oppergezag is haar eigendom; en 't is niet, op 't goedvinden van 't wispelturig volk, dat ze 't hoog gebied aanneemt of neerlegt. Maar waar komt het dog van daan, zal men zeggen, dat de grootste menigte, en, onder de zelve, luiden van een grote geest, een gansch verscheiden denkbeeld van dien drift t'allen tyden gevormt hebben? De oorzaak daar van is niet ver te zoeken; ze legt in ieders hart opgesloten; De geringste mensch is heerschzugtig, gelyk ik heb aangetoont. Niets komt hem wenschelyker, en behaaglyker voor als een voldane en vergenoegde lust tot heerschappy. Hy steld zig als in de plaats van mannen, die het doelwit van hunne heerschlust getroffen hebben; hy eigent zig hunne gewaande grootheid toe; Hy word met hen een veldheer, een koning, een veroveraar; vond hy in zig zelve en omtrent hem bekwame middelen, om hen, met hoop van een gelukkige uitkomst, op 't spoor te volgen, hy zoude niet missen de kans te wagen, en zo 't geluk bestendig was in hem te begunstigen, niet rusten, voor dat hy 't gansche menschdom 't jok van zyn gebied op den hals had gelegt. Ik ben verzekert dat dusdanig de innigste drift is van al die genen, die de verhevene waarde, en vergenoegende grootheid, de ware deugd ingeschapen niet en kennen, en dat ze in | |
[pagina 79]
| |
anderen eeren en aanbidden, 't [45] geen hun hartelykste wensch is, dat in hen zelven als ten hoogste agtbaar en aanbiddelyk mogt uitschitteren. 't Geen d'onwyze menigte nog groter ontzag, en verwondering voor de liefde tot heerschappy inboezemt, is dat ze die hartstogt confundeert en verwertGa naar voetnoot1, met de middelen die de zelve dikwils gebruikt om zig te vergenoegen, en die overwogen in zig zelf en buiten derzelver verderfelyke aanwending, iets wezentlyk grootsch in zig besluiten. Dusdanige zyn dapperheid, krygskunde, wys beleid, milddadigheid, de kunst om haar, zo wel als legers te vermeesteren. Dit is zo baarblykelyk dat de heerschzugt verzelt en geschraagt door andere hoedanigheden, en die door veinsery, bedrog, meinedigheid, en verraad, tot haar oogmerk komt, van ieder als de verfoeielykheid zelf word uitgekreten. Wie zal oit kunnen besluiten den Mogolschen Keizer AurengzebGa naar voetnoot2, die onder den dekmantel van schynheiligheid zyne broeders met alle hunne huisgezinnen verstrikt en van 't leven berooft hebbende zig door een gruwelyke t'zamenschakeling van verraderyen een bloedige weg tot den throon heeft gebaand, niettegenstaande zyne uitgestrekte heerschlust, als een groothartig vorst aan te zien. Hier uit blykt immers handtastelyk, dat zo de heerschzugt, by gebrek van een gezuiverde reden, en rechtschapene deugd in een edele ziel kan vallen, zy daar door voor geen waar kenteken van edelmoedigheid, en groothartigheid kan doorgaan, dewyl zy zig zo wel aan de laagste ondeugden, als aan de treffelykste hoedanigheden kan verbinden. Maar, zal men mogelyk zeggen, moet men in de heerschzugt, in 't laatste genoemde verband, nogthans niet iets verhevens erkennen? De natuur zelf schynt ons zulks in te boezemen. Worden wy niet tot eerbied als gedwongen door den naam van eenen Caesar misschien groter [46] man, als den overwinnaar van Darius, en die door het ontworstelen van duizende zwarigheden en gevaren zig tot Alleenheerscher van de gansche bekende wareld heeft weten op te werpen. Zekerlyk is Caesar een groot man geweest; maar als men het recht inziet, vind men duizend en duizend Caesars verholen in hunne lage geboorte, en | |
[pagina 80]
| |
