De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 64]
| |
No. 64. Den [6. Juny 1732].Ga naar voetnoot1 De Hollandsche Spectator.
Non hospes ab hospite tutusGa naar voetnoot2
Heer Spectateur.
WAnneer ik my met de troepen van den Staat, in 't begin van de regering van koning George den Eerste in Engeland bevond, hadden eenige van onze officieren van de hoogste rang een voorval, dat veel gerucht maakte. Die Heeren hadden op hunne aankomst de eerste herberg voor de beste genomen, en aldaar een gering avondmaal doen bereiden, bestaande in een schapenbout, een slaatje, en, voor het dessert, in brood, kaas, en eenige appelen. Dog wanneer ze naar de rekening gevraagt hadden, waren ze niet weinig verwondert, dat de zelve een goed getal ponden sterlings beliep. 't Is in 't eerste opzigt moejelyk te begrypen, hoe het mogelyk was zo een rekening op te maken, voornamentlyk op de Engelsche manier, volgens welke een briefje, waar op ieder artikel van de vertering gespecificeert staat, aan de gasten word ter hand gesteld; gelyk in dit geval mede gebeurde; Dog in plaats van een billietje, was dit een considerabele lyst, die met veel vernuft was opgestelt, en in haar soort voor een meesterstuk kon passeren. Hier lazen onze Heeren met verwondering, zo veel voor 't gebruik van de Kamer, zo veel voor de Tafel, zo veel [26] voor het tafella- | |
[pagina 65]
| |
ken, zo veel voor ieder servet; in 't kort; behalven de spys zelf, maakten schotels, borden, lepels, vorken, messen, en al wat 'er gebruikt was tot het bereiden, en opdissen van die schrale maaltyd, tot het spit incluis, zo ik 't wel heb onthouden, byzondere artikelen, die alle by den anderen gevoegt, met de uiterste naaukeurigheid, die ongehoorde zomme uit; zo dat men zekerlyk den Waard ongelyk zoude gedaan hebben, met hem de eer te betwisten van op allerlei wyzen wel te kunnen rekenen. De Heeren oordeelden raadzaam zonder de minste tegenspraak, en met een gerust wezen, den vollen eisch van den Hospes te voldoen. Dog misten niet, die verwonderenswaardige lyst aan voorname Engelschen te vertonen, de welke bezorgden dat hen op 't spoedigst recht wierd gedaan, met de rekening naar behoren te taxeren, en hen van 't overige restitutie te doen erlangen; Hier mede was het niet genoeg; De waard bekend voor een halsterrig JacobietGa naar voetnoot1, en wiens oogmerk het was geweest de nederlandsche officiers te plunderen, en met eenen te beschimpen, wierd niet alleen in een considerabele geldboete veroordeelt, maar ook gelast voor een tyd zyn huis te sluiten, en zyn nering te staken. Zo dat 'er niets ontbrak van al 't geen onze Heeren konden wenschen, tot een volmaakte satisfactie, voor 't geleden schelmstuk en affront. Hoewel al de begunstigers van de regering zeer wegens die voldoening in hun schik waren, konden egter die genen onder hen, die door ons land gereist hadden, zig niet onthouden van te zeggen dat 'er nu reden voor hen was te hopen, dat ze voortaan in Holland op de zelfde voet zouden gehandelt worden, en dat ze mede recht zouden verkrygen, aangaande de onbeschaamde knevelaryen, die de vreemdelingen aldaar meer als ergens anders da[27]gelyks in herbergen, met een gedwonge gedult moesten ondergaan. Zulks wierd bewezen met het aanhalen van menigvuldige staaltjes van Hollandsche rekeningen, die hoewel niet zo grof, als die van den Jacobiet, en mogelyk nog wel wat opgeschikt en geborduurt, my, als een goed Patriot, wegens diergelyke strafbare fielteryen in myn Vaderland gepleegt, schaamrood deden worden. Ik was jong, groot gevoelende van myne Natie, en kon nauwlyks aan die vertel- | |
[pagina 66]
| |
lingen geloof slaan. Dog ik heb onlangs tot myn koste ondervonden, niet alleen dat dezelven geenzins tegens de waarschynlykheid stryden, maar ook dat in zommige herbergen van ons land, en zelfs in voorname steden, alle de gasten als vreemdelingen gehandelt worden. Wat dunkt u? Heer Spectator; met zyn beiden een eenig avondmaal te nuttigen, bestaande in een Hoen, een bos asperges, een slaatje, en een Coteletje; eene bouteille wyn te drinken, eene nacht te slapen, 's ogtens met een kop koffi, te ontbyten, en daar voor te betalen de somme van drie en twintig gl. vyftien stuivers twaalf penningen, is dat niet al vry schappelyk, en zou het wel zeer onbehoorlyk zyn een gunstige gelegendheid waar te nemen, om dien rekkelyken Hospes daar boven een dozyn of tien schoppen en 't zelfde getal stokslagen toe te tellen? Ik wou wel eens weten, zo diergelyke meer