gekerkert in de omstandigheden, waar in zy zig bevinden. Zou de berugte CartoucheGa naar voetnoot1 niet misschien al zo een groot man als Caesar geweest zyn! Bezat hy minder onverschrokkenheid, standvastigheid, voorzigtigheid, beleid, en krygslist als de Roomsche Veldheer; Is het verwonderlyker in 't gedrag van dezen, door zyne geboorte en eerampten aan 't hooft geplaatst van talryke strydbare, en door menigvuldige overwinningen aangemoedigde legers, 't eene volk na het ander te hebben vermeestert, en eindelyk in een veldslag, waar in noodwendiglyk d'ene of d'andere party te kort moest schieten, en waar van zyn gansch noodlot afhong, de zegen te hebben behaalt, als het in den andere moet geacht worden, zonder hulp van Edeldom of schatten een vliegend leger te hebben verzamelt, en aan zyn absoluit gezag verslaaft, en met het zelve, door midel van duizend dappere daden, met het doorslependste en afgerigtste beleid bestierd en uitgevoerd, een der volkrykste steden des waerelds, en zelfs een groot gedeelte van 't magtigste koninkryk onder contributie te hebben gezet. My zal hier niet tegengeworpen werden, denk ik, dat de roofziekte, en niet de heerschlust, de eenige bronader van de verbasende daden van dien doorlugtigen krygsman is geweest. Zyne ondernemingen waren al te verheven en te zeer uitgestrekt, om niet ten groten dele aan de heerschzugt toegeschreven te worden; Die twee driften zullen in zyn gemoet zig verenigt hebben, gelyk als dat van Caesar, die zo wel toeleide om de schatten, als om de vryheid der Romeinen te vermeesteren? Om wat reden dan word een van deze helden zo hoog boven de andere geschat? 't Is voor eerst om dat het voorwerp van zyn heerschzugt, 't gebied des werelds, onze aandagt op 't hevigste verwekt, en in onze verbaasde ziel de sterkste ontroeringen veroorzaakt; Dog zulks is aan Caesar's geluk, en niet aan zyne grote hoedanigheden, verschuldigt; De twede reden is dat ondernemingen van de zelfde natuur, even stoutmoedig, en even onrechtvaardig den een tot de aanzienlykste alleenheersching, en den ander tot het rad, 't welk ze beiden even zeer verdiend hebben, gebracht heeft. [47] 't Is 'er zo ver van daan, dat de treffelykste hoedanigheden de minste luister aan de | |
[pagina 81]
| |
heerschlust zouden byzetten, dat die lage hertstogt de loffelykste gesteltheden van de ziel door haar gezelschap verderft, schadelyk en hatelyk maakt, dewyl de zelven in dat verband nergens anders toe dienen, als om onder hare gelukte voornemens de menschelyke t'zamenleving te verslaven en te doen zugten. Niets is 'er meer te dugten voor een volk als een Dwingeland bekwaam om liefde en agting tot zig te trekken. Indien Augustus, door de zelfde gruwelyke middelen, die hem aan de alleenheerschappy hadden geholpen, zyn opperheerschappy had goedgevonden te handhaven, 't is te denken dat de kwynende vryheid door eenen regtvaardigen haat tegens haren onlydelyken verkragter gesterkt, de tyranny eer ze tyd had van zig te bevestigen, in 't bloet van den tyran voor altyd zoude gesmoord hebben. 't Was de beminnelyke agtbaarheid van den tweden Caesar, die de boejen van 't Roomsche volk vaster aan een klonk, en, waar door 't zelve aan de slaverny gewendt onder een reeks van alleenheerschers allengskens tot zyn ondergang gesleept wierd. Dog om de knoop van ons bewys eindelyk toe te halen, laat ons eens aandagtelyk beschouwen, waar in de waare grootheid van den mensch bestaat. 't Is ontwyfelyk aan d'enen kant, in een verligte reden, die hem zyn pligt en waar belang aanwyst, en aan d'anderen kant, in een kragt en sterkte der ziele; in een bestendige manmoedigheid, door welke hy onverschrokken, tot het gene hem als zyn pligt voorkomt, dwars door alle gevaren en hinderpalen heenstreeft. 