als diefagtige behandelingen niet met kragtdadige middelen worden gestuit, hoe dat langer een fatzoenlyk man die zyn geld niet hoeft te grabbelen te smyten, op een betamelyke manier, om zyn zaken te bevorderen, zal kunnen reizen? UE kan wel denken, dat ik met de eer van den Staat vyfentwintig jaar als Vaandrig en Luitenant te dienen, geen sware goudbeurs heb overgegaart, en dat ik halswerk heb, om my, als een [28] eerlyk man, op een effen bodem te houden, en myn tractementje van de eene maand tot de andere uit te rekken. Hoe zal echter een braaf officier, die eer in 't lyf heeft, het stellen, wanneer hy genoodzaakt is zig uit zyn garnizoen naar een vreemde stad te begeven? Kan hy resolveren, om als een jakhals in d'eene of d'andere canailleuze kroeg zyn verblyf te nemen? en aldaar gevaar te lopen van 't bezoek te ontfangen van vrinden, op welkers gunst zomtyds de gansche hoop van zyn avancement steund? of moet hy zig overgeven aan een wrede bloedzuiger, die hem, 't geen hy verteert heeft, zes dubbeld afhaalt? Gy weet zekerlyk wel, Heer Spectator, hoe veel een officier vereert, gelyk ik, met de heerlyke tytel van Ga naar voetnoot*Capitein luitenant, ieder lange maand trekt; en daar uit kunt gy zonder moeite besluiten, dat, indien ik nog drie diergelyke maaltyden by zo een grypvogel van een Hospes gedwongen was geweest te betalen, ik my in schulden zou hebben moeten steken, of my 't overige van de maand met droog brood en water behelpen. Gy zult met my wel willen bekennen, dat dievery van die natuur, hoe minder men zig 'er voor wagten kan, hoe zwaarder behoorde gestraft te worden. Indien gy, gelyk | |
[pagina 67]
| |
ik niet wil twyfelen, waarlyk liefde en agting voor eerlyke luiden hebt, en dienvolgens een edelmoedige verachting voor schurken, die te stoutmoediger hare knevelary plegen, om dat de zelve buiten het bereik der wetten is, schud uwe harssenen eens om, bid ik u, en bezoekt of daar niet een kragtig middel in te vinden zy, om fatzoenlyke lui[29]den van zodanig roofzieke klaauwen te bevryden. Ik blyf &c. Lentulus Veteranus.
In 't geen de Heer Veteranus ons hier verhaalt vind ik niets ongelooflyks, en wat aangaat de klagten der vreemden, in dit opzigt, over de schrokkende inhalendheid van een groot gedeelte onzer waarden, ik weet by ondervinding dat ze zo algemeen als welgegrond zyn. De Engelsche voornamentlyk, die doorgaans, waar zy komen, meer als anderen verteren, en het beter kunnen betalen, klagen des aangaande op het bitterste, en hebben 'er wel de meeste reden toe. In hunne te rugreize naar hun Vaderland zyn ze dikwils gedwongen in zekere kleine zeeplaatsen de wind af te wagten, en in die onaangename gelegentheid kunnen ze niet anders doen, als zig met gebondene handen en voeten, om zo te spreken, aan de onbeschaamde gierigheid van een Hospes over te geven, die niet mist zo een buitenkansje wel waar te nemen, en zyne gasten zo te havenen, dat 'er vel en vleesch aan blyft hangen. Dewyl nu de eerste plicht van een braaf Patriot is, het welzyn van zyne Natie te behartigen, en de twede, alle zyne vermogens aan te wenden om haar eer op te houden, en haar aan de regtvaardigeGa naar voetnoot1 veragting van andere volken te onttrekken, zo dunkt my, dat in een Land, daar, in alle andere opzigten, meer als elders, de naauwkeurigste en nutste order word gehouden, in zo een hatelyk en verfoeilelyk wangebruik door scherpe, en stiptelyk uitgevoerde wetten behoorde te werden voorzien; Drie of vier voorbeelden van gestrafte roofzugt zouden waarschynlyk 't gansche werk volvoeren, en de andere knevelaars, door de vreze van uitwerkers van hun eigen ondergang te zyn, in [30] den band kunnen houden. Ik weet zeer wel wat 'er tot ontschuldiging van dat volkje bygebragt kan worden. De voornaamste, onder die luiden, zitten op zware hueren, en hebben aanzienlyke huizen van node, om deftige gasten na hun staat te kunnen logeren; Om de zelven behoorlyk te dienen en op te passen, worden menigvuldige boden vereischt; Eindelyk het is zo een moeie- | |
[pagina 68]
| |
lyke, ongeruste en hoofdbrekende nering, dat, zonder hoop van aanzienlyke winsten, niemand zyne schouderen tot het torssen van zo een onaangenamen last zouden willen lenen. Van dit alles ontken ik niets, maar daar uit volgt niet, dat die winsten onbepaald moeten zyn, dat ze op een gehoopt in weinige jaren schatten moeten uitmaken, en dat Herbergiers kinderen, in plaats van hun vader in zyne eerste kostwinning op te volgen of een andere burgerlyke hanteeringGa naar voetnoot1 of neering aan te vangen, Heeren en Dames moeten worden, en in pracht van opschik en huishouding de fatzoenlykste luiden de loef afsteken. My dunkt dat, zo een hopes zyn kost en drank aan de gasten dubbeld deed betaalen, behalven 't geen hy voor 't gebruik van zyne kamers en bedden behoorlyk kan vorderen, zulks al vry wel zoude wezen; Dat alsdan nog hy, nog zyne gasten reden tot klagen zouden hebben, en dat aldus ons vaderland, by de uitheemschen, als baatzugtig en roofziek, voortaan met de minste grond niet zoude kunnen uitgekreten worden. Daar word nog onder ons een dagelyksche ongeregeldheid door de vingeren gezien, daar zig de vreemde reizigers schrikkelyk aan stoten, waar by die genen voornamentlyk, die de taal niet verstaan, zeer veel te lyden hebben, en 't [31] welk by gevolg onze landaard by de andere Natien een kwade naam geeft. 't Is waar, de reiskosten zyn by ons, in de meeste betrekkingen, zo naauwkeuriglyk bepaalt, dat noch ingezeeten noch vreemdeling ons kan klagen, dat hem door schipper, of voerman, een duit boven de gezette vragt is afgevraagt. Dog 't geen de uitheemschen niet verduwen kunnen, is de baatzugtige en baldadige dwinglandy van onbeschofte en beestagtige kruiers, die zich niet ontzien vier maal de waarde van hun arbeid te eisschen, en den spoedende vreemdeling, die geen middel kent om zich voor zo een moedwillig ongelyk te hoeden, af te perssen. Hondertmaal heb ik van zulke verfoejelyke geweldenaryen ooggetuige geweest, en myn best gedaan om de beledigden tegens de zelven te beschermen, 't geen my niet zelden de brutaalste bejegeningen van die schoften op den hals gehaalt heeft, en my altyd heeft doen verlangen naar een gunstige gelegenheid, om eenige aanleiding te geven tot vernietiging van zo een Janhagelachtige tiranny, die onze gansche Natie een klad aanwryft, en des te meer behoord beteugeld te worden. Ik kan niet zien dat zulks veel voeten in de aard zoude hebben. 't Eerste middel zoude zyn, dat | |
[pagina 69]
| |
in al onze steden, gelyk het in zommige reeds wyzelyk is gereguleert, de dragers en kruiers door de regering zelf wierden aangesteld, met uitsluiting van alle pluggenGa naar voetnoot1, en bylopers. Op dat ze aldus, indienze misdeden, konden uitgevonden, en naar behoren gestraft worden. Het twede is geen groter zwarigheid onderworpen. Weeten de schippers niet wat ze volgens een vast reglement aan vragt moeten hebben voor allerlei slag van bagagie, volgens des [32] zelfs grootte en zwaarte? Kan een diergelyk reglement de aangestelde kruiers niet worden voorgeschreven om volgens het zelve de goederen der reizigers van 't eene veer tot op 't ander te brengen; en zo de zelven in de stad moesten t'huis gebragt worden, zou het loon niet kunnen bepaalt worden volgens zekere bestemde hoogtens in ieders plaats? Zeekerlyk zoude zulks zonder moeite kunnen in 't werk gesteld worden, dewyl men 't zelve tot voorkoming van ontelbare en verderfelyke twisten, en onordentelykheden, aangaande huurkoetzen, draagzetels, en sloepen, dadelyk in 't werk gesteld vind binnen Londen, het welk uitgestrekter en volkryker is als de tien grootste steeden van ons land met malkander. Ieder vreemdeling kan aldaar een lyst bekomen van de byzondere lonen aan ieder van die hoogtens, door een formeele wet van het Parlement, gehegt, en 'er zig van bedienen zonder aan de minste knibbelary onderhevig te weezen, zo dra door een van de huurkoetsiers, die zonder den teugel der wetten de moedwilligste van den aardbodem zoude weezen, meer als hen toekomt, geeischt word, hoeft men het cyffer, waar mede ieder koets onderscheiden is, maar aan te tekenen, en met een geopende hand hem gelt aan te bieden, op dat hy zelfs, 't gene hy goed vind, naar hem neme. Men zy verzekerd, dat hy zig wel wagten zal een stuiver boven zyn wettig loon zig toe te eigenen; Over die redelykheid zal men zig niet verwonderen, wanneer men zal weeten, dat, indien zodanig overtreder der wetten, by een daar toe aangesteld Commissaris word aangeklaagt, het hem onmydelyk is ten spoedigste uitgevonden en zonder oogluiking, in de gezette geldboeten, waar van de aanklager, zo 't hem lukt, de helft kan genieten, te worden verweezen. Ik wil hopen, dat billyke lezers oordelen zullen, dat 't geen ik hier aengaande zo een lage, dog nutte stof, heb voor den dag gebragt, niet de minste lust van berisping, maar een zuivere liefde voor myns vaderlands reputatie, tot zyn ware oorspronk heeft. [33] |
|