't Geen derhalven wezentlyk laag en onedel is, bestaat in onkunde, en valsch begrip, omtrent onzen pligt en waar belang, of in gebrek van moed en kracht om de zelven aan te kleven, of wel, 't geen 't veragtelykst is, in de vereeniging van beide die onvolmaaktheden. Nu is het zeker, dat die genen die 't verhevenste denkbeeld van de Heerschzugt hebben, de zelve begrypen als voortvloejende uit het gevoel, 't welk een grote ziel heeft van zyn eigene verdienste, waar door zy zig waardig en bekwaam agt om anderen te beheerschen. 't Is verwonderenswaardig dat die genen die van alles op den uiterlyken schyn oordelen noit missen in een verwaande trotsheid iets edels te vinden, en, in de beminnelyke nederigheid, iets laags, en veragtelyks, daar in tegendeel niets verhevener is als de nederigheid, en niets lager dan de hoogmoed. Wat behoren 'er niet al treffelyke hoedanigheden tot de nederigheid, die met de uitgestrekte verdienste het gemakkelykst zig kan vereenigen? Die de zelve in zyn boezem wil opkweken, [48] schoon hy bewust zy van zyne oprechte pogingen om alle zyne pligt te betrachten, moet door het aandagtigste onderzoek zyn zelf leeren kennen; zyn reden | |
[pagina 82]
| |
van de nevelen van eigen liefde, door de moejelykste oefening van ziels kragt, bevryden, met de stiptste onpartydigheid 't geen in hem goed en gebrekkelyk is waarderen, en hoe ver hy ook op den weg der volmaaktheid gevordert zy, zal hy noit missen te vinden, dat de grootste weg nog voor uit leid, noit zal het hem in 't hooft stygen dat zyn onderzogte waardy hem een natuurlyk recht geeft, om anderen aan zyn heerschappy te onderwerpen. Wie ziet nu niet dat tot deze deugd, boven alle andere andere, redelykheid en kragt des gemoeds ten hoogste vereischt word, en dat by gevolg de tegengestelde ondeugt van die twee takken van grootheid in de zelfde proportie ontbloot, de oneedelste laagheid aan onze aandacht ontdekt? Ik geloof juist niet, dat de heerschlust altyd uit zo eene onbezonne en onbepaalde hoogmoed spruit. Dog wanneer ze uit die bron niet af te leiden is, kan ze myns oordeels anders geen oorspronk hebben, als het gevoel van een ware kleinheid, waar door iemand, die den dorst naar grootheid, den mensch eigen, door zyn inwendige waarde niet wetende te laven, zyn toevlugt tracht te nemen tot een uiterlyke schyn van grootheid, door welke hy zig zoekt te bedriegen en te troosten. 't Zal niet ondienstig wezen hier te waarschuwen dat 'er een wezentlyk onderscheid moet gemaakt worden tusschen heerschlust, en eerzugt, dewelke wanneer ze de ware glorie, 't kind van de verdienste, bedoelt, en zig aan verhevener beweegredenen onderwerpt, zekerlyk iets groots behelst. Fabricius, Fabius, Camillus, Regulus waren buiten twyfel niet alleen trouwe en yverige liefhebbers van hun vaderland, maar ook van de ware eer. Nauwlyks hadden ze zig tot de verdediging van Rome van 't oppergezag bediend, of ze leiden het wederom voor de voeten van hunne medeburgers neder, en zig op nieuws met hen vermengende wendden ze zig naar de ploeg, en naar de bestiering van hunne huisselyke zaken; ze trachtten door verdienste zig boven anderen te verheffen, en niet door heerschappy; Hun voornaam oogmerk was geenzins de Romeinen te vermeesteren, en te beheerschen; maar door hunne deugden, en door de nuttigheid van hunne treffelyke daden, derzelver dankbaarheid, agting, en liefde te veroveren, en zig te onderwerpen. Deze stof is op verre na niet uitgeput, dog om den Lezer tyd van ademhaling te geven, zal ik de verhandeling van 't overige voor een tyd daar laten. [49] |
|